Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
t, door zich op dit beginsel te
beaan hun eisch klem gaven!
dan toch wordt er naar
uitbreivan kiesrecht verlangd ? Is dat zoo maar
tnwrotte, zonder goeden grond ? Of berust
Verlangen op de diepgevoelde overtuiging,
?^iet langer débelangen der
minstbedeelin onze maatschappij door den wetgever
worden achtergesteld bij de belangen
enkele klassen die de leden der Tweede
ie* afvaardigen ? En als dit het geval
de heer De Beaufort rept met geen
van de reden, waarom naar
uitbreiig van kiesrecht verlangd wordt! als
It hjet geval is, dan mag van
tempori~peeren, van overgangsstódm niet meer sprake
Vesten: dan moet in ns de weg gebaand
gorden voor het algemeen stemrecht!
; M *»Wij hebben naar mijne meening een groote
' 'staatkundige fout begaan door het kiesrecht
'«dert 1850 niet uit te breiden." Die
woor"- <3fen zijn van den heer De Beaufort, van
k "-n lid dierzelfde liberale partij, die elke
isasverlaging heeft afgestemd. Behelzen
woorden waarheid, en wie zal wagen,
'tegen te 'spreken ? dan is heden het
verlpopen, dan moeten nu de bakens
;! Eene Grondwetsherziening, die voor
algemeen stemrecht de deur gesloten
it, is niet meer van onzen tijd.
, Het is bedroevend, dat de partij, onder
<wier leiding de geheele hervorming zal tot
:"jstand komen, nog niefr tot dit inzicht is
gekomen. Zij stelt zich zelve bloot aan menige
"J", teleurstelling, en, wat erger is, de
iTatie bovendien. B.
Van over de Grenzen.
.- Zoo lang-er leven is, is er hoop. Het zou
duo niet passen, een Europeescheri oorlog
Voor onvermijdelijk te verklaren, maar men
moet toch erkennen, dat in de laatste weken
de kans op het behoud van den vrede,
nietiegenstaande alle» officieele en officieuse
veraringen, telkens minder is geworden.
De Duitsche regeeringsbladen trachten op
ne zeer bedenkelijke wijze Stimmung te
aaaken voor de aanneming van het militair
Beptennaat._ Hunne poging om verdeeldheid
4e zaaien in het Centrum, door een antago
nisme te phantaseeren tusschen den Paus en
den heer Windthorst, kan ons koel laten en
zal Europa niet in rep en roer brengen. Maar
de gedienstige geesten, die de Rijkskanselier
te zijner beschikking heeft, hebben het door
hun heer en meester aangegeven thema van
iet oorlogsgevaar, dat van Fransche zijde
dreigt, ontwikkeld op een toon, die alle perken
der betamelijkheid te buiten gaat. Goethe
"keeft ons indertijd op plastische wijze beschre
ven, welke onheilen er kunnen gebeuren, wan
neer de leerling van den toovenaar zich met het
werk zyns meesters afgeeft. Zoo is het ook thans
gegaan. De heer Von Bismarck mag, als hij
over internationale verhoudingen spreekt,
.zooals men pleegt te zeggen een potje
Jbreken. Hij neeft de (tamelijk wel ge
sur" |>eerde) reputatie van alles te zeggen wat hem
voor den mond komt, en men neemt het hem
niet zoo erg kwalijk, omdat die bnisquerie nu
eenmaal als een der goede zijden van zijn
karakter wordt beschouwd. Maar de «reptielen"
hebben dezen keer den dresseerder overtroffen.
In Hongarije werden de soldaten geworven,
in de Oostenrijksche kroonlanden werden
lichtingen gehouden, waarbij zoowel wille
keur als omkooperij vrij spel hadden. Wat
was natuurlijker, dan dat de kinderen Iraëls
door de meest verschillende, niet zelden zeer
listige middelen zich aan den krijgsdienst
wieten te onttrekken ? Zoolang de joden in
fJegatin woonden, was het nooit gebeurd, dat
een hunner den witten rok had gedragen, en
nu zou een hunner kinderen, een lid der
gegoede en geachte gemeente te Segatin, door
Jakob Dubno tot wanhoop gebracht, een
ransel dragen, het doodend geweer afschieten
en wat nog erger was, misschien op zich zelf
laten schieten, want de woelingen van 1846
waren nauwelijks voorbij en reeds pakten
zich weer nieuwe onweerswolken samen, de
dagen der maand Maart van 1848 waren op
handen.
Dubno trok zich de haren van zijn hoofd
en van zijn baard uit.
_ Tulpe zat in een hoekje en keek strak voor
zich uit, terwijl tranen aan hare lange wim
pers hingen. Voor het huis schoolde men
samen,_ verwenschingen en dreigementen wer
den uit de nauwe straat gehoord, en ten
overvloede werd Dubno nog voor den Eabbi
geroepen.
In plaats van naar dezen te gaan, liet
Jakob Dubno inspannen.
»Ik zal rijden naar Kplomea", riep hij, «terwijl
»hij zich aankleedde, ik zal hem loskoppen".
ȕk zal hem vrij koopen!" riep hij, toen
hij beneden voor de deur in de slede stapte,
»al moest het me duizend dukaten kosten,
doen zal ik het".
Trots zijn goeden wil gaf men hem geen
zegen op _zijn weg mee, en gezegend was zijn
onderneming inderdaad ook niet. Dubno
kwam te laat, Levi had reeds den krijgseed
afgelegd, niemand kon hem meer bevrijden.
Hiimoest zijn tijd uitdienen.
Dubno zocht hem in de kazerne op en
smeekte hem om vergiffenis. Vervolgens
keerde hij geheel vernietigd naar Segatin
lerug. Voor hij zich naar den Rabbi begaf,
zond hij dien tweehonderd dukaten voor de
armen. Slechts daardoor gelukte het hem, er
met eëne strenge berisping af te komen en
den banvloek van den Besdin te ontgaan.
De Post stelt brutaalweg het alternatief: ge
neraal Boulanger moet aftreden, of de oorlog
is onvermijdelijk. Nog een paar zulke artike
len, en de oorlog zal onvermijdelijk zijn.
Geen land ter wereld kan zulk een onbe
schaamde ^inmenging van eene buitenlandsche
mogendheid in zijne eigen aangelegenheden
dulden. Niet ten onrechte vergelijkt de
Vossische Zeitung deze ongehoorde provocatie
met den eisch, in 1870 door de keizerlijke
regeering aan den koning van Pruisen ge
steld. Destijds had koning Wilhelm er in
berust, dat de prins van Hohenzollern zijne
candidatuur voor den Spaanschen troon in
trok, maar Napoleon III verklaarde zich
daarmede niet tevreden, maar eischte de ver
zekering, dat eene dergelijke candidatuur ook
later nooit zou worden gesteld. Men weet, dat
die eisch met het afbreken der diplomatieke
betrekkingen tusschen de beide landen werd
beantwoord.
De ernstige organen der Fransche pers
nemen, met de Duitsch-vrijzinnige bladen,
aan, dat het oorlogsruinoer slechts dienen
moet, om eene verkiezingsleuze te vinden, die
de oppositie machteloos en onschadelijk maakt.
Bij de Fransche organen schijnt ons dit een
gevolg toe van een van hooger hand gegeven
consigne, wellicht ook van het vaste voorne
men, om niet de aanleiding te willen geven
tot een bloedig conflict. De Duitsch-vrijzin
nige pers schijnt meer te handelen onder den
indruk der aanstaande verkiezingen, en met
het oog daarop een gevaar, dat de regeerings
bladen opzettelijk overdrijven, als volkomen
denkbeeldig voor te stellen. Een juister waar
deering van den toestand zal men vinden bij
hen, die niet in den strijd der partijen betrok
ken zijn, maar voor wie toch van de beslis
sing over oorlog of vrede ontzaglijk veel
afhangt.
Men denkt hierbij in de eerste plaats aan
Oostenrijk, dat op de alliantie met
Duitschland niet meer kan vertrouwen, en daarin in
elk geval geen waarborg meer kan zien tegen
een mogelijken aanval van Russische zijde.
In Oostenrijk is men overtuigd, dat eene
ernstige verstoring der betrekkingen tusschen
Frankrijk en Duitschlaiid voor Rusland eene
aanleiding zou worden, om in het
Balkanschiereiland over te gaan tot maatregelen, bij
welke Oostenrijk onmogelijk lijdelijk zou
kunnen toezien. En die overtuiging is zoo vast
geworteld, dat Oostenrijk zich met
koortsachtigen ijver ten strijde toerust, zoodat de
delegatiën bijeengeroepen zullen moeten worden,
om een indemniteitsbill te geven voor de 60
a 70 millioen florijnen, die door de regeering
in het belang der landsverdediging, boven het
door de begrooting toegestane bedrag zijn
uitgegeven. Dit alles wordt door de regeering
gemotiveerd door eene verwijzing naar de
gespannen verhouding tusschen Duitschland
en Frankrijk.
Schijnbaar is de Oostersche quaestie in een
gunstiger stadium gekomen. Maar weet dat,
zoo ergens, hier de spreuk »schijn bedriegt"
mag worden toegepast. Het is waar, Rusland
heeft verklaard, de dwaze eischeii van
Zankoff niet in alle opzichten te zullen steunen.
Er zou dus mogelijk eene basis kunnen gevon
den worden voor de aanstaande(?j conferentie
van de verschillende gezanten der groote mo
gendheden te Constantinopel. Maar
Rusland's eischen blijven nog steeds voor Bul
garije onaannemelijk; zelfs is de candidatuur
van den Mingveliër nog niet officieel te
rug getrokken. Alles wijst er op, dat men te
St. Petersburg uitstel der beslissing wenscht,
Eerst toen hij van dezen kant niets te wachten
had, waagde hij het naar huis. te gaan.
Tulpe hoorde hem kalm aan, ze maakte
hem geen enkel verwijt, ze weende zelfs geen
enkele maal.
«Wat niet te veranderen is, moet men nu
eenmaal dragen," zeide zij, »maar dit zeg ik
u, Tate, plaag me niet met een huwelijk. Ik
zal noch Atlas van Tarnopol nemen, noch
een ander."
In den daaropvolgenden tijd had Jakob
Dubno het zoo hard te verantwoorden, als
het in al de veertig jaren van zijn leven het
geval niet was geweest. Men vermeed hem op
straat, op de markt, ja zelfs in de Synagoge.
Niemand zocht hem op, zijn beste vrienden
bleven weg. Ging hij uit, dan sloeg hij zijn
oogen naar den grond, om de vijandige blik
ken zijner geloofsgeuooten niet te ontmoeten,
en stopte watten in zijn oeren, om hun on
aangename woorden niet te hooren. Hij waagde
het niet, met open oog den armsten,
smerigsten Jood in het gezicht te zien.
Nog ernstiger werd zijn toestand, toen de
oorlog in Italiëuitbrak en de
October-revolutie te Weenen en de Hongaarsche oorlog
volgden. Dagelijks vroeg men elkaar op
straat, of het regiment, waarbij Levi Grosch
diende, naar het oorlogstooneel was vertrok
ken. Tulpe las eiken avond met treurige
belangstelling de krant. Jacob, Dubno las haar
niet, hij liep maar in de kamer op en neer
en wierp van tijd tot tijd een steelsenen blik
naar zijne dochter. Als ze eindelijk met een
diepen zucht de krant dicht vouwde en glad
streek, herademde hij en ging naar zijne
kamer. Hij wist dan, dat hij rustig kon
slapen.
Eens sloot Dubno zich op - en liet zich
slechts heimelijk door een schuifraamje inde
deur, door zijne vrouw spijs en drank reiken.
Hij was van de jaarmarkt te Kolomea terugge
keerd en had het bataillon,waarbij Levi Grosch
diende, zien afmarcheeren. Het trok naar
Dukla, waar een Oostenriiksch korps onder
het bevel van Graaf Schlick werd bijeen
gebracht, om over de Karpathen Hongarije
binnen te dringen. Zijne dochter las het in
de krant en spoedig wist heel Segatin het
nieuws. Jakob Dubno dorst zich verschei
dene weken lang niet op straat vertoonen.
wellicht om de eigen oorlogstoebereidselen
rustig te kunnen voltooien, wellicht ook, om.
zijn slag te slaan, wanneer werkelijk een con
flict tusschen Duitschland en Frankrijk is
uitgebarsten. De Nowosti verklaart nu reeds,
dat Rusland's legermacht aanzienlijk genoeg
is, om Oostenrijk te vernietigen, en tegelijker
tijd een ontzagwekkend observatiecorps aan
de Duitsche grenzen op te stellen.
Zoo komen van alle zijden de wolken aan
den politieken horizon opdagen. Meer en
meer blijkt het, dat de machtige regeerders
wellicht nog in staat zijn, om de uitbarsting
van het conflict te bespoedigen of te vertra
gen, maar niet om die te verhinderen. Den
oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk
heeft de heer Von Bismarck zelf eene histo
rische noodzakelijkheid genoemd, en sedert
1878, toen Rusland op het congres te Berlijn
van de vruchten van zijn bloedigeii en kostba
ren oorlog tegen Turkije werd beroofd, terwijl
Bosniëen <le Herzegowina aan Oostenrijk
werden toebedeeld, is de beslissing over de
vraag, welke dezer beide mogendheden op
het Balkanschiereiland eene overwegende rol
zou spelen, slechts eene vraag van tijd ge
weest.
Engeland en Italiëzien beiden in eene
Europeesche botsing eene welkome gelegen
heid om in troebel water te visschen, en hun
voordeel te doen met hunne eigenaardige po
sitie, die hun veroorlooft, zich buiten den
strijd te houden, en na afloop daarvan, de
uitgeputte deelnemers voor een voldongen feit
te stellen. In Italiëzal de regeering deze ge
legenheid dubbel welkom heeten, omdat haar
daardoor de kans wordt geboden, om de ne
derlaag uit te wisschen, die déItaliaansche
troepen bij Massowa hebben geleden. Het is
daar alweer gebleken, dat de jongste der ko
loniale mogendheden nog niets heeft geleerd
van hare oudere zusters, en dat zij, die een
half barbaarschen vijand te gering tellen, nog
steeds door schade en schande wijs moeten
worden. E. D. PIJZEL.
Gemeentezaken.
Roerende eenstemmigheid voor de Provin
ciale Staten; hevige strijd voor den Ge
meenteraad. De verkiezing van aanstaanden
Dinsdag boezemt dus slechts voor een deel
belang in: maar welk belang! In de eerste
plaats geldt het hier een beginsel-quaestie :
en wie heeft niet voor zijn beginselen alles
over ? Vervolgens is de verkiezing in optima
forma voorbereid; de heer Calisch heeft
den heer Becker geïnterviewd ; de heer van
Notten heeft den heer de Flines gepeild;
Burgerplicht heeft vergaderd met een tachtig
tal leden, Grondwet met het voor haar
doen aanzienlijke cijfer van ongeveer
twintig. De stemmen van Grondwet moet
men namelijk niet tellen, maar wegen.
Van ceii Amsterdamsche verkiezing is dus
hier het type aanwezig.
De theoretische strijd heeft geloopen over
de begrippen: stand, kring, belang. Er zijn
geen standen, beweerde de lieer Levy, die in
den hem eigenen fraaien stand, zijne smeltende
volzinnen den heer Caliseh toewierp. Deze
bleef bij zijn welgevestigde overtuiging, dat
er wel standen zijn. 't Is nietis, zei de heer
Levy. 't Is weilis, zei de heer Calisch. Nenn's
wie du willst, zei de heer Voiïte wie zou
beter op fouten opmerkzaam kunnen maken?
Noemt het dan belangen. En hiermede
joeg hij het theoretische spook op de vlucht,
Intusschen was Schlick in Hongarije bin
nengedrongen en had Kaschau genomen.
Toen volgde de voor de Oostenrijkers zoo
ongelukkige veldtocht in den winter, die wat
vermoeienissen aangaat, zeer sterk aan Na
poleons tocht naar Rusland deed denken.
Levi Grosch kwam herhaaldelijk in het
vuur en verdroeg alle moeiten met echt Joodsch
geduld. Hadden de officieren in den beginne
met spot en medelijden op hen neergezien,
hadden de soldaten zich menige grove scherts
jegens hem veroorloofd, nu hij met Polen,
Kleinrussen en Duitschers broederlijk gevaar
en smart deelde, was hij bij allen evenzeer
gezien, en daar hij kon lezen en schrijven
klom hij spoedig op en werd na het gevecht
van Tarzsal korporaal.
Op den dag van Iszaszeg streed zijn ba
taillon, geheel en al verstrooid, in een dicht
woud tegen de Hongaren. Van den morgen
tot den avond bleef de zege onbeslist. To_en
de duisternis viel, werd het gevecht aan beide
kanten gestaakt. Ofschoon de Oostenrijkers
hunne stellingen hadden behouden, gaf
Schlick 's nachts bevel om terug te trekken.
Op een vrij hoogen heuvel aan den straat
weg, waarlangs de Oostenrijkers marcheerden,
stond eene groote hoeve, die den ganschen
heuvel bestreek.
Hier werd het bataillon met twee stukken
geschut geposteerd,om den terugtocht te dekken.
Toen het geheele korps, geen oogenblik
door den vijand verontrust, afgetrokken en
een flink eind vóór was, volgde de majoor
met het bataillon en de beide stukken geschut.
Op de boerderij bleef een officier met dertig
manschappen achter, daaronder Levi
Grosch.
»U moet mijn aftocht dekken," beval de
majoor deu officier, »en deze boerderij moet
tot den laatsten man verdedigd worden. Eerst
bij het aanbreken van den dag moogt ge ze
ontruimen."
Het bataillon trok af. Na eenigen tijd hoor
den men in de verte schieten. Blijkbaar had
den de Hongaren den terugtocht der Oosten
rijkers ontdekt en de hoeve aangevallen.
Het korps van graaf Schlick marcheerde
den ganschen dag door en nam des avonds
nieuwe stellingen in. Daar werd het kamp
opgeslagen.
dat echter onder den naam «kringen" wederom
in Grondwet binnen sloop.
De voorzitter van Burgerplicht verdedigde
zijne particuliere meening met den hamer in
de hand; en daar niemand van pressie houdt,
heeft dit den heer Bake zeker eenige, stem
men gekost, zoodat hij Van de Wall m den
sloot geholpen werd. De meerderheid stemde
op den heer Becker. En het staaltje van on
partijdigheid dat de voorzitter door zijne hou
ding gaf, doet mij met veel belangstelling
uitzien naar de advertentie, waarin hij den
heer Becker in warme bewoordingen bij de
kiezers zal aanbevelen.
Oprecht gesproken: Burgen-plicht wordt wel
wat rood. Waar is het liberalisme gebleven?
Dit is ternauwernood nog radicaal; dit is
eigenlijk reeds erger. Indertijd noemden de
stokstijve conservatieven Burgerplicht wel
eens de Petroleum-Club. Meer dan n voor
val uit den laatsten tijd wettigt de vraag of
die naam zoo onjuist ware.
Een vaste burcht van het liberalisme daar
entegen is Grondwet. Het was niet weinig
listig, dat men daar de candidatuur van den
heer De Flines heeft voorgesteld, en zoo
doende de kantoorboeken tegen het garen
en band heeft uitgespeeld. Maar met dat
spelletje was dau ook genoeg geschied. De
stroeve plooi kwam terug; de mantel der
deftigheid werd wederom om de schouders s
geslagen; en de heer Bake met verpletterende
meerderheid candidaat gesteld.
In velerlei opzicht is dat te bejammeren.
De strijd tusschen den heer De Flines en
den heer Becker ware zonder twijfel belang
wekkend geweest. De zaak van den een is
oud, die van den ander niet jong; die van
den heer Becker druk; maar de heer De Fli
nes is drukker. Wellicht evenwel is de ge
kozen weg de beste. De kamp tusschen
Hoogstraat en Rokin had te fel kunnen ont
branden; indien de heer De Flines zoowel
de stille' als de levendige zijde te wapen had
feroepen, de heer Becker zou de reserve, de
oden Breêstraat, in 't veld hebben gebracht:
de gevolgen zouden niet te berekenen zijn ge
weest. Als altijd, heeft in Grondwet de wijs
heid gezegevierd.
Tusschen de verdiensten der beide heeren
te kiezen, ware ook niet licht gevallen. De
heer Becker heeft zich meer op staatkundig
gebied bewogen; ook rijdt de brandweer dik
wijls bij hem voorbij, en kan hu dus daar een
goed kijkje op hebben. De heer de Flines heeft
wellicht een wijderen blik op de landszaken,
o.a. op de posterijen, door het postzegel-dépöt
dat hij heeft, in de havenbootjes, die vlak voor
hem afvaren, en in de Tram-zaken (door de
kaartjes) zal bijeen specialiteit zijn geworden.
Doch twee zaken doen de schaal naar het garen
en band overhellen. Ten eerste heeft de heer de
Flines Burgerplicht eens tot betalingeener reke
ning geinsinueerd; en iemand die een
kiesvereeniging durft te insinueeren, behoort niet in
den Raad, zooals terecht in Grondwet is opge
merkt. Vervolgens zegt men van hem dat
hij oppositieman is. De Hemel beware ons:
alsof er niet oppositie genoeg in den Raad
was! Vraag er het Dagelijkscli Bestuur maar
naar. Alleen vrees ik dat de heer Becker,
verloochent hij zijn beroep niet, het
Dagelijksch Bestuur ook wel eens «katoen" zou
kunnen geven.
Den heer Fuld zal de keuze van den heer
Becker veel genoegen doen. De naam der
firma is dan volledig vertegenwoordigd.
Wat nu de verkiezing zelve aangaat, is 't
onnoodig de vele argumenten te herhalen die
er vóór pleiten, den heer Becker te kiezen.
Vroeg in den morgen, de zon begon juist
de kim een rooden tint te geven, stond plot
seling een soldaat van zijn regiment, het ge
weer bij de voet, voor den majoor, die, pas
ontwaakt, huiverend bij het wachtvuur zat
en naar zijne officieren -keek, die eeu Tschaj
klaar maakten. Deze soldaat, met bloed over
dekt en zwart door kruitdamp, was Levi
Grosch.
»Tot uwe orders, Majoor," sprak hij met
vaste stem, »ik ben de laatste man."
En weder was het lente. De wereld had
zich op haar heerlijkst getooid. Alles lachte,
de zon, de groene velden en weiden, en de
brommigste menschen lachten waarom zou
Jacob Dubno ook weer niet lachen? En hij
glimlachte werkelijk, toen hij in de groote
kamer trad, waarin zijne vrouw en zijne kin
deren zaten ja hij begon luid te lachen,
toen hij zijne dochter Tulpe zachtkens aan
haar mouw trok,_
»Hoor eens," 'begon hij, »zijt gij altijd nog
zoo vast besloten, geen man te nemen? wat?
Ik weet er een voor je, die je misschien wel
zou bevallen."
«Nooit, vader, nooit!" riep Tulpe.
»Zeg liever: dadelijk neem ik _hem!" riep
Dubno, zeker van zijne overwinning.
»Kijk hem maar eens aan, dwaze meid."
Hij deed de deur open, en binnen kwam
Levi Grosch in een witten soldatenrok, met
een litteeken op het voorhoofd, zijn rechter
arm in een doek, en op zijn borst a e gouden
medaille voor dapperheid.
Tulpe zag hem aan of hij-een spooksel was
daarop gaf ze een luiden gil en wierp zich
in zijn armen. En nu lieten ze zich niet
meer tegenhouden: de brave Joden van
Segatiii, een stroom van zwarte kaftans vulde
eenklaps het vertreken allen tegelijk schreeuw
den en deden vragen en raakten Levi Grosch
aan en kusten hem.
En ze weken eerst op zeide, toen de grijze
rabbi verscheen om zijne handen op het hoofd
van Levi Grosch te leggen.
»Ge hebt ons eer aangedaan, mijn zoon,"
zoo sprak hij, »zoowel aan uwe moeder, die
u ter wereld bracht, als aan de gemeente en
alle Joden. De Hemel moge u zegenen, ge
lijk ik u zegen."