Historisch Archief 1877-1940
No. 572
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
verandering te bewerken, omdat het gilde er blijk
baar onder leed, maar't placcaat was gehandhaafd
gebleven.
Dit gold nu bft Duym als een bewijs van geringe
diligentie, er was toch volgens z\jn gevoelen een
duidelijke strijd tnsschen dit placcaat en de
plac?caten betreffende de binnenlandsche goudindustrie.
Dan zag luj deze laatste liever in zooverre
gew\jzigd, dat groote vrijheid in dat opzicht werd
verleend, met gebruikmaking van verschillende
teekens voor het goud van verschillend allooi.
Met deze grieven had mj zich vruchteloos tot
Burgemeesteren gericht. Toen had hij twee zil
veren doozen, die door overlieden wel met het
amsterdamsche wapen, maar niet met den jaar
letter gestempeld waren, bij den Schout gebracht
«n over deze handeling zijn beklag gemaakt wyl
zjj streden zou met de placcaten. Overlieden ont
trokken zich aan hunne verantwoordelijkheid door
het zilver in het galanteriewaren placcaat ver
meld wel te keuren maar niet te merken.En waarom,
vroeg Duym,neemt men dan niets geen notitie van het
.goud? Het gevolg is,dat er allerlei buitenlandsch zil
ver met het Amsterdamsche wapen in den han
del komt, voor inlandsch werk wordt aangezien,
«n dat de gildebroeders hier te lande in hunne
zaken benadeeld worden. Overlieden voerden daar
tegen aan, dat hunne opvatting door de placcaten
was gewettigd, en dat alleen daar een jaarletter
moest worden geslagen, waar hun het
meesterteeken bekend was. Deze opvatting werd door het
stadsbestuur gehuldigd en Duym was hierover zoo
danig ontsticht, dat lüj b\j de eerste de beste ge
legenheid overlieden voor schelmen uitschold. Een
jaar of wat later in 1792 begaf de man zich opnieuw
voor den schout, die Duyms meening voor juist ver
klaarde, waarin schepenen met hen medegingen,
doch de generale meesters van de Munt, wier
voorlichting de schout had ingeroepen, waren het
met de overlieden eens. Duym kreeg dus nergens
fiat, zelfs niet bij de Muntmeesters. De revolutie
en de rechten van den mensch zouden hem
meende hij recht en rechtvaardigheid ver
schaffen!
(Slot volgt).
HET" PROCES.
Dit moet eigenlijk uitgesproken worden: het
pecès, zooals onze vriend Hoovers deed, de arbei
der te Heeloord, die altijd den mond vol bad van
zijn eigen eerlijkheid en bgbehoorende deugden,
maar nu dit voor hem vleiend onderwerp van ge
sprek, telkens afwisselde met bizonderheden over
het proces.
Hij was stellig overtuigd dat die aangelegenheid
bij elk bekend was, en de belangstelling wekte
van de geheele wereld, of althans van dat gedeelte,
hetwelk hij er zich van kon voorstellen en het
welk de Heeloord omringende dorpen in zich be
sloot, benevens de hoofdplaats der provincie en
ergens Amsterdam, ginder ver, en dan wees hij
naar het Noorden.
De goedhartige rijksontvanger Van Slooten, stond
zyn morgenpyp, vóór hij naar het kantoor ging,
op zijn stoep te rooken, in het zalige bewustzijn
pas gestort te hebben, en zijn wekelijkschen arbei
der, rooden Toon, gelukkig te hebben gemaakt,
door een geschenk in den vorm van een oude
broek, die echter nog niet zóó oud was, of de
?ave moest buiten Mevrouw Van Slooten om, on
uiten haar weten geschieden. Op die broek
had buurman Hoovers reeds eenigen tijd geloerd.
en het was vergeeflijk dat, nu hem die den neus
voorbij was gegaan, hij met zekere waardige terug
houding den vriendehjken ochtendgroet van buur
man den ontvanger beantwoordde.
Buurman merkte dat wel, en het speet hem
erg dat hij ook geen kleedingstuk aan Hoovers
had te geven, maar zijn vaste arbeider ging voor,
en: wat Deksel! men kon toch den gansenen
arbeidersstand niet in de broek steken. Om het
\js wat te breken, vroeg de waardige man hoe 't
met het proces stond, daarbij een sigaar als lok
aas uitzettende.
Hoovers had karakter, dat moet erkend wor
den, maar tdjen zulk een verleiding was hij niet
bestand; hij zette het kraantje van zijn veront
waardiging en verbeeldingskracht open, hoewel
de ontvanger dat reeds meermalen had hooren
loopen.
Hij zal er van lusten, dat zal ie. Al is ie nog
zoo schatrijk! Hij zal Hoovers niet in de luren
leggen. Men stroo zal ie me teruggeven of de
onderste steen zal boven, en al is de burgemeester
op zen hand, dat kan me niks schelen, ik roep
de pelissie er bij en dan zullen we eens zien."
De ontvanger kreeg er plezier in, tevreden dat
die ongelukkige broek haar invloed niet meer
deed gevoelen. Hij zette zen buurman aan door
onwetenheid omtrent het geval voor te wenden,
hetgeen aan Hoovers een stroom van verbazing
ontlokte. Wat? mensch weete gij niet wat er
gebeurd is? Wel ielkendeen spreekt er schaand
van. Zoo iets is nog nie veurgekommen!" en hij
stak van wal met een omhaal en langwijligheid,
die elk ander dan den gemoedelijken ontvanger
op de vlucht had gedreven. Do verontwaardigde
arbeider begon met een genealogisch overzicht
der familie Huybrechtg, de grootvader was gewoon
boerenarbeider van het minste soortje toen des
verhal ere grootvader een rijke herberg deed",
eigenlijk een klein logement. Ze hadden geschraapt
en gestolen die Huybrechtsen, meel verkwanseld,
de menschen slecht brood in de maag gestopt,
en nu liepen de dochters met een poef, de bak
ker kreeg brieven met het adres Weiedelen
Heer", en de zilveren bel stond op tafel in de
pronkkamer, hoewel ze nog geen meid hadden
die naar het bellen te luisteren had. Hoovers
kon scherp zijn.
Nu had hij, Hoovers, op een akkertje door
hem gebuurd, rog geteeld, beste rog, puik puik,
maar wat Hoovers ,ook deed dat deed hij goed,
't was schando dat hij het zelf zeide. Hij had
een stroo geteeld, neen maar, zoo'n stroo móést
er nog gemaakt worden, en daarvan had hij wel
1200 pond bij Kreine in de leege schuur mo
gen bergen, naast dat van Huybrechts den bak
ker, die het zijne daar ook bewaarde.
En wat deed nu deze leeperd, hij gaf last
aan zijn arbeider om al het stroo van hem, Hoo
vers, weg te halen, wel wetende dat het veel,
oneindig beter was dan het zijne.
Maar h\j zal 't toch betalen zoo als ik hoor,"
bracht de ontvanger in het midden, en voort
stroomde weer de verontwaardiging. Huybrechts
wilde 800 pond en tegen gewonen marktprijs
betalen, en dat ging toch niet. Zulk wonder
schoon stroo ! Hoovers was naar den burgemees
ter gegaan om zijn beklag te doen, maar die
ambtenaar bleek omgekocht te zijn, want hij
maakte een berekening hoeveel rog er op het
gehuurde stukje land nj mogelijkheid had kun
nen groeien, en berekende dat er uiterlijk 700
pond stroo van had kunnen komen, terwijl luj
schriel genoeg was om de 180 pond, welke Hoo
vers van zijn voorraad aan Kreine verkocht had,
in rekening te bremgen, en door den burgemees
ter gesteund wil de bakker niet meer dan 800
pond betalen. Neen Hoovers wilde zijn eigen
stroo terug hebben. Dat het reeds lang ver
bruikt was, deed niets ter zake.
Hoovers, ook niet links, was zijn beklag bij de
marechaussé's gaan doen, zeggende dat de bak
ker Huybrechts hem 1200 pond stroo listig ont
stolen had.
De ontvanger ontsnapte schaterende van lachen
naar zijn kantoor, welke lachtbui Hoovers danig
streelde als hulde aan zijn gevatheid.
Toch liep de zaak eenigszins anders dan de
arbeider verwachtte, wel werd den heer Huybrechts
door den wachtmeester der marechaussé's aange
zegd, Dinsdag ten 10 uur voormiddags zich ten
raadhuize te bevinden, ten einde gehoord te
worden in zake diefstal van stroo, wel bracht die
minder wettige dan krasse oproeping, een groote
verwarring in het huisgezin Huybrechts te weeg,
de mannelijke leden tot vuistballen, de vrouwe
lijke tot pogingen om iets als op de
zenuwenkrijgen verlokkende, maar verder kwam het niet
in den geest door Hoovers bedoeld, want vader
Huybrechts, kerkmeester, president van het arm
bestuur, trok zijn zondagschen jas aan en stapte
met de voornaamheid zijn persoon en positie pas
sende, naar den burgemeester die het kuchje deed
booren hetwelk hem kenmerkte als hij boos werd.
Aan den brigade-commandant werd meegedeeld
dat de heerv Huybrechts bereid zou zijn alle
inlichtingen te geven ten zijnen huize, maar niet
voornemens was naar het raadhuis ten verhoor te
komen.
Geheel gerustgesteld keerde de kerkmeester
huiswaarts, onderweg allen minzaam" groetende.
De vuisten ontbalden zich, van de ijdele pogingen
om flauw te vallen, werd door de ingezonde doch
ters afgezien, en men ging weer aan den
dagelijkschen arbeid. Er werd inderdaad zeer hard
gewerkt in dat huishouden. Een medel!
Toch klopten de meisjesharten toen de wacht
meester met een der manschappen, Dinsdag zich
bij den heer Huybrechts aanmeldde, van angst
was het niet, voor zoo'n erg knap jong militair
voellen zij stellig geen vrees.
De uitleg door Huybrechts van de zaak ge
geven, en zijn bereidverklaring om 800 pond
tegen den marktprijs van f 11, de 1000 pond te
betalen, niettegenstaande er slechts bewijsbaar
520 pond aanwezig was geweest, overtuigde
den commandant, dat er geen sprake kon zijn
van eenig misdrijf, dat er slechts een vergissing
had plaats gehad, die ruimschoots vergoed zou
worden. Hij bood zijn verontschuldiging aan voor
de aangedane moeite en nam gaarne wat sigaren
en ook een klein gezondheidje aan, hem aange
boden, dewijl de bakker-winkelier toch altijd beter
vond op een goeden voet met de autoriteiten te
leven; men kon niet weten, maten en gewichten
konden ep geheimzinnige wijze zich aan de
ijkoperatie onttrekken, de hond kon voor de
broodkar staande, den muilkorf verliezen. Enfin, men
scheidde als hartelijke vrienden en de jonge ma
rechaussee vereerde de jonge dames met zen
meest sierlijken, militairen groet.
Dat viel Hoovers niet mee. Hij kreeg een
standje van belang, de Wachtmeester verzekerde
dat hij het oog op hem zou houden, en hot voor
uitzicht onder dat lichaamsdeel zijn verder leven
te moeten slijten, scheen voor een arbeider iets
bezwarends te hebben, althans de verongelijkte
voelde zich weinig vroolijk gestemd, zoo zelfs dat
hij den volgenden dag toen hij in des ontvangers
tuin kwam werken niet zoo gemakkelijk over zyn
pecès aan het praten was te brengen, niettegen
staande de verleidelijke pogingen van den ontvanger.
Eindelijk gelukte dit toch, maar zijn toon was
veel lager dan den vorigcn dag, en het duurde
wel tien minuten voor hij weer tegen de autori
teiten durfde uitvaren, maar toen hij eens aan
den slag was, spaarde hij geen liefelijke,
bijvoegelijke naamwoorden, noch aan Burgemeester, noch
aan Huybrechts, noch aan do marechaussees, hoe
wel hij dezo laatsten niet uitdrukkelijk noemde
en bij dit gedeelte zijner ontboezeming, zeer be
hoedzaam rondkeek of ook een niet betrouwbaar
oor ergens op wacht stond.
De heer Van Slooten vond deze oplossing toch
te erg en beloofde zijn bemiddeling ora althans
aan zijn buurman de f 5.72 te bezorgen voor de
in werkelijkheid ontbrekende 520 pond stroo.
Met beminnelijke en toenaderende vriendelijk
heid, nam de welmeenende ontvanger plaats op
den makkelijken, doch zoo goed als Jiooit ge
bruikten stoel, hem door don bakker Huybrechts
in diens pronkkamer aangewezen, welke laatst
genoemde een al even ongezellige figuur vormde
op zijn gewonen stoel rlie nog naar liet
meubelmagazijn rook. Voor er verder een enkel woord
gewisseld kon worden moesten eerst inlichtingen
verstrekt worden over des ontvangers gezondheid
en die van mevrouw van Slooten, alsmede over
die dor kindertjes, daarna was het onvermijdelijk
dat er een sigaar werd aangeboden met al den
omslag van keurig opgepoetsten. koperen lucifers
standaard en uitgewerkt asehbakje. Eerst daarna
mocht het eigenlijke dool van des ontvangers
bezoek worden blootgelegd, waarbij deze goede
burger, die zich nooit behoorlijk op do hoogte
stelde der zaken waarin hij zich mengde, vooral
bet licht deed vallen op de hulpbehoevende po
sitie van den armen bl. . . ." Hoovers tegenover
zulk een nabob als Huybrechts.
Huybrechts was n en al gemoedelijkheid, hij
gaf toe dat do (jualificatie van Hoovers juist was,
maar verzette zich tegen die op hem zelven toe
gepast. In alle geval veroorloofde hij zich beschei
denlijk op te merken, dat Hoovers niet mocht
gesteund worden in het misbruik dat hij maakte
van zijn betrekking als arme bl " Meneer
ontvanger moest weten dat die man in een huis
had gewoond van hem, Huybrechts, dat hij die
woning half vernield had, dat hij steeds in schuld
was voor hem geleverde winkelwaren, dat het
gezin Hoovers steeds door dat des bakkers was
bijgestaan in moeielijke oogenblikken. als beval
lingen en andere, maar dat toen het aan het
gezin Hoovers gelukte, door de niet langgeleden
zich hier gevestigde rijke Indisch-gasten als hulp
behoevend te worden erkend en aangenomen, het
alle betrekking met Huybrecbts en de zijnen afbrak,
ook de kleine schuld van f 6.75 onbetaald latende.
Huybrechts had hier verder niet over gesproken
maar nu Hoovers zulk een hopge borst zette, was
het geen zaak toegevend te zyn.
Ah I! Zie je, dat wist ik niet!" de gewone
uitroep van menschen die eerst handelen
(goedof kwaadhartig) en dan denken. Zoodat Hoovers
u eigenlijk f 1.03 schuldig zou blijven?"?Zeer
juist".
Men scheidde met dezelfde, vriendschappelijke
maar omslachtige plechtigheid, en de ontvanger
vond maar beter over den einduitslag zijner be
moeiingen te zwijgen.
Toen Hoovers kwam vragen hoe de zaak nu
eigenlek zat, trof bij mevrouw Van Slooten en niet
den ontvanger, de ontvangst was lang zoo wel
willend niet en Hoovers, de onverschrokkene,
was minder op zijn gemak tegenover die vrouw
met haar lief, verstandig gelaat, maar dat zoo
vreeselijk ernstig en vastberaden kon staan.
Hij werd weggestuurd met de verzekering, dat
mevrouw naar de zaak zou vragen en hij een dag
of drie later maar eens moest terugkomen.
Het eind was, dat mevrouw van Slooten met
jufirouw Huybrechts een gesprek had, dat zij f 5
meekreeg om hiermede het geschil ten einde te
brengen en alle schuld van weerszijde te delgen.
Had de ontvanger deze beëindiging voorgesteld,
Hoovers was op zijn achterste beenen gaan staan,
hij had alle schuld ontkend, gescholden, geraasd
en getierd, nu eveawel erkende hij alles, stak de
vijf gulden in den zak en vroeg zeer nederig of
nu ook zijn schuld bij Huybrechts gedelgd was,
en ging, gerustgesteld door het bevestigend ant
woord, kalm huiswaarts.
Sprak na dien tijd ooit iemand over rechtszaken
dan zette hij een gezicht of hij er alles van wist,
en zijn pecès werd in telkens verfraaide uitgaaf
ten beste gegeven, uit welk pecès hij steeds
glorierijk en als een verbrande phenix te voor
schijn kwam.
HET NUT VAN WATERMERKEN IN PAPIER.
De bepaling van den oorsprong van papieren
door het nauwkeurig gadeslaan der watermerken
is een belangrijk hulpmiddel voor
gesehiedvorschingon. Vervalschingen, die door het stellen
van een vrocgeren datum op oorkonden beproefd
werden, zijn reeds meermalen door de daarop
voorkomende watermerken ontdekt geworden.
Het jongst bekende geval van dien aard kwam
voor in liet proces Caft'arel-Limouzin. De heer
Wilson, de schoonzoon van den onlangs afgetre
den Franschcn president Grévy, was door brieven,
die hij aan do twijfelachtige dame Limouzin
gericht had, zeer in 't nauw gebracht en liep
gevaar voor de geheele natie gebrandmerkt te
worden. Toen echter deze brieven, die door de
politie in beslag genomen waren, bij de terecht
zitting voorgelezen werden, bleek de inhoud van
vrij onschuldigen aard. De beklaagde verklaarde,
dat de aanwezige bescheiden nooit in hare han
den geweest waren; zij moesten verwisseld zijn
mot de door haar aan de politie afgestane.
Het handschrift was onbetwijfelbaar dat van den
heer Wilson. Deze moest aldus, wanneer de ver
klaring van mejufl'r. Limouzin op waarheid gegrond
was, gelegenheid gevonden hebben om de echte ge
vaarlijke brieven door weinig beteokenende te
vervangen.
Teneinde dit op te helderen, werd den !) No
vember 1887 de heer Lyonnet, vertegenwoordiger
der papierfabriek Blanchcr frères et Kléber. waar
van het papier der blijkbaar ondergcsckovenc
brieven afkomstig was, als getuige en deskundige
gehoord. Hij verklaarde onmiddelijk, dat de met
het jaartal 1884 gedateerde brieven door den heer
Wilson geschreven moesten zijn op een papier,
dat eerst op het einde van 1885 de fabriek ver
laten had.
Weinige dagon later word deze daadzaak door
den heer Blanchet zelf bevestigd. Het watermerk
B. F. K., dat in Romeinsch schrift op het papier
stond, was eerst op het einde van 1885 voor deze
papiersoorten gebruikt.
De brieven van den heer Wilson waren alzoo
vervalscht.
De vaststelling van dat feit leidde tot liet af
treden van het ministerie Rouvicr en verzwakte
zoodanig de positie van Grévy, dat deze den 3 n j
December 1887 zijn ambt van president moest
neerleggen.
Niet ten onrechte dus kan men de jongste
presidentsverwisseling in Frankrijk in verband
brengen mot de onbetwistbare uitspraak der water
merken in het papier.
*
* *
Met het oog op dit voorval hooft de heer C.
M. riijuet te Genevc een werkje uitgegeven,
waarin hij de beteekenis en het nut van do water
merken voor rechtspleging, wetenschap en kunst
tracht aan te toonen. Het geschrift is getiteld:
De l'utilitédes filigranes du pr/pier et de leur
sir/ni/ication. Berne, Imprimerie NV. Biichler 1888.
Do schrijver somt do gevallen op, waarin de
wetenschap van de watermerken partij kan trekken.
Men maakt gebruik van watermerken:
l". OM ralsc/te opgaven betreffende den oorsprong
van handschriften en drukwerken te ontmnakeren.
Het is een feit, dat talrijke oude werken deels j
uit nalatigheid valsch en meestal als ouder j
voorgesteld werden. Men zou dit met vele voor- j
beelden kunnen staven. Zoo heeft u.v. Van der
Linden in zijn werk Geschiedenis van de uit
vinding der boekdrukkunst," Iste deel, blz. 5?8,
een groot aantal dergelijke onjuistheden aange
haald.
Briquot gewaagt van eene verhandeling van
den heiligen. Hieronymus over de symbolen der
apostelen, die, naar een slotwoord, op den 17den
December 1468 voltooid zou zijn, volgens
aanwjjzing der watermerken echter minstens 10 jaren
jonger is.
Dezelfde pp gelijke wijze vastgestelde dwaling
vindt men in een verzenboek, dat by Erhardt
Ratdolt in Venetiëgedrukt werd. Daarbij is in
het Romeinsche jaartal een X uitgelaten. Het
boek dateert van het jaar 1478 en niet van 1468,
zooals er op gedrukt staat.
2o. Om het tijdstip vast te stellen waarop niet
met een jaartal voorziene handschriften geschreven
werden. Daar het grootste aantal handschriften
niet geteekend is, zoo is de aanwezigheid van
watermerken in dit geval van bijzonder belang.
Zonghi geeft een voorbeeld uit den nieuwen tijd.
In de bibliotheek te Parma was een handschrift
langen tijd aangezien voor een uit de zestiende
eeuw. Nauwlettende bestudeering der watermer
ken bracht aan het licht, dat het omstreeks het
jaar 1380 geschreven kon zijn.
3o, Om datum en herkomst van ongedateerde
drukwerken vast te stellen.
De meeste boeken van den begintijd der druk
kunst missen de aanduiding der herkomst, doch
het aanwezig zijn van watermerken heeft reeds
van velen den oorsprong bepaald. Zoo wist o. a.
Baron Vernazza (in 1807) door middel der water
merken te bepalen dat een ongedateerde Boëtius
omstreeks 1470 in Piëmont gedrukt moest zijn.
Claudin kwam in zijne studiën over Johann
Neumeieter door de vergelijking van watermerken
tot de slotsom, dat deze beroemde drukker te
Alby, in Languedoc, gewerkt heeft.
4o. Om tekstvervalschingen in autographieën of
brieven te ondereoeken. De verzamelwoede van
onzen tijd heeft eene uitgebreide
vervalschingsindustrie in 't leven geroepen, waardoor reeds
velen gefopt en bedrogen zijn. Een der beste
middelen, om vervalschingen te constateren, is
het zorgvuldig gadeslaan der watermerken.
5o. Om de op elkander volgende en in waarde
verschillende afdrukken van gegraveerde metaal
platen van elkander te onderscheiden.
De prijs van koper- en staalgravures ishooger,
naarmate de afdruk vroeger gemaakt werd en de
plaat alzoo frisscher was. Van de hoogste waarde
zijn de eerste, voor den kunstenaar vervaardigde
proefdrukken, de afdrukken met remarque
d'artiste" en avant la lettre." Latere afdrukken,
die menigmaal eerst na tientallen van jaren van
de gebruikte platen genomen worden, hebben
aanmerkelijk mindere waarde. Het watermerk
dient dikwijls als welkom hulpmiddel ten onder
scheiding van zulke afdrukken.
60. Om den datum der enkele banden vast te
stellen.
De watermerken der omslagen geven dikwijls
een middel om den ouderdom der banden ach
tereenvolgens te bepalen, wanneer de afwerking
daarvan geene bepaalde uitkomsten betreffende
den tijd van vervaardiging geeft.
*
* ?*
Zonder behoorlijke handleiding zal 't evenwel
slechts aan bekwame vorschers overgelaten moe
ten worden oin met zekerheid tijd en plaats van
herkomst van boeken- on handschriften vast te
stellen. Eenige werken op dit gebied zijn reeds
voorhanden. Deze bevatten echter slechts naar
tijd en plaats begrensde gebieden. Het eene
werk, van Fobriano, bevat de watermerken van
de 14de tot de 16de eeuw, het andere geeft de
waterwerken van Frankfort a'M. in de 16de eeuw.
Uit de watermerken, die in hot begin dezer
eeuw, vóór de invoering der machinei'abricatie,
gebruikt werden, leert men het volgende:
l", den naam. van den fabrikant;
2°, de ligging der fabriek;
3°. het formaat van het papier;
4°. de papierwaarde;
5". het jaar der vervaardiging.
Meer kan men moeilijk van een vel papier
verlangen.
De naam van den fabrikant was meestal vol
uit geschreven, evenzoo de naam der provincie
op de plaats, waar de fabriek lag. De waarde
werd door bijvoeglijke naamwoorden, als n'jir",
..middelsoort", enz., het jaartal door Arabische cij
fers, het formaat eindelijk door een ergens wille
keurig gekozen teeken, als klok, kroon, zotskap,
zon, enz. aangeduid.
In dit tijdvak geven de in Duitschland door de
wet geregelde watermerken het grootste aantal
aanduidingen.
Dikwijls geven de watermerken slechts den naam
van den fabrikant of de plaats van vervaardiging
aan, zelden beide tegelijk. Menige papieren be
vatten ook slechts waarde- of formaatteekenen.
In de 18de eeuw werd de naam van den fabri
kant meestal voluit geschreven, in de 17de eeuw
al minder en in de 16de zeer zeldzaam.
Ch. Smidt schreef voor ongeveer 10 jaren: Nooit
vindt men in de middeleeuwen den naam van den
fabrikant met alle letters geschreven."
Dit 13 echter wel wat veel gezegd, want er is
o. a. een papier gevonden van 1307 met den naam
van den fabrikant voluit erop.
Op de oudst bekende met watermerken voor
ziene papieren, van het jaar 1293, vindt men de
initialen I. O., die ongetwijfeld op een naam
betrukking hebben. Men kent 19 namen van
papiermakcrs. die op papieren van 1307?1312 ge
noemd worden.
Wat betreft de plaats- en provincienamen,
hunne vermelding is een moderne maatregel. Het
oudst bekende voorbeeld van dezen aard dateert
van het jaar 1598 en heeft betrekking op de pro
vincie Aunis (geschreven: Onis).
Er is echter nog eene andere wijze van oor
sprongsbepaling, nl. de taal der heraldiek, door
wapens.
Zoo vindt men het wapen van Bourgondiëen
het schild van Frankrijk sedert het einde der
14de eeuw, het wapen van Champagne in do tweede
helft der 15de eeuw, on ook de wapenen dor
meeste Zwitsersche kantons werden voor water
merken gebruikt.
Dit gebruik laat zich volgenderwijze verklaren.
Sedert het aantal papiermakers zich zeer ver
meerderd had, en deze zich over verscheidene
doelen des lands verstrooiden, was hun 't persoonlijk
merk niet voldoende meer, en zij bedienden zich
daarom als nieuw kenmerkend teeken, van het
wapen des lands.