Historisch Archief 1877-1940
No. 550
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
5
toren; alles werd stil en de zangers dropen af;
een soort van zware stilte, waartoe niemand het
bevel had gegeven, heerschte overal, door het
geheele oorlogschip.
Menschen, die in Frankrijk zijn, kunnen dit
eigenlijk niet begrijpen, noch de angstige onrust,
die er ontstond, noch het overwicht, dat hij, die
admiraal, over de manschappen had. In de dag
bladen zal men met meer of minder talent zijnen
lof hooren verkondigen; er zal hier of daar een
standbeeld voor hem worden opgericht; in ons
vei geetachtig vaderland zal men acht dagen over
hem praten, maar zeker zal men er nooit begrij
pen, wat wij aan hem verliezen, wij zeelui. Ik voor
ra\j geloof, dat niets zijne nagedachtenis zoozeer
recht zal kunnen laten wedervaren als dat plot
seling stilzwijgen en de neerslachtigheid van de
bemanning der vloot.
Neen, men had het niet voorzien, dat hij op
die wijze zou sterven. . . .
De boot ging heen, van schip tot schip de
treurmare verkondigend. De kommandant maakte zich
gereed, om zich spoedig naar de Bayard te .be
geven. Toen wachtten wij en spraken zachtjes
over hem. Zijn roem, die is te algemeen bekend,
't zou banaal zijn,'indien wij onder ons daarover
spraken. Maar wie hem niet van nabij hebben
gekend, kunnen niet weten, hoezeer hij een man
van hart was. Het leven van matrozen en soldaten,
dat in de laatste jaren het verre Frankrijk zoo wei
nig waard scheen, hij vond het kostbaar, hij, die
een echt, een groot veldheer was; hij was zuinig
op dat Fransche bloed. Zijne veldslagen waren
fijn berekend, uitgewerkt met zoo zeldzame juist
heid, dat de goede uitslag, hoe verbazend ook,
altijd verkregen werd met weinig, zeer weinig verlies
aan onzen kant; en dan, als het gevecht voorbij
was, waarin hij zijne absolute bevelen gaf, die
geen tegenspraak duldden, werd hij terstond weer
een andere man, ging de ambulances rond met
zijnen goedigen droevigen glimlach ; hij wilde alle
gewonden zien, zelfs de nederigste, hun de hand
drukken ; en zij, ze stierven dan tevreden,
gesterkt door zijn bezoek
De kommansdantsboot kwam niet terug, en, al
kijkend naar de vuren van de Bayard door den
nacht en den stofregen, spraken wij steeds over
den admiraal.
Vijf of zes dagen geleden was hij nog bij ons
aan boord voor een inspectie, en ik herinner mij
hoe ik voor de laatste maal zyne hand drukte,
die hij mij reikte met zijne eenvoudige, beschaaf
de vriendelijkheid. Dien dag waren wij gelukkig
geweest, omdat hij er zoo goed uitzag, zoo krach
tig en hersteld van de doorgestane vermoeienis
Midden op den dag, in de volle zon, was hij in
de boot gegaan, om op de vlakke, brandend heete
reede de inspectie voort te zetten. Ik zie hem
daar nog voor mij met zijne breede borst, scherp
afgeteekend op al dat glanzend blauw, altijd cor
rect in zyne kleeding, de jas tot den hals dicht
geknoopt juist als in Frankrijk, de hand in peau
-de Suède en met de oog<m de lange rij van stalen
visschen volgend, die zijn bevel gehoorzaamden.
Ik ook ondervond de tooverkracht, die de ad
miraal uitoefende, meer bewust en beredeneerd
dan onze matrozen, maar toch volkomen; en als
zoo velen, die nu reeds zijn vergeten, zou ik hem
overal met volstrekte toewijding zijn gevolgd. Ik
boog voor de -.groote figuwydia den plicht hoog
hield, eigenaardig in onzen tijd van zeer kleine
menschen. Hij was in mijn oogen de belichaming
van al die oude verheven dingen,heldenmoed,
zelfbeheersching, eer en vaderland. Maar de schrijver,
die zich groot genoeg zal voelen, om voor hem
eene lijkrede op te stellen, zal moeite moeten
doen, om al die groote woorden van vroeger te
verjongen, hunne beteekenis te verhoogen, want
men heeft ze zoo afgezaagd gebruikt voor
menschen, die nergens hun leven hebben gewaagd,
dat de zin dier klanken niet verheven genoeg
schijnt, als er van hem sprake is...
En dan, hij had ook zijn geheim, die admiraal,
waardoor hij tegelijk zoo streng was en zoo be
mind. Hoe deed hij dat, hij, die toch wel een
harde meester was, onwrikbaar voor zich zelven
en voor anderen, nooit zijne gevoeligheid toonend
of zijne tranen dan alleen bij hen, die sterven
gingen ?
Altijd beleefd, bijna hoffelijk, liet hij geene
discussie over zijne bevelen toe, maar had zijne
eigenaardige korte manier, om ze te geven:
Ge hebt mij begrepen vriend?.... Ga dan!"
Daarna een groet, een handdruk, en men ging,
men ging onverschillig waar heen, tot zelfs aan
de spits van een klein aantal soldaten, men ging
vol vertrouwen, omdat het^-plan van hem was;
men kwam terug en was geslaagd, hoe moeilijk
of gevaarlijk de zaak ook was.
De duizenden, die hier streden in dit verre
land hadden elk hun eigen leven in zijne handen
gesteld en vonden het volkomen natuurlijk, dat
hij er over beschikte, als hij er behoefte aan had.
Hij was veeleischend als niemand ander, maar
tegen hem morde men nooit, nooit; matrozen
evenmin als soldaten; noch zelfs de vreemde
troep Arabieren en Annamieten, waarover hij ook
het bevel voerde.
O, dat eiland Formosa! Wie zal al de hel
dendaden verhalen, die daar zijn verricht en de
lange lijdens-geschiedenis van hen, die er gestor
ven zijn ? . . . . Zij werd afgespeeld onder alle
soorten van smart: stormen, koude, hitte, gebrek,
dysenterie en koorts. Toch morden zij niet,
die mannen, soms hadden zij niet gegeten, niet
geslapen, na eene of andere gruwelijke schermut
seling in eenen Ghineeschen kogelregen, kwamen
ze uitgeput terug, hunne slechte kleeren door
nat van den eeuwigen regen dier streken:
en hij, kortweg gaf hij hun bevel, weer te ver
trekken, omdat het moest. Welnu, zij grepen zich
aan en vatten moed om verder te marcheeren en
hem te gehoorzamen; dan vielen zij uitgeput
neer en voor welk een onvruchtbare zaak,
terwijl Frankrijk, bezig met al zijne kibbelarijen
over verkiezingen en binnenlandsch bestuur, ver
strooid den blik naar dien kant wendde, om hen
te zien sterven.
Wie, behalve de huisgezinnen der zeelieden,
sliep in het vaderland niet of had geen lust in
vermaak ter wille van dat arme, roemvolle eskader
van Formosa?
In de uren van angst, die dikwijls terugkwamen,
te midden der gevechten, waarvan de uil
twijfelachtig scheen, als men hem dan zag ver
schijnen, den admiraal, of slechts zijne vlag, dan
zeide men: O daar is hij, nu is alles in orde;
het zal zeker goed gaan, nu hij er bij is!" En
ja, het ging altijd goed, het ging goed op de
manier, die hij geheel alleen, juist zooals het ge
beurde, had beschikt en voorzien.
Ik geloof niet, dat er in Europa n veldheer
zijns gelijke is of ook maar bij hem kan worden
vergeleken. Misschien hadden wij hem moeten
bewaren ^roor den een of anderen grooten
nationalen strijd, in plaats van hem hier te laten
sterven.
Nog steeds spreken wij over hem. Hij droeg
nooit genoeg zorg voor zich zelven, avond aan
avond ging hij aan land naar de ambulance, ge
vaar loopend, om zelf de besmettelijke koorts, de
ziekte, zooals wij zeiden, te krijgen! De vorige
week nog ging hij in een stortbui in haast van
boord, om een armen luitenant, die naast hem bij
Sontay gewond was, toe te spreken; 's nachts
daarop sterf de jonge man aan de ziekte.
En Maandag nog zag men hem 's morgens om
negen uur blootshoofds de begrafenis volgen van
eenen anderen officier, ook door de besmetting
aangetast. Blootshoofds, met dichtgeknoopte jas,
als altijd correct, had men hem door de eenzame
straten van Ma-kung den kleinen optocht zien
begeleiden, die zich naar buiten, naar de rijst
en maïsvelden begaf, waar wij ons kerkhof heb
ben geïmproviseerd. Wij, die telkens zulke op
tochten zagen, beklaagden de dooden, die zoo
droevig eindigden, niet op het slagveld, en zie
daar nu onzen admiraal ondanks al zijnen roem
stervend op diezelfde wijze!
Men vertelde ons den volgenden morgen, hoe
stil en kalm hij gestorven was, als 't ware insla
pend. Sedert zes uur 's avonds had hij zich
bewogen en had geene klacht geuit. Toen alle
middelen vruchteloos bleken, om wat warmte
te wekken in zijn verstijfde leden, had men hem
met rust gelaten. De officieren van de Bayard
waren om hem heen gegroepeerd, bijna even on
beweeglijk als hij in zijne bewustelooze verstijving;
twee matrozen brachten den waaier boven hem
in zachte beweging.
Even voor tien uur, toen men hem niet meer
hoorde ademhalen, had men zijn lorgnon, dat nog
om zijnen hals hing, voor zijnen mond gehouden;
daarna een spiegel, geen wolkje op het glas,
geen spoor meer van eene ademtocht; toen had
de eerste arts zachtjes gezegd: Mijneheeren, de
admiraal is dood." In de eerste minuut was er
geen beweging in de verzamelden gekomen, nie
mand schreide; het duurde nog een minuut, toen
hoorde men hen snikken.
F. J. v. U.
(*) Courbet stierf 12 Juni 1885.
DE TURCO DER COMMUNE.
Hij was een kleine tamboer bij het korps
Algerijnsche scherpschutters; zijn naam was Kadour,
hij behoorde tot den Arabischen stam Djendel
en was een der weinige Turco's, die met het leger
onder generaal Vinoy Parijs binnenrukten.
Van Weissenburg tot Champigny had hij aan
den geheelen veldtocht deelgenomen, als een
stormvogel heenvliegead over de slagvelden, zoo vlug
en rusteloos met zijn stalen trommels tokken en
zijn Derbouka (Arabische trommel), dat de ko
gels niet wisten, waar zij hem moesten zoeken.
Maar toen de winter kwam, ging het den kleinen
bronskleurigen Arabier slecht; het koude weder
en het onbewegelijk op schildwacht staan in de
sneeuw, kon hij niet verdragen en op zekeren
Januarimorgen vond men hem aan den oever der
Marne, halt' dood van koude en met bevroren
voeten. Een geruimen tijd moest hij in het hos
pitaal li?gen en daar was het, dat ik hem voor
de eerste maal zag.
Treurig en ongeduldig als een zieke hond, blikte
de Turco met zijn groote, verstandige oogen om
zich heen; als iemand hem aansprak, lachte hij
en liet daarbij twee rijen onberispelijk witte tan
den zien. Dat was alles wat hij kon doen,
want onze taal kende hij niet; nauwelijks kon
hij het Sabir spreken, een Algerijnsch dialekt
van Proveuijaalsche, Italiaansche en Arabische
brokstukken, een hutspot van woorden, als een
samenraapsel van scheipen van alle oevers der
Middellandsche Zee.
Om zich op te vroolijken bezat Kadour niets
dan zijn Derbouka. Van tijd tot tijd, wanneer hij
moede was van het stilliggen, bracht men
hem zijn trommel op het bed en dan mocht hij
er op spelen, maar niet te hard, om de andere
patiënten niet te storen. Dan was het alsof er
een zonnestraal gleed over het arme, zwarte ge
laat, dat met het schelle daglicht en hot witte
winterlandschap daarbuiten, zulk een eigen
aardig contrast vormde; en levendig bewogen
zich zijn trekken op de maat van zijn trom
mel. Somwijlen roffelde hij den aanval en het
blinken van zijn witte tanden ging over in een
woesten, vermetelen grijns 01 zijn oogen werden
vochtig bij den maatslag van een Arabisch lied,
zijn neusvleugels verwijdden zich en in de
ziekenlucht van het hospitaal tusschen drankjes,
compressen en zalfpotten, stegen nog eenmaal de
oranjeboomen opéde vlakte van Blidah en de kleine
Moorsche, in haar wit gewaad en geurend naar
verbena, voor zijn geestesoog omhoog.
Twee maanden gingen voorbij en in die twee
maanden waren in Parijs vele veranderingen voor
gevallen. Maar daarvan wist Kadour niets; onder
zijn vensters had hij den pas der vermoeid en
ontwapend in de stad terugkeerende troepen ver
nomen later bet dag en nacht aangehouden
rollen en donderen van zwaar geschut; daarna
hadden de stormklokken geluid en hoorde hij ook
somwijlen het onheilspellend fluiten en sissen dor
granaten. Wat dat alles te beduiden had, daar
van had hij volstrekt geen vermoeden, hij wist
alleen dat de oorlog nog niet geëindigd was en
dat hij zelf wel weer spoedig zou meevochten,
daar zijn beenen intusschen waren genezen. Wer
kelijk werd hij dan ook kort daarna uit het hos
pitaal ontslagen en met zijn trommel op den rug
zocht hij naar zijn compagnie. Lang zocht hij
echter niet; voorbijtrekkende federalisten namen
hem in hun gelederen op en brachten hem in het
hoofdkwartier. ? Daar echter kon men uit den
vreemden knaap niet wijs worden; op alle vragen
gaf hij zijn eeuwig: Beno bezef,macache bono!"
en eindelijk gaf de generaal hem tien francs en
een paard en attacheerde hem bij zijn staf. De
staf der commune leverde een bonten maar
vooral zeer rooden aanblik op; poolsche
dolmans, hongaarsche jekkers, matrozenkielen
goud, fluweel, galons, epauletten, tressen, alles
zoo bont en schitterend mogelijk, zoodat de Turco
in zijn blauwen, met geel gestikten rok, roode
broek en Derbouka, de maskarade eerst recht
compleet maakte. Kadoer gevoelde zich echter
weer thuis; het bont dooreen gemengde gezel
schap, de vroolijke voorjaarszon, het kanongebul
der, het marcheeren door de straten, de ver
scheidenheid van uniformen en wapenen, dat
alles verschafte hem ontzettend veel genoegen;
natuurlijk geloofde hij nog steeds, dat het een
voorzetting was van den oorlog tegen de Pruisen,
hoewel hij niet goed begreep, waar al die men
schen, die hij eigentlijk vroeger nooit had gezien,
toch vandaan kwamen en waarom men altijd
wanneer hij zich slechts vertoonde hoera!" riep
en hem welkom heette. De communisten waren
namentlijk trotsch op hun Turco en lieten hem
in zekeren zin overal, als een groote bizonderheid,
kijken, als een soort wondermensch op de ker
mis. Twintig maal op een dag werd hij van het
hoofdkwartier naar het Departement van oorlog
of naar het Hotel de Ville" gezonden. Men
had reeds zoo dikwijls spottend gezegd, dat de
commune slechts verkleede troepen bezat, dat
haar matrozen, artilleristen en ruiterij nage
maakte soldaten waren maar nu kon zij ten
minste een echten Turco toonen. Ja, Kadour
was echt; daaraan kon niemand twijfelen, die
in zijn half. aapachtige trekken zag en de be
wegingen gadesloeg, waarmede de kleine dreumes
zich boven op het groote paard werkte en als
een bezetene voortstoof in galop.
Geheel onvermengd was Kadour's geluk echter
niet; er ontbrak hem iets: hij wilde zelf vechten
en den kruitdamp opsnuiven; maar hij was bij
den staf geplaatst en evenmin als gedurende
het keizerrijk, had de staf tijdens de commune
gelegenheid gevonden, in de onmiddelijke nabij
heid van het vuur en den kruitdamp te
komen, en zoodoende sleet Kadour den moesten
tijd, op de Place Vendome of tusschen vaatjes
sierken drank en stujjgeslagen vaten gezouten
varkensvleesch, op de binnenplaats van het mi
nisterie van oorlog, te midden van woeste,
brooddronken gezellen, die brasten en zwelgden, in
algeheele vergetelheid aan den honger en het
lijden, dat men tijdens de belegering had uit
gestaan. Als geloovig Muzelman, mocht hij na
tuurlijk niet aan deze drinkgelagen deelnemen;
hij bleef nuchter on hield zich op een afstand
van de anderen; verrichtte zijn afwasschingen op
een of andere stille plek, deed zijn gebeden, be
reidde zelf met een handvol gort zijn koeskoes
en wanneer de avond viel, roffelde hij een tijd
lang op zijn geliefden trommel, wikkelde zich in
zijn burnous en ging in den een of anderen hoek
onder een trap of naast het bivak-vuur slapen.
'Op- zekeren morgen in Meimaand werd de
Turco door een hevig geweervuur wakker. In
het hoofdkwartier heerschte de grootste verwar
ring : alles rende heen en weer of stoof naar alle
mogelijke richtingen uiteen ; ook Kadour sprong
op zijn paard en volgde werktuigelijk twee staf
officieren, die juist in draf heenreden. De straten
waren vol soldaten, boornsignalen klonken en
bataillons voetvolk trokken heen en weer ; de men
schen braken het plaveisel op en bouwden
barrikaden; in den omtrek der kaden werd
het strijdgewoel heviger, de kogelregen dichter.
Op den Pont de la Concorde verloor hij zijn twee
stafofficieren uit het oog en toen werd hij aan
gehouden en men beval hem van zijn paard te
stijgen; een hooggeplaatst officier met een gewel
digen vederbos haJ het noodig hij moest eens
gaan zien, hoe het er in het Hotel de Ville uit
zag en scheen ook werkelijk groote haast te heb
ben. Onze Turco echter was vuur en vlam en
snelde met groote sprongen voorwaarts in het
dichtste strijdgewoel. Onder het loopcn laadde hij
zijn chassepot en riep voortdurend: Macache
bono, Brissien!" want hij kon zich volstrekt niet
r anders voorstellen, of het moesten de Pruisen zijn,
die Parijs trachtten binnen te dringen. Bij den
obelisk en in do lanen der Tuileriën floten reeds
de kogels den steeds meer en meer opgewonden
Turco om de ooren. Op de barrikade in de Rue de
Rivoli streed hot korps wilde opstandelingen onder
Gustave Flourens. Hei, Turco! Turco!" riepen
zij hem toe en in het volgende oogenblik stond
hij boven op de barrikade, als een razende to
springen in dolle strijdwoede; daar stond hij
rechtop in don dichtsten kogelregen en bemerkte
' niet, hoe de reien om hem heen hoe langer hoe
meer worden gedund en het aldoor eenzamer om
hem werd. Vóór hem was alles in witten kruit
damp gehuld, doch toon plotseling een windvlaag
de wolken uiteenjoeg, bemerkte hij in de Champs
Elysées bataillon op bataillon van roodbroeken.
Zonderling! hoe zouden die daar gekomen
zijn? Zeker door hun officieren daarheen ge
voerd maar de Pruisen moesten toch bepaald
in de nabijheid wezen!
Op de barrikado was het nn onheilspellend stil
geworden; de laatste strijder had zijn laatste schot
gelost en was gevloden. De Tureo echter hield
stand, met vaste hand zette hij de blanke bajonet
boven op het geweer en bukte zich neder in een
hoek, gereed den eersten Pruis, die over de borst
wering durfde klauteren, in de borst te stooten.
Daar kwamen zij aanstormen, geen helmen
echter, maar kepi's en roode broeken. Dus de
gehate Pruisen waren reeds verdreven en zijn
verbazing werd nog grooter, toen de aanvoerende
kapitein hem toeriep zich over te geven.
Hij wist niet, wat dat beduiden moest; maar
hij sprong op, wierp zijn geweer in de hoogte en
riep vroolijk grijnzend: Bono, bono Francese!"
In zijn arme hersens had hij zich de geheele
geschiedenis zóó verklaard, dat dit de hulptroepen
van Faidherbe en Chanzy moesten zijn, naar wier
komst de ingeslotenen Parijzenaars reeds zoo lang
reikhalzend hadden uitgezien. Hoe gelukkig hij
was, hoe hij lachte en grijnsde en zijn tanden
liet blinken! In het volgende oogenblik werd de
barrikade bestormd en zag hij zich aan alle zijden
omringd.
Laat zien je geweer!" De tromp van zijn
chassepot was nog warm Houd je handen op!"
Zijn handen zagen nog zwart van het kruit, en
hij toonde ze met een trotsch, genoegeujk grijnzen.
Toen zetten zij hem met den rug tegen den
dichtstby'zijnden muur een peloton daarvoor Legt
aan!" Vuur!" En de Turco was dood,
maar wist waarom.
ENGELSCHE TITELS.
Milord Gladstone heeft dit in het huis der
Gemeenten gezegd!" zeide de heer Barodet, hoofd
der gauche radicale in de Fransche Kamer.
Wie heeft dat gezegd?" vroeg Paul do
Cassagnac, de bonapartist.
Milord Gladstone!"
Ik wilde het u nog eens laten zeggen," ant
woordde Paul de Cassagnac, en het gelach der
collega's deed toen eerst den heer Barodet
begrij-pen, welke erge vergissing het was, den heer Glad-,
stone tot lord te promoveeren.
Dit is twee jaar geleden; menig Fransch afge
vaardigde die hartelijk meelachte, zal zich sedert,
de gedenkwaardige zitting hebben toegelegd op
het bestudeeren der Engelsche titels, en toch.
zullen er nog velen zijn, die niet zouden kunnen
uitleggen waarom de Markies van Salisbury zitting
heeft In het Hoogerhuis, terwijl zijn collega's .
lord Hartington en lord Carmarthen leden zijn,
van het huis der gemeenten, en de MarkieJf
van Queensbury noch van het Heoger- noch v0ii
het Lagerhuis deel uitmaakt. De quaestie -Jèr
Engelsche titels is dan ook inderdaad voor vreem
delingen zeer ingewikkeld, **
De titel sir wordt in den vreemde wel het
meest verkeerd gebruikt; in Nederland, Frankrijk
en Duitschland houdt men hem veelal voor
synoniemme mijnheer", en het is dan ook niet
vreemd daar een Amerikaan Sir Brown of Sir
Jones te hooren noemen, tot groot vermaak der
Engelschen.
Maar laat ons beginnen met de lords.
Eigenlijk hebben alleen de pairs van Engeland,
Schotland en Ierland het recht, zich lords te
laten noemen; het is dan uit beleefdheid dat men
den naam van lords en ladies geeft aan de zonen
en dochters van hertogen en markiezen en aan
de oudste zonen en dochters van de graven of earls.
De pairs van Engeland alleen zetelen suo jure
in het Hoogerhuis; de leden der Schotsche en
lersche pairschap hebben daar slechts zitting
tengevolge van een Engelschen titel, of wanneer
hunne pairschap hun heeft opgedragen, haar te
Westminster te vertegenwoordigen.
De reden is deze. Vroeger hadden de drie
koninkrijken ieder hunne pairschap. Toen, in 1707,
Schotland zich bij Engeland voegde, werd er
bepaald, dat de Schotsche pairschap in het
Engelsch parlement zou worden vertegenwoordigd
door 16 harer leden, voor den geheelen: duur der
periode van wetgeving verkozen; wat de lersche
pairschap betreft, zij wordt te Westminster door
28 pairs, voor het leven gekozen, vertegenwoor
digd. Dit wil echter niet zeggen, dat er slechts
löSchotsche en 28 lersche pains in het Parlement
zitting hebben; de meeste Schotsche on lersche
pairs bezitten ook Engelsche titels, uit kracht
van welke zij deel uitmaken van het Hoogerhuis.
Deze Engelsch-Schotsche en Engelsch-Iersche
pairs laten zich altoos bij hun hoogsten titel noe
men, zoodat dit de eenige is, dien het publiek
kent; in het huis der lords evenwel komen zij
alleen voor met den titel die hun recht geeft, er
zittinj; te nemen. Zoo zit de hertog van Argyll,
die in Schotland hertog en in Engeland baron is,
er als lord Sundridge; de hertog van Buccleuch,
hertog in Schotland, graaf in Engeland, zit ex
als graaf Doncaster; Lord Dunraven, die in Ier
land graaf, in Engeland baron is, zit er als baron,
Kerry.
Aan de oudste zonen van hertogen, markiezen
en graven geeft men uit beleefdheid den tweeden
adlelijken titel van hun vader, ofschoon zij er geen
wettelijk recht op hebben. Die tweede titel is
gewoonlijk een graad lager dan de eerste; zoo
heet de oudste zoon van den hertog van Devonhire,
die hem in het pairschap zal opvolgen, maïkjes
van Hartington, maar eigenlijk is lord Hartington
evenmin markies als John Brightof
JosephChamberlain; in officiecle stukken wordt hij ook bij zijn
gewonen naam en voornamen aangeduid evenals
die heeren. Toen hij door de koningin tot lid
van de commissie voor de koloniale tentoonstelling
benoemd werd, was men in de Royal warrant iets
verder gegaan, hij kwam daarin voor als de
honourable Spencer Compton Cavendish, gewoonlijk
genoemd markies van Hartington."
Hij is dus geen lord" en niets belet hcmK
zitting te nemen in het Huis der Ge-mienten,
waar ook de markies van Carmarthen", oudsta
zoon van den hertog van Leeds, met zoovele
anderen, zitting heeft. Wat den markies van.
Queensbury betreft, met hem is het een ander
geval. Hij is pair in Schotland, maar bezit geen
Engelschen titel, en daar de Schotsche pairs ia
188Üzijn mandaat niet hebben willen vernieuwen,
heeft hij opgehouden deel uit te maken van het
Hoogerhuis, waar hij eenige jaren de Schotsche,,
pairschap had vertegenwoordigd.
Er zijn thans 18 Schotsche en 63 lersche pairs,.
die geen lid van het Hoogerhuis zijn. De lerscha
pairs zijn echter verkiesbaar voor het Lagerhuis,
* #
* *
De jonge zonen der pairs zouden geheel alst
burgerlieden behandeld worden, wanneer men.
hun ook geen beleefdheidstitels gaf. Hun oudste
broeder neemt den tweeden titel des vaders aan;
zij zelve laten zich, als hun vader hertog af
markies is, bij hun doopnaam met den litek
lord noemen. Een der meest bekende is lord
Randolph Churchill Deze wordt alleen lord genoemd».
als jongere zoon van den hertog van Marlborough;
men mag, hem noemend, nooit zijn voornaam».
vergeten. Als men hem reeds genoemd heeft,
kan men verder van lord Randoïph spreken; maar
lord Churchill" zou eene grove fout zijn, te meer
omdat er een werkelijke lord Churchill is, wiens
familienaam Spencer is. Zijne vrouw kan ook.