Historisch Archief 1877-1940
t? <C ?
DE AMSTEB0AMMEK
"-ft
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VA.N HOLKEM A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 23 Januari,
Abonnement per 3 maanden ....... f 1.?. fr. p. p. f 1.15.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel » 0.40.
O'RANJEglOMMER.
.' * ;-^
10 Februari aus. zal van dit
Weekblad een Extrablad verscho
nen en geheel gewijd zijn. aan het
HÜHS OBANJE lïASSAU.
8 Chromolithograflën, in 9 kleuren
gedrukt, en nog 8 groote
platenontworpen en geteekend door de
Kunstschilders: Dak e, Van Es:
sen, Steelink. Wijsmuller en
Braakensiek, znUen dit
Oranjenonuner versieren.
De tekst wordt geschreven door
onze eerste Letterkundigen. ?
Ondanks de zeer kostbare uitvoe
ring is de prijs, ook voor abonné's,
op ft bepaald.
Alle Boekhandelaren en Postdi
recteuren nemen nu reeds bestel
lingen aan. Een spoedige opgave is
noodzakelijk omdat van een
eventneelen herdruk geen sprake kan zijn.
Tj. TAN HOLKEMA,
Uitgever.
I HM O V Ds
INDISCHE BEZWAARPUNTEX UIT DE OUDE
DOOS. door A. B. FEUILLETON: Eene genadige
Tijgerin, uit het Engelsen van Henry Nash, I.
VAN OVER DE GRENZEN, door E. D. Pijzel.
UIT DE BISSCHOPSTAD, door Heis. UIT
PARIJS, door A. B. KUNST EN
LETTEBEN: Het Tooneel te Amsterdam, door Alb. Th.
Muziek in de Hoofdstad, door H. C. Pi D.
f«ts orer Haagsche Taal- en Letteï&nn^ë; doo
R, Stellwagen. Francillon. ? VARIA.
SCHAAKSPEL. Huwehjks-plechtigheden der
zwervende Zigeuners in Zevenbergen. Dezelfde
oude leugen, door P. P. v. D. ALLERLEI.
HANDEL. BEURSOVERZICHT, door E. B.
TE HUUR. ADVERTENTIËN.
Feuilleton.
Eene genadige Tijgerin.
Uit het Engelsch
VAN
HENRY NASH.
. Op zekeren dag was ik met mijnen vriend
Jack O'Grady op de snippenjacht geweest in
een der vele "moerassen in de nabijheid van
zijne woning; wij hadden eene gelukkige jacht
gehad en keerden tegen den avond vermoeid
huiswaarts. Mijne voeten bevonden zich in
de laatste dagen reeds in eenen
betreurenswaardigen toestand en alleen de opwinding
van de jacht had mij de pijn doen verge
ten. Wij waren echter nog niet halfweg of
zij Ayerd ondragelijk. Aan een schaduwrijk
plekie bij een klein bergstroompje gekomen,
stelde ik voor, een oogenblik te rusten, ten
einde het prachtige vergezicht te genieten;
zooals ik zeide. Jack stemde in een halt van
een kwartier toe, maar hij waarschuwde mij
niet te gaan slapen, daar hij geen lust hao
mij met eene hevige koorts naar huis te
zenden. »!B het u werkelijk te doen, om een
van de uitgestrektste vergezichten ter wereld
te zien," sprak hij, »dan moeten wij nog een
klein eind verder gaan. Twee honderd yards
van hier stort dit stroompje van de rotsen
haar beneden; van dat punt af hebt gij, bij
helder weder, een vergezicht, dat zich meei
dan veertig mijlen uitstrekt over donkere
wouden, woeste rotsen en vruchtbare
landouwen tot aan de Indische zee."
Het kostte mij moeite, verder te gaan; maai
wetende hoe gevaarlijk het is in de scherpe
berglucht te gaan slapen, vooral zoo verhit
als wij waren, vatte ik moed en wij wandelden
te zamen naar het door Jack bedoelde punt
Jack had gelijk. Nooit zag ik schoonei
vergezicht, niettegenstaande ik het grootste
gedeelte van Europa te voet heb doorreisd
Het was een heldere dag, maar smoorheet;
de laatste stralen van de avondzon overgoten
het woud aan onze voeten met eene zee van
kleuren, zooals men. slechts in de tropen kan
?waarnemen; terwijl de voorgrond verlicht was
door eenen schitterenden regenboog, die door
de wolken van schuim van den zestig voe
Indische bezwaarpunten uit
de oude doos.
Es ist eine alte Geschichte.
Doch lleibt sie immer neu. .
HEINB.
Jets Ter Inligting voor Neerlands Volke
ren, hun Kroost en Nageslacht."
-.»Indisch Noodlot, Ondergang en Tegenspoed
leeft zijn wortel gaan schieten, ten tijde van
Hola! Bijkans hadden -we ons verschreven.
Sommige menschen hebben voortdurend last
van den verleden tijd, gelijk die gek in den
David Coppcrfield, die nooit het hoofd van
den armen Karel I uit zijn requesten kon
bouden; maar bij ons en eenige andere
zwaklioofdige stervelingen spoken altoos de auto
riteiten van later tijden door 't brein.
Na dezen tusschenzin keeren wij terug t8t|
onze oude doos. Voor ons ligt een pamflet,
een Copie Brief, zooals op den titel staat,
uit de nagelatene Boedel van wijlen een eerst
gezworene klerk ter Secretary i*an de liooge
Indische regeering. Het ding is gedrukt te
Amsterdam in 1804, en behelst «aanmerke
lijke anecdotes.5' Het lust ons hieruit 't een
en ander mede te deelen. Busken Huet gaf
indertijd wel een bloemlezing uit oude romans,
waarom zou men met pamfletten hetzelfde
niet doen ? Een paar grepen vol »in]igtingrfA'
en »anecdotes" over de Indische adminis
tratie van honderd jaar geleden, zijn mis
schien nog wel zoo nuttig als citaten uit
Willem Leeveml of Sara Burgerhart.
Men schijnt in dien ouden tijd schuinsche
hoogen waterval werd weerkaatst.
Na eenige oogenblikken dit heerlijke pano
rama stilzwijgend te hebben genoten, was ik
op het punt om terug te keeren, toen een
voorwerp mijne aandacht trok en mij nood
zaakte Jack bij den arm te grijpen en te waar
schuwen de grootste stilte en voorzichtigheid
in acht te nemen. Op ongeveer honderd yards
van ons af, lag op een plat rotsblok een
Erachtige, volwassen tijger iii diepe rust. Hij
ig op zijne rechterzijde en koesterde zich
in de zon, terwijl zijn linker voorpoot zijne
oogen bedekte en hij blijkbaar niet het minste
vermoeden had van onze nabijheid.
Het rotsblok, waaroo het koninklijk dier
zijn middagslaapje deed, lag ongeveer 30 voet
lager dan de plek, waar wij stonden en terwijl
wij ons, door achterwaarts te gaan aan zijn
gezicht onttrokken, wenschte ik O'Grady
reeds geluk met onze goede vangst. Ik stelde
voor, onze geweren met eenen ontplofbaren
kogel te laden, en voort te kruipen tot aan den
hoek van de rots, waarop de tijger lag, van
waar wij hem gemakkelijk in het hart konden
treffen. Tot mijne groote verbazing was mijn
vriend volstrekt niet ingenomen met mijn
voorstel en ik kreeg het vermoeden, dat het
tegen zijn jagershart aandruischte een stuk
wild, welk ook, in zijn leger neer te leggen.
»Ziet gij," betoogde ik zoo welsprekend als
ik kon, »een tijger is zulk een gevaarlijk en
vraatzuchtig dier, dat ik het als een plicht
beschouw hem te dooden, waai- hoe en wanneer
ik maar in de gelegenheid ben. Om nu in
dit geval het wild op te jagen, voor dat wij
schieten, is eene dwaasheid, want wij zullen
dan alle kans verliezen, zelfs voor een schamp
schot; met n sprong zal hij in het dichte
kreupelhout vlak bij de rots verdwijnen en
zich niet meer vertoonen: alleen zult gij later
weer van hem hooren, als hij u eenige van
uwe schoonste beesten heeft ontvoerd of als
uwe koelies van uwe plantage zijn
weggeloopen, omdat eenigen van hen hare Konink
lijke Hoogheid tot ontbijt hebben gediend."
»Gij behoeft uw plan niet te verdedigen, waar
de kameraad," antwoordde O'Grady. >In ge
wone omstandigheden zou ik niet aarzelen
het zelf op te volgen, want het is, zooals gij
terecht opmerkt, onze plicht, de kolonie van
wild gedierte te zuiveren. Maar, hoe vreemd
het moge schijnen, ik meen ditmaal zedelijk
gedwongen te zijn de gelegenheid te laten
voorbijgaan. Evenwel, wij zullen onze gewe
ren laden, naar de plek kruipen, die gij hebt
uitgekozen en indien ik, na het dier van nabij
te nebben gadeslagen, met mijn hoofd schud,
zullen wij het doodschieten; knik ik echter
vertegenwoordigers van het Nederlandsch
gezag naar Oost-Indiëgezonden te hebben,
lieden die er heen gingen met de faam en de
missie, dat zij daar ginds den boel eens
zoujlen opknappen, doch 't er integendeel zóó
gortig maakten, dat alras zeer serieuse
»Poincten" tegen hen begonnen te
»rouleeren" in 't vaderland. Voor een dergelijk
personaadje, iu het laatst der vorige eeuw,
begon de termijn van afscheid te naderen,
en zie hier nu, hoe onze pamflettist, die te
Batavia schreef (of verbeeld werd geschreven
te hebben!) hem spottend toespreekt.
»Heef't uw Hoog Edelheid zich ook terug
keerende, wel voorzien van Dank Adressen,
Dank Resolutiën en Dank Predicatiën, om
aldaar (in 't vaderland n.l.) te kunnen be
wijzen, hoe geacht en bemind gij in de
Indien geweest zijt, en met welke hartelijk
heid men u vertrek van hier betreurd, om
dat gij zo vele weldaden en deugden hebt
nagelaten ?"
»Maar gedenk vooraf, Hoog Edele Heer!
dat men ook reeds in do Bataafsche Repu
bliek zelve voorzien is van meer andere, zo
particuliere als officieele Poincten van Be
schuldiging en Beklag; welke tegens uwe
volumineuse Staatsstukken, niet in zwaarte,
maar in waarde kunnen opweegen, en dat
het vooral niet genoeg zal wezen, om u te
beroepen op uwe ampele last, onbepaalde
vertrouwen, en generale instructie', want, hoe
groot uwe magt of gezag moge geweest zijn,
om het goede te doen, gij had daarom het
regt niet, om uw gezag en magt te misbruiken."
Wij slaan eenige pagina's over, vol met
bevestigend, dan kruipen wij terug, zonder
te schieten. Aangenomen?"
»Zeker", antwoordde ik, »maar het komt mij
bespottelijk voor, zulk een kans te laten ont
snappen. Ik was een weinig boos, want het
dooden van eenen tijger zou mij beroemd
hebbeii gemaakt eii de gelegenheid in mijne be
trekking waarschijnlijk nimmer meer voor
komen. »Het is eene zware taak die, ik u
opleg," ging O'Grady voort, »maar ik zal u
zoo straks de _ redenen verklaren, waarom
ik u die opoffering vraag. Kom nu!"
Nadat wij onze geweren geladen en ons over
tuigd hadden, dat onze messen gemakke
lijk konden getrokken worden, kropen wij voor
uit en kwamen langs eenen omweg aan hét door
mij bedoelde punt; en zóó goed had ik mijne
berekening gemaakt, dat, toen wij over de
rots heenzagen, het monster vlak onder ons
lag. Ik hield mijn geweer gereed en wachtte
met ingehouden adem het afgesproken teeken
af. O'Grady bekeek het dier met aandacht
en knikte toen met het hoofd. Ik was vree
selij k teleurgesteld, maar aarzelde natuui'lijk
geen oogenblik, om mij aan de afspraak te
houden en zonder den slaap van de schoone
wij hadden opgemerkt dat het eene tijgerin
was te storen, kropen wij naar de plek
terug, vanwaar wij haar het eerst hadden
gezien.
>Ga zitten, oude iongen," sprak O'Grady,
»dan zal ik u in korte woorden vertellen,
waarom ik mij genoopt heb gevoeld, het leven
van de tijgerin te sparen."
»Goed, steek maar van wal," antwoordde
ik een weinig norsch en ging lang uit in het
gras liggen; »ik moet alleen nog opmerken,
dat als zij ons zoo slapende in het gras had
gevonden, als wij haar op die rots, wij op dit
oogenblik niet meer onder de levenden zou
den behooren."
> Juist om die reden want zij en ik heb
ben elkander reeds vroeger ontmoet juist
omdat zij mij toen het leven spaarde, niet
tegenstaande ik geheel aan hare genade of
ongenade was overgeleverd, behandelde ik
haar desgelijks. De eene dienst is de andere
waard, begrijpt gij ? Maar luister; indien gij
na mijn verhaal te hebben aangehoord, nog
lust gevoelt om die tijgerin te dooden, zal
ik er mij niet tegen verzetten, maar ik schiet
niet op haar, tenzij het tot bescherming van
u of mijn leven noodig mocht zijn."
»Goed", sprak ik, want ik had mijne gelijk
moedigheid teruggekregen, »ik luister.''
«Ongeveer drie weken geleden", begon
O'Gradz wilde ik een bezoek brengen aan
eene naburige plantage, ruim vier mijlen van
staaltjes, hoe de bestierder van Indie de
kolonisten, die met hun grieven bij hem
kwamen, in den -kring zijner intimi uit
lachte; hoe hij -«teschuldigen afzette en
ruïneerde; hoe de «fraudes'' en de xfamilie-,
regeering'' te Batavia bestendigd bleven; over
het wegschenken van ambten aan gunstelingen
en 't protectiestelsel. De volgende philippica
echter, die ons vergunt een blik te elaan in
het Indische hofleven van dien tijd, is te
merkwaardig om haar weg te laten.
»Hoe schielijk hebt gij u moeten schikken,
zijn Hoog Edelheid! na den onbeschroornden
trant van een zeedei.loos Oostersch Despoot,
door uw hoog gezag en buitensporige driften,
den vollen teugel te vieren, en u tevens te
voorzien van een tamelijke Serail, zo wel
binnen, als buiten uwe woning,
terwijl gij vooral, Mijnheer de Commissaris'-!
uw zeedelijk gedrag \vel had mogen regelen
na het gewigt van uwe hooge zending uit het
moederland, om niet vcragtelijk en misdadig
te worden in het oog van anderen, die u
strafloos navolgden."
Men ziet, er werd raar gesold mot het
prestige van 't Nederlandsch gezag in die
dagen. Voorts lezen wij, dat een zeker hoofd
ambtenaar, die schandelijk zijn plicht had
verzuimd, door zijne ;>Hoog Edelheid", »op
zeer frivole pretexten, op eigen authoriteit is
vrijgesprookcn, en bovendien nog met een
vrij aanzienlijke douceur 's maands
beguntigd is geworden', terwijl men brave vader
landers »als rustverstoorders" «vervolgde",
welk tafereel besloten wordt met.de volgende
verzekering :
hier, en daar mijn pony kreupel was, moest
ik den weg te voet afleggen. Die afstand
beteekent trouwens weinig voor mij en ik
ging dan ook te 10 uur 's morgens welgemoed
op weg, met niets anders bij mij dan eenen
lichten bamboe wandelstok. Mijn bezoek was
geheel voor zaken; daarom en omdat ik vóór
O uur 's avonds terug moest zijn, wilde ik
mij onder weg niet laten ophouden door mijnen
jachtlust en nam geen geweer mede. Ik mag
ongeveer een uur op weg zijn geweest en had
juist het moeilijkste gedeelte achter den rug,
toen ik eenen hoek omslaande, mij vlak
tegenover eene koningstijgerin bevond.dezelfde,
die wij daareven onder schot hebben gehad.
Ik zal niet trachten u het gevoel te beschrijven,
dat mij bij deze ontmoeting bekroop. Indien
gij u niet kunt voorstellen, wat op zulk een
oogenblik door eens menschen brein gaat,
dan kan ik het u evenmin met woorden be
schrijven.
De tijgerin was schijnbaar even verrast als
ik; gedurende eene minuut, die mij een uur
toescheen, stonden wij tegenover elkander en
keken elkaar, aan, door een afstand van on
geveer tien schreden gescheiden, voor een
tijger niet meer dan een sprongetje. Ik dacht
niet anders dan dat de tijgerin zich op mij
zou werpen, en een oogenblik kwam het denk
beeld in mij op, om over de borstwering te
springen, die den weg van den afgrond
scheidde; maar ik kwam daar even spoedig1
op terug en besloot, mij aan de genade van
de tijgerin over te geven, ever dan een
zekeren dood te zoeken tegen de rotsen; be
halve dat, begreep ik, dat het der tijgerin
weinig moeite zou kosten langs de rotsen naar
beneden af te dalen en mijne verpletterde
ledematen op haar gemak te verorberen.
<"Evenwel, de sprong volgde niet, maar de
tijgerin bleef midden op den weg zitten en
kwispelde met haren staart; ik begon mij
zelven af te vragen, wat zij van plan was te
doen en vond mijn toestand hoe langer hoe
minder ernstig.
»Ik herinnerde mij verschillende verhalen
van den invloed, dien het menschelijk oog
op het wilde dier kan uitoefenen en ik be
sloot te trachten mijne tijgerin te
magnetiseeren.
»Ik keek haar aan met eenen blik vol
innigen afkeer, die haar het hart met angst
en beving moest vervullen, maar gecne andere
uitwerking had dan dat zij wat harder begon
te kwispelen, zoodat ik al heel spoedig niet
mijne bangmakerij ophield.
(Slot rol/jt).