Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.567
het uit, voor goed! Gy' stuurt my niet
s." » ' . in 't riet
'?ffel klnitjes! 'k Ben de oufle Tweede Kamer niet!
rtW*s scbraalhans keuken meester." toen mijn
- Jan nog chef was,
£1 TXA de meerderheid, dat zoo'n premier een
*' tref was;
JBtarê» was van de gasten eigenlijk geen n,
'Sn ieder ging van tafel half verzadigd heen.
'ja ma^onnieke saus placht Jan elk maal te doopen;
1)Xn t§d is nu voorbij.
..... ? * AENEAS.
S^flK- f
* Mevrouw, ik wil het hopen!
DB MAAÖD.
Tk ook; toujowr» perd/rix bevalt niet op den duur.
Maar wat denkt gy te doen? .
AENEAS.
De potjes staan te vuur
-Ea 'keten zal Mevrouw, 'k beloof het, heerlijk
smaken !
DE MAAGD.
.Laat het menu eens zien.... hm! daar 's wat
van te maken,
1 Belooft niet weinig. Maar, ik moet u toch iets
vragen,
Want 't zijn niet *&e koks, die lange messen
dragen :
?fle^ft ge voor d' eerste keer niet rijkelyk te veel?
AENEAS.
?Och neen Mevrouw; elk kry'gt maar zy n bescheiden
deel.
DB MAAGD.
Maar zwakke magen zijn al spoedig overladen ;
~Wjj *ÜB niet veel gewend.' Zal d'overdaad niet
schaden ?
' ABNBAS.
Wel neen, want ieder kry'gt slechts wat hij
?.-1 ? ? noodig heeft.
Dat 'a een régime waar men lang en goed bij leeft.
DE MAAGD]
't Kan zijn. Maar 'k wil er graag toch nog wat
meer van hooren.
AENEAS.
Dat is uw recht, Mevrouw!
f Zooals gij weet, te voren
Ifeeht men hetzelfde sop voor alle kelen goed.
Zoo zei reeds Squeers: 't Is stroop met zwavel,
die 't hem doet!"
fu, dat is dwaasheid; want de n heeft zoo iets
noodig,
En voor den ander is 't remedie overbodig.
Daar hebt ge nu de soep bij voorbeeld, 'k Geef
er twee.
a 'école d'état" en soupe ibre" mee.
eerste krachtig, klaar; ik zweer u bij mijn
schortje,
Dat ge den bodem ziet van't best gevulde bordje;
Een soep vol logica, maar zonder specerij.
Doch zulk een schotel zet toch menigeen ter zij.
Yoof deze vrienden heb ik óók een lekker snoepje,
Een donkerkleurig, dik en sterk gepeperd soepje,
Dogmatisch gestoffeerd met worstjes vol van waar
heid.
-En vreemd aan alle ijle, rationeele klaarheid.
Vraagt Piet een lichten kost, Jan trekt de zware aan.
En zoo is ieder dan ten slotte wel voldaan.
DE MAAGD.
Dus elck wat wils?"
AEÏTEAS.
Mevrouw, ik zal het niet verbloemen,
Dat 'k my'n methode liever anders nog zou noemen.
Bet nïoet met orde gaan. Ik houd me aan 't
suum cuique;
Dat is my'n recht voor allen" ('t staat al in
Jan Luyken.)
eef ieder wat hem toekomt, maar dan:
«?en echo uit vroeger, gelukkiger dagen ? Of
??vergunde God misschien aan hare gestorvene
Moeder in den slaap tot haar af' te dalen om
baar te-bewaken en te troosten?
Met dankbare vreugde herinner ik mij
e blijken van liefde die wij allen haar be
wezen zoolang ze p-p school >yag want ik weet
zeker. dat het geringste bewijs van genegen
heid een klein zonnestraaltje werd in haar
jeugdig leven. Toch was er iets wat al onze
liefde niet vermocht te vergoeden.
Hoe dikwijls heb ik vurig gewenscht dat
dien man, die geheel door en onder den in
vloed zijner vrouw leefde, eens nmaal den
wil mocht gegeven worden door eigen oogen
te kijken, om Minnie te zien zooals ik haar
zoo dikwijls zag. O, dat hij haar had kunnen
gadeslaan, zooals ik haar heb gadegeslagen
alB zij, onbewust dat iemand op haar lette,
»echt voor zich uit staarde, zonder te zien.
Dan waren de witte schoolmuren voor haar
yerdwenen en zag ze uit naar »huis" als de
zeeman naar de kust, als de banneling naar
zqn. vaderland!
Toen de groote vacantie naderde en de
.koffers der meisjes in den gang door elkan
der stonden als soldaten bij een overhaasten
aftocht en »de Generaal" met gestrenge stem
een ordelijke retraite kommandeerde, zag
kleine Minnie de eene na de andere vertrek
ken en beschroomd den Generalen staf nade
rend, vroeg zij half' hopend, half vreezend:
»Ga ik nu ook naar huis?"
»Neen, Minnie dear! je mama heeft
ge«chreven dat je de vacantie overblijft. Het
?kleine meisje keerde zich om en haar oogen,
die ieder pogenblik van uitdrukking wissel
den, verrieden de vreeselijke teleurstelling
welke dat woord had teweeggebracht.
«Overblijven", kende die vrouw het vreeselijke
gewicht van dat woord op eene kostschool,
toen ze het nederschreef ? Ik hoop van neen.
Met iedere vacantie herhaalde zij die vraag,
«n op het laatst slechts met haar verlangend
ameekende oogen en altijd was het antwoord
hetzelfde: «kleine Minnie", moet «overblijven".
handen thuis!
't Verhaal van Schoterland hm! is bepaald
abuis.
Ik heb als kok mijn gasten allen even lief,
Maar een sociale..,. neen, dan eer conservatief!
DE MAAGD.
Als je maar eerlijk dient en niemand wat te kort
komt.
Dan zorg ik wel, dat niemand aan zijn buurmans
bord komt.
AENEAS.
Dank u Mevrouw.
DB MAAGD.
En dan rijsttafel zeker gratis ?
AENEAS.
Waar denkt u aan, Mevrouw ? Voor niet ? Eheu,
jam satis
Prata liiberunt... U vergeeft mij het citaat,
Daar 't in Vergilius, mijn liev'Hngsschrijver, staat.
De man heeft indertijd Aeneas fraai bezongen.
Claudite rivos... Denk eens, zoo'n Javaansche
jongen,
Wat heeft die al voor ons geploeterd en gesjouwd!
DE MAAGD.
Dus op geen batig slot meer voor 't menu be
trouwd ?
AENEAS.
Ten minste niet meer als voorheen. Het kan
verkeeren;
Als wij den Atjehneezen vreedzaam mores leeren,
(My'n vriend Keuchenius vindt dat volstrekt niet laf)
Dan valt van suiker en van koffie licht wat af.
DB MAAGD.
Ik mag het ly'dén, want de tijden zijn bedroevend,
En voor mijn huishoudbeurs ben 'k altijd hulpbe
hoevend.
De rest van uw pi ngram 'k bedoel van uw menu
Bevalt mij nog al goed. Alleen, 'k beken het u,
Ik voel geen lust om weder enkele groote hoeren
Op dividend-bonbons een kwart eeuw te trakteeren.
Ook hier het suum cuique: ieder krijg' zijn deel!
AENEAS.
U heeft gelijk; die heeren kregen veel te veel.
DE MAAGD.
Een enkel woord tot slot: was het tot nu toe
schraalhans,
Mijn nieuwe keukenmeester zij vooral geen
praalhans!
Beloven is heel mooi, maar doen ziedaar de
kunst!
AENEAS.
Mevrouw, ik houd mij vast verzekerd van uw gunst.
DE MAAGD.
Wij zullen zien. En nu, flink aan het werk, mijn
vriend ;
Vertrouwen wekt ge, als ge vlug en goed bedient.
En zegt men nu van u : zijn aanloop was niet
slecht!"
't Zij later niet: Toch kwam hij in de sloot
terecht."
Kunst en Letteren.
DE MEININGERS TE ROTTERDAM.
Een repetitie van JULIUS CAESAR,
onder leiding van den
Hofraad LUDWIG CHRONKGK.
't Is zes uur 's avonds.
De rommelige Aert-van-Nesstraat, aan de
zijde vanden Coolcingel, vertoont meer drukte
dan gewoonlijk. Nieuwsgierige gezichten staan
voor de ramen, wezenlooze tronies turen door
In het vaderlijk huis, hoe ruim en groot
ook, was voor haar geen plaats. Altijd weer
was er eene verhindering waarover »Mama
gedesoleerd" was, zooals zij schreef.
Nu eens was het de ernstige ongesteldheid
van haar vader welke de volstrektste rusten
stilte vorderde?alsof (lat kleine meisje in het
ruime huis meer gedrüisch zou gemaakt heb
ben dan een sneeuwvlokje in een tuin. Dan
weer vertrok het geheele huisgezin »naar de
baden." Immer was er iets dat kleine Minnie
van huis moest houden.
Als »de Generaal" die brieven las was het
de moeite waard om haar gelaat te zien. In hare
donkere oogen flikkerde een toornige gloed,
haar voorhoofd fronste zich en verachtelijk
trok de met zwart dons bedekte bovenlip zich
in de hoogte. Op zoo'n oogenblik zag ze er
uit als een veldheer die de depêche leest
welke hem een verraderlijke beweging van
den vijand meldt.
Minnie klaagde niet maar zuchtte slechts
en zei: »dat ze dan toch den volgenden keer
wel eens naar huis zou mogen gaan, niet
waar?"
En als er dan den volgenden keer weer een
bericht kwam dat haar de hoop op naar huis
f aan ontnam, dan glimlachte zij nog dapper,
lein vrouwtje maar het was een lachje dat
pijn deed om te aanschouwen.
Vele onder ons hadden haar gaarne eens
meegenomen naar haar eigen vroolijk, gezel
lig thuis, maar de eerste poging die daartoe
gedaan werd stuitte af op de uiterst beleefde,
maar stellige afwijzing van de vrouw van
Minnie's vader.
Hoeveel zonnige zomerdagen, hoeveel don
kere winterdagen vonden het eenzame kind
in de ledige, ongezellige school met geen
ander gezelschap dan de sombere oude man
en zijn doove vrouw die het huis bewaarden,
terwijl de geheele staf' zich verspreidde over
familie en kennissen waar men kleine Minnie
niet mee kon brengen.
(Slot vol^f).
gordijntjes, die vele bierhuizen eieren of
ontcieren. Vóór de fraaie bloemen kiosk, met keur
van bloemen en planten, rollen een paar
vechtende jongens over de altijd smerige straat.
Een leger kinderen, allerlei kriel, tiert en
raast, araaft van het eene einde naar het
andere. Plotseling wordt het rustig, het woelige
volkje heeft iets, dat zijn aandacht trekt.
«Jongens, daar komen de mariniers aan l"
roepen enkelen. Met vasten tred zwen
ken de dapperen de straat in; de straat
jongens stellen zich aan hun hoofd. Den
nieuwen Schouwburg marcheeren ze voorbij,
zwenken onverwachts opnieuw, gaan in ver
kleinde gelederen de gang tusschen het ge
zellige tooneelkoffiehuis en het gebouw door,
tot het commando »halt" allen tot staan brengt.
De portier is naar buiten getreden Met
welgevallen beschouwt hij de verdedigers des
vaderlands, en zet beide tooneeldeuren voor
hen open. De manschappen trekken nu het
gebouw binnen. De portier laat hen met de
waardigheid van een koning voor zich heen
delileeren, sluit de deuren weder en gaat in
zijn kamertje. De bel doet hem naar buiten
komen. Hij opent de deur op 'een kier en
voor hij den bezoeker gezien heeft, zegt hij met
forsche stem: »Geen toegang, strenge orders
van den Hofraad."
«Dat is zoo, Kees! zijn meer vertrouwe
lijke naam maar de Hofraad weet dat ik
kom."
Kees, een stevig, breedgeschouderd man
met goedig en aangenaam uiterlijk, een
weiklinkende stem vermoedelijk is hij vroeger
een goed zanger geweest heeft ondertusschen
gezien wien zich aanmeldde, en nu veranderend
van toon:
»0,. u is het., dat maakt een onderscheid.
Wou u de repetitiën bijwonen ? Komt niets
van in. Er mag geen ménsch bij, misschien
de commissarissen... maar dan doe ik, of ik
niets zie. Gaat u binnen. Om half zeven komt
de Hofraad, Dan kan u zoolang wachten.
Alles te Amsterdam wel? Hoe maakt mijn
oude vriend het ??(Kees spreekt over een
vroegeren superieur) goed? zoo, dat doet
me pleizier. Een best ménsch. Hij is nou
zooveel als een krantenschrijver, hè! Nou,
als je Kees wordt vertrouwelijk weer
te Amsterdam bent, zeg hem reis gedag
van Kees. Niet vergeten, ik mocht den kerel
toch zoo graag!"
Het kamertje van Kees is het aanzien
waard. De muren zijn van boven tot bene
den bedekt met portretten van allerlei
artisten, waartusschen enkele aquarellen. De
vensterbank is door brieven onzichtbaar.
»'n Mooi portret van Madame Agar, Kees!"
»Ja, niet? Mevrouw Agaar hield ook
bezonder veel van me. Als ze in Rotterdam was,
kwam ze 't eerst naar mij. Ze bleef wel een
half uur met me praten, zij in 't Fransch,
want Hollandsch kent ze niet, en ik in 't
Hollandsen, want ik ken geen Fransch. We
begrepen mekaar best. Een aardig zootje, hè!
Jan Albregt is ook al aan 't verbleeken.
Bettaque is mooi, een knappe vrouw, hm! we
!,ebben samen al wat gelachen ! Zie je die
aquarel daar, die balletdanseres met 'r
beeneii over elkaar. Mooi, hè! Die heb ik van
Linse gekregen. Dien ken je natuurlijk, een
knappe jongen ! Op dat meissie heb ik alle
dagen mijn kijk. Al de dames en heeren, die
ik heb opgehangen, ken ik van haver tot gort.
Ik zou een heelen roman over ze kunnen
schrijven, en een treur- en blijspel op den
koop toe. Maar dat stel ik uit tot na mijn
dood. Dat zal nog menigeen pleizier doen."
De schel is intusschen te dikwijls overge
gaan om Kees ongestoord in zijn kamertje te
Jaten.Hij zet een der deuren open en plaatst zich
er voor. Zijn bescheiden omvang maakt dat
hij de geheele ruimte vult. Eeu moeder met
drie kinderen wil binnen.
Wel uw kinderen, die moeten meewer
ken, u niet!
Ik moet er pok bij zijn.
Praatjes, u is toch geen kind! Allo,
jongens naar binnen, en kom jij ze om negen
uur halen, moeder! Neen, neen, ga nou naar
huis en maak geen spektakel."
Van nu af aan heeft Kees geen woorden
genoeg om de vele ongeroepenen te weren.
»Wat denken zein Gods naam wel; meeneii
ze dat ik 'hier voor niemendal sta? Een
mooi ding. als ieder maar naar en van het
tooneel kon loopen. 't Is geen beurs!"
'iiAbend Fraülein! zufrieden? en vaderlijk
legt hij de hand op den schouder der schoone
en lacht haar toe.
»Sehr! Dauke verbindlichst. Eine schone
AVohnung, niedlich und gemüthlich!"?'s freut
mich riesig!
De tooneclspeelster gaat binnen. Kees is
in zijn element. Aan het Duitseh spreken
gewoon, kan hij ieder die tot »zijn volkje"
behoort een vriendelijk woord geven. De
heeren groet hij beleefd, maar met zekere
waardigheid, voor de dames is hij de galante
ridder. Ieder neemt hij goed op, en als
hij straks de vertrouwde van bijna allen
wordt, zelfs ieders hartgelieimen weet, ontel
bare, discrete diensten bewijst, blijkt het. dat
hij goed heeft gezien en zijn eerste oordeel
juist is geweest.
Verschillende groepjes tooneelspelers heb
ben zich intusschen voor de deur gevormd.
Meest jongelui en jonge mannen, flink ge
bouwd, kranig van houding, sommigen met zeer
schoon profiel. Ieder informeert of' hij goed
logis heeft gekregen. Allen zijn tevreden. Een
glans vnn voldoening komt over Kees' gelaat:
dat is rijn werk. Voor die allen heeft hij
voor huisvesting gezorgd. De groepjes groeien
steeds aan, en nernen toe in beweging en
drukte. De jongste leden hebben het hoogste
woord, uit hun overmoed blijkt, dat zij innig
overtuigd zijn eenmaal grooterdan een Possart,
Barnay of Friedmaim te warden- Het geheele
Duitsche vaderland heeft hier zijn vertegen
woordigers. Daar zijn officieren, doktoren in
de medicijnen en letteren onder, dichters, ro
man- en tooneelschrijvers, wigkunstenaars en
filosofen, zelfs jongelui met geld, die het
artistenleven aantrekt. Velen hebben een
dweepend uiterlijk. Men kan het hun aanzien»
dat Schiller in hun hart ligt bestorven. Het
zijn regelrechte afstammelingen van Karl
Moor. Anderen wanen zich Romeo's en Ham
let's.
De toeloop der dames begint. Een beleefd
groeten van allen, Kees sterk in Hollandsche
stijve buigingenj gelukkig als hij zeggen kan
dat er een brief is.
Eensklaps komter meer beweging in de groep.
Hofraad (Jhronegk, in gezelschap van zijn
ouden en vertrouwden vriend, nadert. Hij ia
klein van gestalte, goedig maar vastberaden
van uiterlijk, een knevel overschaduwt in.
cierlijke wending zijn lip. Hij is met zorg
gekleed, een roset, met de kleuren zijner vele
ridderlinten, voltooit zijn toilet. Hij ziet er
bleek uit, sints de laatste jaren is hij lijdend
aan een hartkwaal. Een wit zijden foulard
heeft hij uit voorzorg omgedaan. Langzaam
komt hij nador. Alle hoeden gaan af: «n'Abend
Herr Hofrath!"
n'Abend, meine Herrschaften.
De commissarissen van den
schouwburgverwelkomen hem met de meeste onderschei
ding.
Kees neemt een militaire houding aan en
groet »Ehrfurchtsvoll". ' .
Portier, geen vreemde binnenlaten, wien
ook. Onder de repetitie ben ik voor niemand
te spreken.
Chronegk krijgt den wachtende in 't oog,
groet hem allernartelijkst en noodigt hem
uit, tot groote verbazing van Kees, mee naar
zijn kamer te gaan.
>U wou de repetitie bijwonen? Ik zou
't u afraden, 't Is een repetitie voor de
zwijgenden, voor de soldaten en enkele spelende
rollen Maar als u wil, met genoegen."
Een geanimeerd gesprek over theatertoe
standen in Holland en Duitscbland, over
Echégaray, vooral over Ibsen, voor wien de
Meiningers' groote achting hebben, ontspon
zich. De vraag naar goede, oorspronkelijke
Hollandsche stukken, naar vertaalde meester
werken, wat van Ibsen, wat van Wildenbruch,
wat van Schiller, Goethe, Kleist, Docszy, Otto
Ludwig, Bauernfeld, Grillparzer, Calderon»
Richard Voss enz. in Holland gespeeld werd,
behoefde mij gelukkig in geen verlegenheid
te brengen, want het werd tijd om te begin
nen. Chronegk bracht me in de zaal, waar
niemand was dan de commissarissen en een
officier der mariniers. Hij zelf ging in 't
midden op de eerste rij van 't parket zitten.
Zijn hoed zette hij naast zich neer, de hand
schoenen bleven aan en kwamen den
geheelen avond niet uit.
Op 't tooneel een straat in Rome ia
't bonte warreling van acteurs, actrices, leer
lingen, mariniers en tooneelarbeiders in grijze
joppen met groene kragen; de Hollandsche deco
rateur Poutsma, die in den laatsten tijd nacht
en dag had te werken, heeft het toezicht over
alles, is de vraagbaak van ieder, en nu hier dan
daar. De tweede regisseur Richard doet zijn
regenmantel af, houdt den Hollandschen
regisseur Jacques de Vos een oogenblik
staande, die de middelaar tusschen den heer
Chronegk en de mariniers zal zijn; de
Meiningsche tooneel meester Brehm ziet of alles
goed gesteld is, bespreekt met de Vos wat ge
beuren moet en vraagt hem appel te houden.
» Herr A? Hier! - Fraülein W?
Hier!" en zoo voort.
Nu over de manschappen.
No. l Present! No. II) Present! No. lOa,
Present! No. BK) Present! en zoo-voort.
Vos komt naar den voorgrond. »Heer Hof
raad. Ik ben klaar."
Zijn allen er!
Ja, heer Hofraad, behalve G, maar die heeft
den tijd.
Moest er wezen. Beboet hem voor drie mark.
Chronegk brengt de bel, die voor hem staat,
in beweging. Doodsche stilte. Allen gaan van.
den voorgrond.
Herr Vos ! Weten, de mariniers wat ze doen
moeten ?
Zeker,_ heer Hofraad, ik heb hun gezegd,
dat ze in alles de acteurs moesten nadoen.
Dan zal alles verkeerd gaan. Vertel hun,
waar ze zijn, wat er gebeurt en wat hun
werk is.
Vos vliegt naar zijn manschappen !
Jongens, jelui staat hier op een plein, op
een markt. Denk nu dat je blauwen
Maandaghoudt, datje aan't passagieren bent. En geen
gezichten als doodgravers! vroolijk slenter
jelui rond, want die mijnheer daar, zal straks
tegen je zeggen: Pak je weg, dagdieven!
«Ausgezeicb.net, Herr Vos", en de bel geeft
het teeken om te beginnen.
De woelige drukte van een markt trachten.
allen voor te stellen, Vos is bij zijn marinier».
en speelt mee. De trompet klinkt.
«Jongens, nieuwsgierig kijken, want daar
komt zooveel als de keizer aan".
Voorop verschijnt een ander deel der mari
niers, sommige met muziekinstrumenten, an
deren met veldteekenen en standaarden.
Gebel.
Och, Brehm, die lijn daar is niet juist,.
het idee van volte wordt verbroken. Zóó,
goed ! De mariniers loopen. te snel.
Och, Vos, zeg ze, dat het statiger moet zijn.
»Ik zal ze het voordoen, heer Hofraad!
»Neen, neen, niet voordoen, vertel hun, wat
«statig en plechtig" is, en den anderen mari
niers, dat ze bij: «Heil Caesar!" een flinke,
blijde stem opzetten, en hun handen uit
gooien ; bij het naderen van den stoet eer
biedig achteruit wijken, niet als in een ballet
als gekken, maar eerbiedig en als vrije .bur
gers. Die andere mariniers met de veldteekena
staan bij de rust niet goed. Och Brehm, zet
jij de veldteekens in goede positie, draai hun
lichamen in de gewenschte houding, het lijf
in de richting van den stoet, het hoofd naar
Caesar, goed zoo, allen een luisterend gezicht
als Caesar spreken wil, elkaar er attent op
maken, en dan ieder zijn oogen naar hem toe,