Historisch Archief 1877-1940
567
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
sommigen de lichamen naar voren. Nu nog
teens!"
Het tooneel wordt herhaald. Chronegk loopt
naar de linker- en rechterzijde om te zien of
allee gevuld is, of de lijnen schuin genoeg
«ijn en er geen stijfheid heerscht. Als Caesar
«preken -wil, klinkt weer de bel.
»Die twee kinderen van den voorgrond!"
De meisjes loopen angstig van rechts naar
links.
' »Ga bij je tante, achter haar!"
Chronegk gaat zelf naar het tooneel, zet
het eene meisje zoo, dat ze tusschen twee
Trouwen staat; en slechts haar hoofd zichtbaar
is, en het andere in den uitersten hoek, een
pas achter een dame, die ze aan het kleed
vasthoudt; met voorover gebogen lichaampje
tuurt het kind nu naar Caesar.
Chronegk is weer in de zaal en roept: nog
-eens. Op nieuw wordt overgedaan. Zoodra de
stoet staat, gaat de bel.
'~+ Herr Vos I Herr Vos! Maak »den
joen.gens" (de mariniers) mijn compliment, zoo is
Eet goed, ik ben te vredeh.
t)e Vos betuigt in' 't Hollandsch de tevre
denheid. De mariniers beginnen uit gevoelig
heid te applaudiseeren; het weerklinken van
de-bel gebiedt stilte.
Herr Vos! zegt den »joengens" van het volk
dat ze het nog bejer zullen doen, als ze niet
«e druk met nun armen zwaaien. Ze over
drijven, >kein Spielerei!"
En nu nog eens!"
»Groed, goed! Nu alles weer over, dan zijn
We morgen avond zeker!"
Brehm, heb je geen fouten gemerkt?
Kleine, Herr Hofrath, maar die heb ik
dadelijk verbeterd.
' Mooi, dan "nu de scène op het kapitool.
J. H. RÖSSING.
(Slat volgt.)
TEN-TOON-STELLING VAN TEEKENINGEN"
VAN LEVENDE MEESTERS"
II. (Slot.)
Tot de hoogstad van Athenen kreeg men uit
liet Westen toegang langs de marmeren Propylaeen,
met hun statige' Dorische zuilen in het front.
Ter linker hand liet men de kunstgalerij liggen
de Pinakotheek waar misschien meer
beelddan schilderwerk in te vinden was. Ter rechter
hand stond de Ionische tempel van de Nike
Apteros, de (ongevleugelde) Godin der Overwin
ning, zuster van den Wedijver (Zelos), de Macht
(Kratos) en de Kracht (Bia). Eigénhjk was met
het beeld eene Athena bedoeld, in haar hoeda
nigheid van triomfeerende Godin: maar het volk
seide: de Nike op den Atheenschen burg is
ongevlengeld, om haar te beletten uit de stad wech
?te vliegen." Nike was een dochter van Pallas, den
reus, naar sommigen meenen de vader van
Athenens groote Schutsvrouw, de Godin yan alle kun
sten, en van Styx, de irymf, die alle anderen iu
getrouwheid aan Zeus, den Oppergod, overtrof.
Niet geheel wederrechtelijk zouden wij in de
nabijheid van ons Rijksmuzeüiu een Niko-tempel
kunnen bouwen, als zinnebeeld van de triomfen,
door de Nederlandsche Kunst gevierd. Maar of
die tempel met even veel voegzaarnheid nabij de
ten-toon-stellingszalen van Arti verrijzen zou,
mag in twijfel worden getrokken.
Er is op dit oogenblik eene ten-toon-stelling
niet van beeldwerk, maar van waterverfschilde
ringen pelnture a l'eau. Wij hebben gezien,
dat het woord teekeningen" tot misverstand leidt.
Ik heb te kennen gegeven, dat ik het
verwaar. lozen van wat men nog altijd de teeJcening noemt,
niet onvoorwaardelijk kan toejuichen.
... .L'exactitude extreme
N'est plus dans nos crayons,"
«egt een romantische schilder tot Loonardo da
Vinci, in een geestig gedicht van mijn
ongelukkigen vriend Lasalle.
Het pijnlijkst doet mij aan, dat kunstenaars,
die 20, 30 jaar aan omtrekken geloofd hebben,
die niet hebben gemeend, dat een paard
flodderpooten had, die niet hebben gedacht, dat men
. een grooter artiest was, wanneer men alle schik
king van draperiën verwaarloosde, wanneer men
naliet, in de kleeding van mannen en vrouwen,
hoofdplooyen op te zoeken, die gemotiveerd wer
den door het daaronder levende lichaam, dat
«ulke bejaarde, goed onderwezen kunstenaars
nu,op hun ouden dag, met de jonge-lui gaan meedoen
en o-ns, met eon uitgestreken gezicht, des noods
zouden verzekeren, dat zij tegenwoordig de na
tuur heel anders zien dan... voor dat het im
pressionisme in de mode was : zoo iets is treurig,
maakt iemant diep weemoedig.
Ieder-een kan zoo ter-stond, als het tij ver
keert, de bakens niet verzetten. Ik neem altijd
nog de vrijheid te gelooven, dat Buftbn zijn paard
la plus noble conquête que 1'homme ait jamais
faite" eerder herkennen zou in de fiere, schitte
rende, fraai geteekende paarden van Meissonicr,
dan in de houten bonken No. 24, of spierloze
harddravers No. 25, van den Heer Breitner.
Dat iemant van paarden zulke indrukken krijgt,
is mogelijk; maar het geleverde wijkt zóó ver af
van de objektief bestaande modellen, dat het mij
altijd eenigszins gewaagd voorkomt (met het oog
op het gezond verstand der nakomelingschap)
zulke dingen voor afgewerkte kunstprodukten uit
te geven.
Ik heb niet het zelfde bezwaar tegen het werk
van den Heer Hoynck van Papendrecht, onzen
anderen militair-schilder: in tegendeel; niet al
leen zijn fraai binnenhuis No. 64, maar ook zijn
Cavalleriestal," No. 65, dunkt mij binnen de
grenzen van het geoorloofde te blijven.
Met genoegen konstateer ik eenige reaktie bij
den Heer Elchanon Verveer. Hij maakt mij, vooral
met zijn 173, den indruk van gezegd te hebben:
Neen, nu gaat het toch een weinig al te ver;
soyons sages!"
Waar zou het ook heen, als er iets miskwam
aan de heerlijke, stoute en toch keurig behan
delde pastelportretten van Thérèse Schwartze ? ik
wil zeggen, wanneer men deze voortreffelijke
kunstenares kon diets maken, dat zij ouderwetsch
wordt, dat zuivere kleuren en vaste omtrekken
het kenmerk van middelmatigheid zyn. Zoo" iets
verhoeden de Goden !
Daar was een tijd, dat men niet met zoo veel
geringschatting op vroegere kunstrichtingen neer
zag. Toen de groote waereld-veroveraar
Alexander, op zekeren dag, een bode zag aankomen,
wiens stralend gelaat te kennen gaf. dat hij de
brenger van een blijde mare was, riep de held
in geestdrift uit: Wat nieuws brengt gij?
Is Homerus verrezen ?" En de kunst van Ilias en
Odyssea was toch een eeuw of zes bij die van
Alexanders dagen ten achteren !
Maar wat praat ik van die lang verleden tyden!
Wie stelt in 't geheel nog belang in de oude, de
oudste geschiedenis V Met al onze scholen, met
al onze halsbrekende examens, met al de boeken
die er gedrukt worden, is misschien het peil der
algemeene kennis nooit zoo laag gedaald geweest
als tegenwoordig. In de beschaafdste kringen
durft men geen toespelingen op de
oude-geschiedenis, de mythologie, de literatuur, meer wagen,
uit vreeze, dat men met de domste gelaatsuit
drukkingen zal worden aangestaard.
Nu, voor het genot van kunst-ten-toon-stellingen
heeft men, in Holland, dan ook geea andere kennis
meer noodig, dan die men.opdoet te Scheveningen,
in Haarlemer Hout, Haagsche Bosch, achterhoek
van Gelderland of op de Noord-brabantsche hei;
terwijl zoo men geen huisbezoek bij minvermo
genden doet, een weinigjen verbeelding allicht voor
ziet in dat gene wat men noodig heeft, om te
begrijpen, dat die gerimpelde
aardappelenscb.ilst.er, -kookster of -eetster, die breister, die
zweetende werkman, of die klierachtige kindertjens
goed getroffen zijn.
Meer dan een rijke fantazie heeft men echter
noodig orn achter de kennis van het profiel te komen
der jonge hoog gekraagde Dame, die tegenwoor
dig voor Jen Heer Gerard Muller pozeert, en
vooral om te vernemen, of de stompjens, die aan
haar mouwen bevestigd zijn, ook met vingers zijn
verrijkt.
Vingers zijn. in de schatting van vele tegen
woordige schilders, een noodeloze luxe.
Wat waren die ouden toch dwaas, die meenden,
dat zonder vingers geen handen denkbaar wa
ren ; die in die hand van alles zagen; die al de
verrichtingen van die hand nagingen, ze vol
beteekenis vonden, en het een groote kunst reken
den een nagel behoorlijk uit een vingertop te
doen voortkomen! Wat heb ik Royer vaak in
enthousiasme gezien, over do houding en de rich
ting, het gebaar, de uitdrukking van een hand !
Dat is alles voorbij. Zelfs koppen kunnen uitdruk
king missen. Dat is literatuur. Eenige warme
tinten will do.
't Is of men vader Pieneman gehoord had, die,
in zijn laatste periode anticipeerend op ons im
pressionisme, met zijn bruine yeiix calins u aan
ziende, als hij lessen van koloriet of
penceelsbehandeling gat', u op zijn zoeten, slependen, half
schalken toon toevoegde: Je mot 't maar zoo'n
beetje labberlottig behandelen."
?Labberlottig, dat schijnt door velen in hun
banier te zijn geschreven.
Niet echter door den maker van No. 179 (den
Heer van der Waay). De koppen der
dischgenoten zijn sterk gecharaktorizeerd, korrekt
geteekcnd, goed verlicht. Wel is de achtergrond
nog al verwaarloosd. Daarmee heeft de sclüldor
niet geweten, wat hij wilde. Dat is tegenwoor
dig met vele achtergronden het geval. Daarin
durft men de natuur niet aan. Yolscliorurnelen
is aan de orde van den dag.
Ik heb weinig nummers op do ten-toon-stelling
gezien, die zoo veel qualiteiten hadden als de
Negerkok" van Mej. Bramine Hubrecht. Mij
dunkt, dat deze kunstenares in het laatste jaar
sterk is vooruitgegaan.
De 'Heer Taanman is wat losser in zijn behan
deling geworden, dat aan het werk niet schaadt.
De zieke zeeman van den Heer van der Velden
komt mij vóór eerst als ,, standje" geteckend te
zijn geweest, en later zijn etiket Do tijd geeft
zorgen" te hebben ontvangen. Een andere aqua
rel" van den zelfde is getiteld Marine" ; het
onderwerp heeft echter met de Marino niets uit
te staan: 't is een watergezicht, by Opkomende
Maan". Zulke gallicismen behooren niet in zwang
te komen. Is het zoo'n groote eer, te weten,
dat de Engelschen het woord sport in de
beteekenis van zich vermaken, spelen (sports
andpastitiics) en in die van rijden, jagen en visschen
gebruiken, en de Fransehen een watergezicht
une marine .noemen 'l
Het in volle vrijheid geflodderde No. 100 van.
den Heer All). Neuhuys kunnen do liefhebbers
voor ?1200 machtig worden, 't Is niet getiteld:
eenigo kleureffecten", maar met veel nadruk De
brief van Oome Joost". Men zegt, dat de auteur
eerst na lang beraad tot de keuze van dien naam
gekomen is. Men vond de brief van Oom
Gcrrit" toepasselijker : maar een schilder weet tocii
wel wat hij meent.
Ik zie met genoegen, dat de Hoer Artz, op
een tcekening, het teekenen niet beneden zich
rekent: No. l, Visschersfamilie". Als onze
artiesten eerst maar weer leeren omtrekken ; zullen
zij zich allengs wel weer aan het denken zetten.
Do lieer Melis (No. 8(J) kan met zijn achter
grond nog niet goed uit don weg. Toen er eens
een leerling bij lubens werd ingeleid, vroeg hij,
of de jonkman al wat kon. Niet veel", was liet
andwoord; hij kan wel een achtergrond schilde
ren." Dat is veel," zeide de maestro en nam
hem aan.
De Heer Nakken is van de mijnen; hij teekent
goed, en koloreert lief.
De Heer Paling behoort tot de falanx der
armoedige-binnenhuis-vervaardigers ; ik heb mij niet
in 't bizonder over hem te beklagen : toch heeft
hij niet veel Suft noch Kruft. Ik heb de ge
broeders Oyens liever. Die mogen een potjcn
bij mij breken. Groote superioriteit in de eene
hoedanigheid beveelt uw klacht het zwijgen, bij
gemis in ander opzicht.
Wel kan ik niet ontveinzen, dat de
houtskoolteekening 108 verbazend onduidelijk is.
Bedenkelijk is het feit, dat de kommissie tot
aankoopen voor de verloting met een
wclgevalligen glimlach de onmogelijkheden der Heeren im
pressionisten (dat is nog do beste naam, dien men
den vervaardigers van vormeloze zaken geven
kan) toejuicht.
In allen ernst: plaatst u met mij eens voor no.
184, een landschap van den Heer.... het doet
er niet toe ; of voor no. 71, beiden aangekocht
voor de Verloting. Hebt gij ooit, hier op aarde,
een lucht gezien, die iemant het recht geeft zulke
ondingen voor wolken uit te geven ? Moet een
Verloting aantrekkelijk gemaakt worden door zul
ke kunst ? Dan rekommandeer ik ook het
Moestuintje" no. 170.
Neen, spreek me dan van no. 35 van den Heer
J. van Essen, of 115 van den Heer J?oggebeek,
of 48 van den Heer J. C. Greive Jr. daar kan
een gewoon mensch bij. Daar wenden de schilders
niet vóór iets gezien te hebben, wat nooit door
een menschelijk oog werd waargenomen.
Ik heb alle achting voor het talent van den
Heer Josselin de Jong. Zijn Muziekpartij" is, in
haar onderdeden, meesterlijk aangeduid : maar is
het een voltooide schilderij? De onwelriekende
proletariërs, die hij in de 3e klasse" laat snurken, zyn
goed begrepen ; maar wat betoekent die blaauwe
draperie, die het bovendeel vult der aquarel ?
Ik heb de eenvoudigheid zeer ingenomen te zijn
met de Jongleuse" van den Heer Eerelman (34).
Dat is gedacht, geteekend, gekoloreerd, oorspron
kelijk verlicht; uitmuntend van uitdrukking en
behandeling. Waarom wordt zoo iets niet gekocht?
Mooi, charaktervol, goed geteekend zijn de
schakers van den Heer Van Looy (81), vooral die
en face.
Heerlijk is No. 88 ran onzen grooten Mesdag.
Dat is nu óók een lucht! Maar daarin kan men
ademen. Onze meester weet wat hij wil, en doet
het.
Wijsmaners reine hemel, in 188, heeft óók een
groote charme voor mij.
Ik verheug me dat No. 105 van den Heer Over
man een kooper gevonden heeft; daar zijn vele
goede elementen bij-een.
No. 127 is een lieve studie van Jufvr. Repelius,
en 180 een aardige kostuumkop van Jufvr. Wand
scheer.
Mej. Aletta Boelen geeft een goed, muzikaal,
stil leven en verklaart en verhoogt de kompozitie
door den titel Souvenir".
Men vindt te veel objektieve waarheid in den
hondenkop van den Heer Cunseus (29) en in
Elsje" (68) van den Heer Huibers. Wat zal ik
cr tegen doen ? De wenkbraauwen optrekken ?
Een vraag'' is No. 94, van den lieer Gerard
Muller, in of buitenshuis bedoeld? of komt er
dat óók al niet meer op aan?
Ja, ik geef toe No. 49 is wel wat al te
netjens, en 54 heeft de stoutheid niet van 121.
Do Heer Tony Offermans gaat voort te teeke
nen en verwaarloost de kleur toch niet.
De Heer Tholen maakt mij den indruk van
iemant, die jaren lang, als rustig wandelaar den
rivieroever bezocht heeft, maar toen hij zag, dat
ieder-een in het water sprong, dacht hij een uurtjen
na. sloot zijne oogen en stortte zich in den vloed.
Dat hij zwemmen kan, valt uit no. lul, zijn op
merkelijk vlageffekt, op te maken: maar is het
een afgewerkt tafereel?
Zoo zou ik nog vele vragen kunnen doen, en
vele opmerkingen maken, die men allicht voor
aanmerkingen houden zou: en daar wil ik niet op
aangezien worden, car je ne suis qit'un simple
crivusfiier, en alleen een modemaakster mag
oordeelen over toiletten!
29 Ap.
A. TH.
DE ARTIS"-TENTOONSTELLING IN
DE MUNT.
Het Bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig
Genootschap verstaat de kunst om het heden met
het verleden te verbinden.
Is er op het oogenblik iets wat in onze goede
Amstelstad van meer actualiteit is dan Artis'
gouden feest en wat meer de algemeene belang
stelling verdiende gaande te maken, dan het halve
eeuwgetij van deze wetenschappelijke instelling,
populair, o wonder! ook bij niet
wetenschappelijkcn ? En ziet, het K. O. G. grijpt de gelegen
heid aanstonds aan, om het verleden door prent en
schrift te doen herleven en do bezoekers van dit
tentoonstellinkjo in staat te stellen aan den dag
van heden eenige retrospectieve beschouwingen
vast te knoopen.
Wat dit pogen een welverdiend succes zal ver
zekeren, is do omstandigheid dat ieder eenigszins
bejaard Amsterdammer hier in n oogenblik het
geheugen kan opfrisschen over allerlei zaken en
toestanden, onze diergaarde betreffende, die onder
zijne oogen zijn gebeurd en doorleefd. Hier zal
men iemand verbaasd zien staan bij de afbeelding
van de eerste roofdieren-galerij die hij indertijd
wel eens met een bedenkelijk hoofdschudden voor
bij ging om in zijn hart Burgemeester Cramer
geen ongelijk te geven die met zijn wethouders
Amsterdam blijkbaar niet veilig achtte, met zulk
oen verzameling wild gedierte in zijn boschrijko
Plantage. Daar zal men iemand glimlachend zien
turen op een lithographie het pontjo voorstellende
waarmede men van den tuin naar den overtuin
moest worden overgehaald. En zeer ouden van
dagen zullen zich niet zouder zekere aandoening
verplaatsen in de dagen toen men Natura" nog
in de Middenlaan binnen ging. Ik zeide Natura"
in plaats van Artis" omdat zegt men het
genootschap aanvankelijk zóó werd genoemd ; maar
die naam werd veranderd toen er een tuin kwam,
en hoeren zoowel als dames hot eenig^zins zonder
ling vonden elkander te verhalen dat zij in
Natura tusschen de wilde dieren hadden gewan
deld. Dat kon aanleiding tot allerlei ondeugende
opmerkingen geven, en de dames vooral waren te
veel op hare mantille en hare hoedjes a la Itibi
gesteld. Hoe dit zij, wie do wording van Artis
tot wat het heden is, zij het ook slechts voor een
deel heeft gezien, vindt hier gelegenheid de ont
wikkeling gadeteslaan die onder Wcsterman's voor
treffelijke leiding en beheer de Amsterdamsche
diergaarde vormde tot den pronk van Amsterdam.
Maar het Oudheidkundig genootschap stond niet
slechts bij Artis stil, het gaf een proeve eener
verzameling van bronnen voor eon geschiedenis
der beoefening van do natuurhistorische weten
schap bij het volk, in enkele bladen papicrs die
ons reeds veel gelegenheid tot opmerken geven.
Dat reeds in de zestiende eeuw ernstige man
nen verzamelingen maakten van naturalia en
deze dienstbaar maakten aan de wetenschap is
bekend, evenals dat er later cabinetten van
naturaliën en curiosa, als vreemde gewassen, gepre
pareerde dieren en schelpen werden gevormd uit
sluitend uit liefhebberij om iets te hebhen wat
niet iedereen heeft. Zulke rariteiten werden gre
tig bezichtigd; hoe zonderlinger, hoe meer belang
stelling! Geen rijker bron ter verkrijging van al
die zaken dan het Noorden en het Oosten, het
Zuiden en het Westen dat door onze kloeke zee
vaarders werd bezeild. Ieder schip bracht wat
mede. De indische raven (papegaaien^ waren wel
dra huisgenooten in ieder gezin, en apen in den
tuin te hebben was evenmin ongebruikelijk, ak
vreemde vogelen in den kippenloop of in 't vogel
park. Spoedig werd de belangstelling van het pu
bliek in iets vreemds of monsterachtigs geëxploi
teerd. Daar hadden de kermisbazen slag van, maar
ook behendige herbergiers vertoonden buiten de
kermis dieren die over zee waren aangebracht. Wie
.het eerst op het denkbeeld kwam zulke beesten
aantekoopen en blijvend op eeneen dezelfde plaats.
te bewaren, dien man mogen wij aanmerken als
den grondlegger der diergaarden.
Het schijnt mij toe, dat Amsterdam dien man
op het laatst der zeventiende eeuw onder zijne
burgerij mocht aanwijzen in den persoon vaa
Jan Westerhof, in de wandeling genaamd Jan
Blauw of Blauw-Jan, don naamgever aan eene
inrichting die tot in deze eeuw een geliefde
ontspanningsplaatg van de Amsterdamsche burgerij
was, en naar wier naarnsoorsprong velen tot he
den te vergeefs zochten. Dit blijkt thans uit een
handschrift groot folio met honderden teekenin- ?
gen van een bewonderaar der natuur zoowel alg
van Jan Westerhoff zelven, genaamd Jan Velten,
welk handschrift in de bibliotheek van het Ge
nootschap N. A. M. berust, en zeker geen betere
plaats kon hebben. Uit dit merkwaardige hand
schrift leeren wij wat men in die dagen het
meest in de natuur bewonderde: hot zonderlinge
of gedrochtelijke. Blauw-Jan, die zeker niet veel
meer dan zulk eon ondernemend herbergier was,
ging met den tijdgeest mede en liet behalve zijn
vogels, wilde beesten, Tartaren en Eskimos, man
nen zonder armen of boenen, reuzen, reuzinnen
en dwergjes kijken. Hij had succes ook bij da
grooten der aarde, althans Prins Willem III, ko
ning van Engeland, vereerde hem een zeldzamen
vogel, iets wat van waardeering getuigt. Zijne
inrichting was dan blijkens eeno prent van
Mouckeron waarlijk fraai. Als de meer bekende af
beelding uit het midden der vorige eeuw van
Blauw-Jan op de Kloveniersburgwal dezelfde
localiteit voorstelt, dan was zij er niet op vooruit
gegaan.
De Herberg Blauw-Jan had reeds lang de veel
belovende belangstelling van den natuur-historicu*
verloren, toen koning Lodewijk een menagerie
oprichtte. Veel zaaks was het niet; toen de ver
zameling in 1810 onder den hamer kwam, be
stond zij uit eene leeuwin, een paar tijgers, een
wolf en een paar beron, eenige apen eu var
kontjes. Daarmede verdwenen de
woestijnbowoners weer voor geruimen tijd uit Amsterdam.
Martin Blondin en consorten waren de eenigen,
die met kermistijd het publiek de gelegenheid
tot kennismaking met den koniug des wouds en.
zijne onderdanen aanboden. Met 1837 breekt een
nieuw tijdperk aan. Een Museum van natuur
kundige wetenschappen werd opgericht, waar de
door Draak geprepareerde vogels en visschen, in
secten en skeletten waren tentoongesteld (in den
voormaligon Nieuwe Sta dsherbcrg in de Plantage).
Iu het volgende jaar werd Artis opgericht. Tal
van prenten en gedrukte stukken, waarin zijn
directeuren, zijn societeïtsgebouwen, zijn
dierenhokken zijn afgebeeld en beschreven, illustreerea
zijne geschiedenis.
Naast alles waarvan wij weten dat Artis er
mede bijdroeg om de wetenschap te bevorderen,
zijn wij thans in staat ons er van te overtuigen
wat Artis voor de kunst was. Of hoe zouden
Allebéen Jan van Essen dierenstudies hebben.
kunnen leveren die door voortreffelijkheid schit
teren, als Artis geen levoido leeuwen en tijgers
of roof- en watervogels had kunnen toonen ? Die
schetsen, diu teekeningen zijn alleen reeds der
bezichtiging waard. Doch nog andere meesters zijn.
vertegenwoordigd, ik noem slechts Mauve, de beide
Marisscn, Rochusscn, Bosboom, Greive, Hekking,
wier geschenken bij gelegenheid van Westerman's
40-jarig gedenkfeest, door des jubilaris' goedwil
ligheid mode ter bezichtiging zijn gesteld.
Ten slotte vermeld ik dat eenige teekeningen
den bezoeker in staat stellen den voormaligea
toestand der Plantage te bespieden.
De tentoonstelling blijft niet langer dan tot den
lOen Mei goopend.
Mr. N. DE HOEVER.
BOLSWARD'S KUNST EN KUNST
GESCHIEDENIS.
(uitgave van II. PIJTÏEUSEN Tz., te Sneek).
Wie de onlangs gedeeltelijk herstelde
koorbanken uit de keikeu te Bolsward kent, herinnert zich
misschien dat or in 1877 to Leeuwarden eea
paar van waren tentoongesteld. Door honderden,
bewonderd vielen zij ook in den smaak van Baron
de Rothsehild in Frankfort, die er steeds hooger
sommen, tot eindelijk f 20,000 voor bood, als
hem dio schat van houtsnijwerk volledig werd ge
leverd. Ue verleiding was groot. De vraag rees bij
de voogden der kerk, of zij tegenover de gemeente
verantwoord waren indien zij zulke sommen
afwezen. Aan do stemgerechtigde manslidmaten
werd de vraag gesteld of deze de kerkvoogden
wilden, machtigen om den koop to sluiten. Gelijk
vanzelf spreekt was de zaak ruchtbaar
geworden. Er was onrust in den lande onder alle
kunstkenners. Vele kunstvriendcn stelden, reeds
sommen beschikbaar om deze kunststukken voor
Nederland, voor Bolsward te bewaren. De zorg
was noodeloos. Toen de dag der stemming was
aangebroken, toonde, do groote meerderheid, dat
zij de verantwoordelijkheid aanvaardde en stemde
tegen eiken verkoop. Zij toonde het onverbasterd
nakroost te zijn van een kunstlievend en
kunstvaardig voorgeslacht.
Zij hield hare heerlijke erfenis in ongeschon
den eefe".
Te meer nu valt deze daad te prijzen, eerstens:
.