Historisch Archief 1877-1940
Np, 357
DE AMSTERDAMMER, WEERftLAB VOOR NEDERLAND.
onze strijdkrachten in de hartader grijpt, waar zij beslist over de toekomst
des legers, met betrekking tot zijn bruikbaarheid, daar eischen de omstan
digheden gebiedend een nauwgezet onderzoek, daar moet het voor en
? tegen met ernst worden overwogen, om de nadeelige gevolgen in hnn
omvang te beperken, zoo het mogelijk ware, deze zelfs weg te nemen.
Daarom moet de proef met alle voorzorgen worden genomen. Aan de eene
zijde immers kan zij dienen, om een toenadering tusscben het ontwikkelde
deel van het volk en het leger te bewerken; aan de andere zijde daaren
tegen kan zij bij gebrekkige uitvoering medewerken om den afkeer, dien
een groot deel der natie van persoonlijke dienstvervulling heeft te ver
sterken, kan zij zelfs een wapen in de hand zijn van hen, die niet anders
wenschen dan voor hunne zonen en pupillen elke gemeenschap met het
leger afgesneden te houden. Achteruitgang zal dan het gevolg zijn van
deze poging, achteruitgang in dubbelen zin, nu de plaatsvervangers door
het algemeen gebrek aan arbeid aanmerkelijk goedkooper worden.
Daarom heeft men niet geschroomd, om met da volle kracht der over
tuiging het werk der Regeering te onderzoeken. Dat onderzoek had over
het algemeen zeer ongunstige uitkomsten, zoo ongunstig, dat slechts zeer
?weinigen de pen ter verdediging van den regeeringsmaatregel hebben ter
hand genomen.
Wie met aandacht de artikelen over dit onderwerp heeft gevolgd, moet
intusschen erkennen, dat noch de bestrijders, noch de verdedigers van het
Besluit, hunne bedenkingen of weerleggingen immer op degelijke grond
slagen hebben gesteund. Niet zelden werden vermoedens geuit, naar wel
ker bewijsgronden de lezer te vergeefs zocht. Van nog meer gewicht ia
echter onze grief, dat de meeste schrijvers zich op een te eenzijdig stand
punt hebben geplaatst. De militaire belangen van den maatregel zijn breed
uitgemeten, karig was het deel der maatschappelijke belangen, die juist
in dit Besluit een onmiskenbare waarde bezitten. Een ander bewijs van
bekrompen opvatting van deze proef vinden wij in de bijna volstrekte
verwaaiioozing van alle lessen, door de ervaring in het Buitenland opge
daan. Het meerendeel van hen, die aan het debat deelnamen, heeft het
voorbeeld van de Regeering gevolgd, door aan een merkwaardige neiging
tot zelfstandigheid bot te vieren. Oorspronkelijkheid is een sehoone zaak,
vooral voor ons volk, dat zoo dikwijls het verwijt heeft moeten
trotseeren, dat het te veel naschrijft; maar ontaardt deze deugd niet in een
laakbare oppervlakkigheid, wanneer alle lessen uit het verledene worden
veronachtzaamd, ja wanneer men daaromtrent zelfs onkundig schijut te
zijn? Toch ligt in de ervaring alleen besloten, tot welke gevolgen het
stelsel van recruteering een opleiding van Militie-officier bij goede en ge
brekkige regeling voor leger en maatschappij aanleiding kan geven.
Het ligt geenszins in onze bedoeling, na ons schrijven van 3 Febr. in
dit Weekblad en na de beantwoording van den Heer S t a a l in het Militair
Blad van 15 April, nogmaals uitvoerig bij dit onderwerp stil te staan.
Enkele hoofdzaken echter, ook tot weerlegging van hetgeen door T. Z.
?in het Weekblad van den 23en Maart is geschreven mogen hier een plaats
vinden.
Door bedoelden S. is beweerd, dat de Minister niet verantwoordelijk is
voor den inhoud van dit Besluit, indien door ZExc. inderdaad een advies
aan de Korpscommandanten is gevraagd en dit advies is opgevolgd, waar
aan de geachte S. nitt schijut te twijfelen. Voorop stellen wij, dat de Mi
nister adviezen kan vragen en geheel in strijd daarmede kan handelen,
zelfs wanneer al een zekere eenstemmigheid in die inlichtingen aanwezig
mocht zijn. Is de Minister in dit geval niet zelf deskundige ?
De Regeering heeft dus een eigen oordeel en behoort zich los te maken
van elk advies, dat geen wijziging ten goede brengt in die eigen meening.
Daarom vragen wij den geachten S. of ooit ministerieele verantwoordelijk
heid op zoo enge wijze mag worden opgevat?
Y. Z. vindt in dit Besluit voldoenden waarborg voor de
wetenschappepelijke ontwikkeling der adspiranten. De woorden: ontwikkeld" en
&«schaafde jongelieden", zijn ook voor hem het tooyerwoord, dat de oplos
sing voor alle raadselen op dit gebied schenkt.
Bedoelde S. zal ons zeker gaarne willen toestemmen, dat, bij vaststel
ling van een grens voor voldoende algemeen wetenschappelijke ontwik
keling, deze slechts te vindon is binnen de perken door ons in het
Weekblad van 3 Februari sub. a en & bepaald. Alleen de gediplomeerden
der gymnasia en hoogere burgerscholen, benevens zij, die het examen
sub b. hebben afgelegd, worden ook thans nog door ons beschouwd als
de eenigen, wier ontwikkeling voldoenden waarborg voor meerderheid op
levert. Eeue vermindering dier eischen werkt, naar onze vaste overtuiging,
schadelijk op het prestige onzer a. s. Militie-Luitenants. Dezelfde
wetenschappel^ke waarborgen worden ook in Duitschland, Oostenrijk en Italiëge
vraagd. Voor een zelfde militair program volstaat men aldaar met een
actieven diensttijd van 12 maanden. Bij ons zijn geen omschreven eischea
gesteld; de Minister heeft voor de vorming van Militie-officieren 18 maan'
den noodig. Het is niet waarschijnlijk en ook volstrekt onnoodig, dat men
bij ons hoogere eischen dan in het Buitenland stelt; de JRegeering rekent
dus op minder intellectmele ontwikkeling van hare adspiranten dan el
ders.
Wanneer IJ. Z. veel waarde hecht aan de keuze der adspiranten door
de korpscommandanten, dan verschillen wij andermaal in meening met
hem. Een eerste vereischte voor de degelijkheid van eiken regeeringsmaat
regel is eenvormigheid en standvastigheid in uitvoering. Zonder eeni
gen maatstaf tot beoordeeling moet hier een keuze gevestigd worden door
tal van mannen, wier opvatting van de woorden: beschaafd" en
ontwikkeld" niet anders dan zeer verscheiden kan zijn. Dit Besluit mist daarom
meer dan eenig ander de gegevens voor stabiliteit en soliditeit. Willekeur
zal heersenen, waar billijkheid behoort te zetelen. De Regeering heeft voor
zich zelve de baan vrijgelaten, om in te grijpen, waar het haar goed
dunkt. Het zal met dit Besluit gaan, als met de ontelbare regelingen van
het wetenschappelijke onderwijs bij de korpsen.
Beweerden wij, dat bij onvoldoende inteLlectueele ontwikkeling van den
adspirant, een degelijk en ontwikkeld onderofficier weinig of niet voor
dezen zal onderdoen, dan stelt IJ. Z. daartegenover, dat ook de jeugdige
Luitenant van de Militaire Academie dikwijls in bruikbaarheid voor z$a
mindere de vlag moet strijken. De geachte S. vergeet echter, dat d»
officier van de Academie vele jaren voor zich heeft, om zich practisch td
bekwamen, daargelaten, dat die aanvankelijke onbruikbaarheid een
principieele fout van onze eerste militaire school is, een fout die wij reeds
vroeger in dit Weekblad bestreden hebben en die gemakkelijk verholpem
kan worden. De Militie-officier daarentegen verlaat zeer spoedig na zijne
benoeming het leger, om daarin nog een enkele maal voorbijgaand te ver
schijnen. Daarenboven zal zooals Mars te recht beweert?hetprestige
gemakkelijker gehandhaafd worden door den officier der Militaire Aeada»
mie, die met al den luister van zyn rang omstraald bij het korps aankomt,
dan door den Militie-officier, dien men tot den rang geleidelijk heeft zien
opklimmen.
Ook de langs diensttijd wordt door Y. Z. in bescherming genomen, om
dat de milicien-sergeant zich tot 17 maanden actieven diensttijd moet
verbinden. Alsof intusschen de geachte S. zelf begreep, dat de stof waar
uit men milicien-sergeanten vormt, hemelsbreed verschilt met die voor
Militie-officieren, verklaart hij zich een voorstander van de regeling, door
den Majoor Kool voorgesteld, waarin de Luitenantsrang wordt verkregen
in 12 maanden.
Na dit alles vraagt de lezer zich weffielit af, hoe de proef dan genomen
had moeten worden, indien men namelijk proefneming absoluut noodzake
lijk acht. Het antwoord op deze vraag is reeds in ons vorig artikel gage
ven. Stelt men de eischen voor intellectueele ontwikkeling door ons voor
gesteld, dan kan men volstaan met een diensttijd van 9 maanden voor
hen, die zich voor de indiensttreding in den wapenhandel hebben geoefend,
van 12 maanden voor de overigen.
Dan biedt men ten minste een tastbaar voordeel aan; ook van maat
schappelijk standpunt gezien is het wenschelijk de ontwikkelde elementen
zoo kort mogelijk uit hun werkkring te rukken; men verkrijgt de nood
zakelijke aansluiting met de regeling, zooals die zeer waarschijnlijk zal
worden ingevoerd, wanneer verplichte persoonlijke dienst noodzakelijk
zal blijken; de maatregel is minder kostbaar; eindelijk bevordert men langs
dien weg het bezoek der hoogere klassen der symnasia en der hoogere
burgerscholen. Juist daarom is Duitsehland zoo trotsch op zijn schoona
instelling der einjahrigen, waaraan het hoofdzakelijk het groote bevol
kingscijfer dier hoogere klassen verschuldigd is. Een paar cijfers zullen
dit duidelijk maken. De laagste klassen der gymnasia, real-gymnasia en
real-schulen werden in het schooljaar '80 '81 bezocht door 24,530 leer
lingen, de hoogste met 10,560; het verhoudingscijfer is dus als 1: 2, 3.
In Nederland zijn deze getallen respectievelijk 1919 en 432; de verhou
ding is dus als l: 4, 6. Hieruit ziet men, dat de hoogste klasse in Duitsch
land naar verhouding dubbel zoo sterk is als in Nederland. Daardoor
wordt het algemeen pijl van beschaving aanmerkelijk verhoogd, heeft de
staat steeds een ruime keuze voor allerlei betrekkingen van
wetenschappelijken aard; daarom ziet Duitschland met welgevallen neer op zijn 22
academiën met haar staf van 2000 professoren en een leger van 25,000
studenten, zooals Pater Didon in zijn werk: Les Allemands" schrijft:
de hoeksteenen van het Duitsche rijk." Wel zou bij ons niet hetzelfde
resultaat verkregen kunnen worden als in Duitschland met zijne vrijstel
ling der einjahrigen van 2 jaar actieven diensttijd, maar toch, hoe weinig
de winst ook ware, te versmaden is deze nimmer. Eerst dan zal echter
dit stelsel goed werken, wanneer eindelijk de persoonlijke dienstplicht
zich als een onvermijdelijke noodzakelijkheid zal voordoen. Dat die tijd
komen zal, wij zyn er diep van overtuigd. Mag men aan de berichten in
de couranten geloof slaan, dan zouden zich tot dusverre 22 jongelieden
hebben aangemeld voor adspirant-militieofficier. Worden zij allen aange
nomen, dan nog is het resultaat gering, wanneer men in aanmerking
neemt, dat bij invoering van den persoonlijken dienstpiclit zeker wel mag
gerekend worden, op het 10e gedeelte van hen, die zich laten vervangen
(cc. 1GOO a 1900).
Behalve onze opmerkingen in bovenstaande regelen, kan de proef nog
voor impopulariteit worden behoed door doeltreffende maatregelen met
betrekking tot de uitvoering van het Besluit. Het heeft wellicht zyn
nuttige zijde bij dit onderwerp nader stil te staan.
Allereerst valt dan de aandacht op da wijze, waarop onze aanstaande
Militie-officieren onder dak gebracht zullen worden. liet wonen op kamera
buiten de kazerne, zooals in Duitschland, zou in Nederland geen aanbe
veling verdienen. Het debat, over dit en andere voorrechten in de
Staten-Generaal in '72 en "73 gevoerd is, bewijst voldoende, hoe weinig
men hier met deze huisvesting ingenomen zon zijn. Met de zeer vrijzinnige
manieren, waaronder onze schooljeugd van gymnasia en hoogere burger
scholen opgroeit, met den geest van vrijheid, die ons volk kenmerkt, ia,
bij het wonen op kamera, voor de banden van tucht en discipline geen
plaats. Ongegronde aanmatiging zou op den bodem van het kamerleven
welig wortel schieten en de geest van ongelijkheid tnsschen ontwikkelden
en minder ontwikkelden zou niet nalaten ontevredenheid in het leven te
roepen. Die ontevredenheid kan ten slotte een middel worden ter be
strijding van den persoonlijken dienstplicht. Zoo is het gegaan in Frank
rijk, waar eenige hoofdofficieren aan de eenjarigen buitengewone voor
rechten schonken. Daarom, spiegelen wij ons aan de lijdensgeschiedenis
van deze instelling bij onzen zuidelijken nabuur! Duitschland, het land
van den adel, van het gezag, waar de jeugd op school en in het ouderlijk
huis reeds aan tucht gewend wordt, kan ons op dit gebied den rechten
weg niet wijzen.
In een ander uitsterste zou men vervallen, indien men de adspiranten
in dezelfde kamer met de overige miliciens huisveste. Hoezeer voor da
vermenging van beschaafde en minder beschaafde elementen wel iets te zeggen
zou zijn, en wij geenszins vreezen voor het gevaar van zedelijken achter
uitgang der hooger ontwikkelde elementen, toch zijn wij overtuigd, dat
daardoor het doel, de bevordering van persoonlijke dienstvervulling niet
zou worden bereikt en vreezen wij ook hier voor impopulariteit van de
proef. De voorstanders van volstrekte gelijkheid zouden daarenboven boa
doel niet bereiken \ het beter materieel leten T«B den meer gegoede