Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No.572
l
.<>*
De meeste papiermakers vervaardigden slechts
tree formaten, waarvan het eene de dubbele
-?grootte- had van het andere. Beide droegen
hetaelfde watermerk. T»ch ontbrak het niet
»»n verscheidenheid van formaten. Het Fransche
wapen, de Bazelsche Kromme staf, de leeuw
Tan Zürich waren op papieren van verschillende
grootte aangebracht. De verbruikers leerden
spoedig deze verschillende formaten onderscheiden
en noemden ze naar den vorm van het
waterHwrk.
Zoo werd b. v. het merk Klok" in het eerste
mierde deel der 14de eeuw voor papieren van mid
delbare grootte, alsook voor het dubbelformaat
van deze gebruikt. In de 16de en 17de eeuw werd
dit merk in Dauphinéalgemeen aangewend en
eindelijk overgedragen op een papier van 28 bij
38 cM.
Het watermerk druif" dat tot op het einde
der 15de eeuw gebruikt werd, gold later in
Frankrijk als merk voor een vel van 46 b\j 61 cM.
'De papierwaarde moest ook gekenmerkt worden,
daar ieder papiermaker minstens twee soorten
vervaardigde. Wanneer een wapen tot kenmerk
diende, dan bekwam het papier van geringen
'?waarde gewoonlijk het eenvoudige schild, het betere
' let volledige wapen met helm of kroon.
Zulke onderscheidingen vindt men vooral in de
?watermerken der Züricher papierfabriek sedert
1650 In de 17e eeuw kenmerkten de fabrikanten
hunne betere papiersoorten met volle namen, ter
wijl zjj zich by mindere soorten tevredenstelden
met hunne initialen.
Het laatste soort watermerk de datum
werd slechts zelden gebruikt en wel 't laatst.
Het oudst bekende voorbeeld vindt men in een
boek van Maximieux (Ain), dat een wapen met
het jaartal 1655 draagt. Dan volgt eene oorkonde,
die in 1660 in Genève geschreven werd en als
watermerk den naam van den papiermaker Boy
met het jaartal 1659 voert. Eene oorkonde in
Lyon toont eene klok met den naam J. Jouber
en het jaartal 1673.
Eene verordening van Lodewijk XV, van 27
Januari 1729, legde den papiermakers de ver
plichting op, zich nieuwe schepvormen aan te
schaffen. Om het nakomen van de bepalingen
dezer verordening te kunnen controleeren, moesten
de nieuwe vormen het jaartal 1742 dragen. Aldus
geschiedde en eene lange reeks van jaren voerden
alle Fransche papiersoorten het jaartal 1742.
Vorm en beteekenis der watermerken is ver
schillend naar jaren en landen, en 't is zeer
moeilyk hiervoor algemeene regelen vast te stellen.
Het gebruik van watermerken was ook niet bepaald
algemeen. In diverse tijden vindt men nu eens
In 't eene dan eens in 't andere land papier
eonder watermerken.
VOOR DAMES.
Keizerin Victoria. Seisen. Eenvoud.
Mantels. Parasols. Dames-tijdschrift.
De keizerin van Duitschland, Victoria, heeft
niet alleen grooten aanleg voor schilderkunst,
maar stelt ook veel belang in letteren en wijs
begeerte, even als hare overledene zuster Alice,
die met den groothertog van Hessen gehuwd was,
en op wier verzoek b.v. David Friedrich Strauss
zjjn voorlezingen over Voltaire uitwerkte. De
keizerin is, naar de Frankfurter Zeitung mede
deelt, de bewerkster van Staat und Kirche, eene
vertaling van Minghetti's beroemd boek. In het
exemplaar dat de Universiteitsbibliotheek te G
ttingen bezit, staat officieel vermeld: Volgens
mededeeling van den uitgever is de vertaalster:
Tictoria, keizerin van Duitschland."
De t\jd van het reizen nadert en vele dames
denken eraan, hoeveel en hoe weinig bagage zij
zullen meenemen. Op reis gaan is reeds ver
moeiend genoeg; wat men kan bezuinigen op het
inpakken en uitpakken, is winst voor de gezond
heid en het genoegen.
De eerste regel schijnt een axioma; neem uw
bagage zoo eenvoudig mogelijk. Maar zelfs dit
axioma laat tweederlei uitleggingen toe. Vele
dames verbeelden zich ten onrechte, dat de bagage
minder lastig wordt,wanneer zij n grooten koffer
meenemen in plaats van twee kleinere. Dit is
verkeerd gezien. Een groote koffer heeft altijd
veel te l\jden: er wordt mee gegooid en gesleept;
hij kan niet gemakkelijk op alle logeerkamers en
als men hem zelfs geheel zou willen uitpakken
voor een verblijf van meerdere dagen en naar den
zolder van het hotel laten brengen, is ook dat
zelfs vaak moeielijk. Daarenboven, twee mannen,
die ieder met een klein koffertje boven komen,
z\jn met een klein fooitje tevreden, maar twee
die samen uw grooten koffer bovenbrachten,vegen
met veel vertoon hun voorhoofd af, beweren dat
zij hun handen bezeerd of den koffer op hun
voeten gekregen hebben en rekenen ieder op een
dubbele fooi. De koetsiers maken bezwaar om
hem op het rijtuig te nemen en roepen een
voorbjjganger aan, om hem te helpen hijschen. Dus,
liever twee, of zelfs drie kleinere koffers, dan
n groote.
Ten tweede: neem niet te veel linnengoed
mee. Linnen weegt enorm, en al wat gesteven
en gestreken is, neemt enorm plaats in. Wat gij
aan de waschvrouwen van het hotel zoudt beta
len, betaalt ge dan aan de spoorweg-maatschap
pijen, Men neme dus slechts het allernoodzake
lijkste mee; mocht men te kort komen, men kan
immers nog wat zakdoeken en andere dingen
bijkoopen. Van witte rokken b. v. moet geen
quaestie zijn. Een mooie rok van gekleurd surah
met kant houdt het wel een reis uit; als hij na
de reis onbruikbaar en ontoonbaar is, heeft hij
toch zijn geld opgebracht. Kragen en manchetten
zgn gelukkig niet meer noodig; de rest neme
men zoo eenvoudig mogelijk.
Een groote stofklenrige reismantel, zooals men
ze de laatste jaren ziet, zeer licht en tamelijk
wijd is onmisbaar. Voelt men zich vermoeid of
benauwd, dan kan men het zich onder zulk een
mantel nog zoo gemakkelijk maken als men wil.
Costumes? De bedoeling is niet, de inboor
lingen der landen, die men doortrektj te verblin
den door zijn toiletten. Een reistoilet van
donkere Engelsche stof, laken; cheviot, of iets
dergelijks, is dus voldoende.
Een tweede japon, voor de table d'hóte of
voor de kans dat men een visite te maken
heeft, moet zoo genomen worden, dat men hem
desnoods ook kan dragen, als den ander eenig
ongeluk kon overkomen zijn, een regenbui, een
modderbad, een scheur of wat ook. Als dat niet
kan, is er een derde noodig, maar dat is ook
het maximum. Neem van alle drie, als ge er
lappen, overtollig garnituur, knoopjes, franje,
kant, mj hebt, alles mee; dat is geen groot pak
en kan u te pas komen. Hoeden ? Op dezelfde
wijze: een op het hoofd van eenvoudig vilt met
een lint of een vleugel; geen gekrulde veeren,
zij kunnen noch tegen regen, noch tegen nevel,
wind, stof, of wat ook.
Voor het schoeisel neme men vooral niets wat
te nauw zit. Vergeet de pantoffels niet in den
koffer; neem Kever schoenen dan bottines, want
knoopen aanzetten is niet prettig en knoopen ver
liezen nog minder. Twee paar is voldoende. Hand
schoenen zooveel of zoo weinig als men wil; maar
vooral geen mitaines: verbrande vingertoppen
aan blanke handen staan nog leelijker dan een
geheele gebruinde hand.
In den wagon neme men niet te veel mee;
vooral geen groote reisnecessaire met al z\jn bor
stels en flacons, maar toch moet hethaHdtaschje niet
te klein zijn, en behalve het reisbpek, een paar
zakdoeken, een binocle, een fleschje eau des
Carmes, een flacon eau de Cologne, een etui met
beker, mes en vork, een fleschje met eenige drup
pels laudanum, een ei met vingerhoed, draad,
naalden en schaartje, vooral nog eenige ruimte
bevatten voor eetwaren; want hetgeen een reizi
ger het minst missen kan, is voedsel op den tijd
dat hij er behoefte aan heeft. Zoodra dus uw ta
bletten chocolade of wat ge ook in gevallen van
geeuwhonger op reis gebruikt, ten einde raken,
voorzie u dan in de eerste stad de beste van
nieuwe, want een reizigster, die van gebrek hoofd
pijn heeft gekregen, is zichzelf en haar
reisgenooten tot last.
Voor wie aan den gewonen toon der
modeberichten niet gewend is, moet het een zonderlin
gen indruk maken, dezer dagen weder te lezen
wat naar alle einden der wereld gemeld wordt.
Men beschrijft een JSmpire-costnnm met
dofmouwen, sjerp, rand en goudborduursel, hoed met
vederbos; vervolgens een pompadour costuum
van gechineerd moiré, met paniers, hoog kapsel,
aigrette, lang coraage; dan een merveilleuse-toilet,
groote revers, schuin gedrapeerde rok, schoenen met
kruislinten ; eindelijk spreekt men van M
diciskragen eu bovenkleeden van satijn op onderrok
ken van geborduurd fluweel. .Na deze opsomming
volgt: dat alles wordt gedragen", en een regel
verder: de richting der mode van deze dagenis
vooral de hoogste eenvoud, zoowel in vorm als in
stof...."
De moraal uit deze schijnbare tegenstrijdigheid
is ongeveer, dat men dragen kan, wat men ver
kiest, mits er eenige harmonie in den stijl in het
oog gehouden worde. Voor toiletten die niet, als
Medicis en Pompadour, gebiedend iets anders
voorschreven, zal in allen gevalle de tournure
afgeschaft worden. De groote faiseuses leveren
niet anders meer dan hoogstens een drietal stalen
veeren, alle drie even lang, 35 a 40 centimeter.
Het eenvoudige .EVwpire-costuum, gladde lange rok,
van onderen met een ruche, Russische blouse en
zijden sjerp met lange einden, kan ook deze veeren
zelfs missen; voor jonge meisjes worden ze geheel
afgeschaft. Aardige zomertoiletten voor jonge
meisjes zijn, in den boven beschreven vorm, van
witte of gekleurde tulle op een even eenvoudig
transparant van satijnachtige, licht gekleurde stof.
Iets nieuws en zeer elegants, tevens licht en
gemakkelijk zijn de groote kanten mantels. Het
samenstellen van deze mantels is zeer eenvoudig.
De vorm is die van de avondmantels bonne. femme,
geheel glad, aan den hals gefronceerd, van onderen
eenvoudig ongezoomd of met een kanten rand
voorzien. Het voornaamste is echter dat de man
tel niet gevoerd wordt, en dus het geheele toilet
zichtbaar laat, terwijl men toch een langen
gekleeden mantel draagt. Gewoonlijk worden ze van
zwarte, witte of crème kant gemaakt, ook wel
van zwarte gewerkte tulle met groote patronen.
Door met oordeel hier en daar een gedeelte der
tulle fijn te plisseeren, brengt men afwisseling
aan. Op een costuum van taffetas changeant is
de uitwerking bijzonder elegant.
Over het algemeen kan dit jaar het jaar der
mantels heeten; aan deze wordt buitengewone
zorg besteed. De rijtuigmantels" vindt men in
velerlei vormen, maar die zich tot twee soorten
laten herleiden: de cape bretonne, en vooral de
douillette, ook manteau vieux temps, douülette
marquise, manteau ridicule, enz. genaamd. Men kan
ze op onze oude Hollandsche schilderijen telkens
vinden, ze worden thans uit prachtige gebrocheerde
stoffen, geimiteerde oude gebloemde zijde, ook in
lichte kleuren, wit, crème, vieux rose, bleekblauw,
ook wel uit guipure d'art en Venetiaansche kant
op zijden transparant gemaakt. Ofschoon deze
rijtuigmantels een kap hebben, slaat men ze toch
open, zoodat het toilet te zien komt.
In den parasol is veel verscheidenheid. De
roode ziet men nog, maar ook de zeer eenvou
dige, geheel witte worden goede smaak gevon
den. De tulle parasol met ingeweven of
doorgestopte zijden dwarsstrepen vindt liefhebbers, maar
ook do geheel met kant bedekte. Iets geheel
nieuw is de ombrelle Duchesse, van buiten vrij
eenvoudig, crème gaas met kanten entredeux,
van binnen langs de baleinen geheel met kostbare
lange ruimgeplooido kant bezet, die tegen hot
eind minder lang wordt. Deze kanten wolk, die
in het open rijtuig het hoofd omgeeft, moet een
eigenaardigen indruk maken. Den knop van de
parasol neemt men van goud, met linten ver
sierd.
Een andere parasol, die gedragen werd, was van
witte struisveeren, van boven versierd met
marabouts, en van binnen met een rand van
marabouts pmboord; de stok is van vieux Saxe, met
wit satijnen strik.)
Een uitgever te Lyon, Eoux, heeft een prach
tig cadeau voor katholieke dames onderhanden.
Het is een boek, in vijf en twintig afleveringen
te completeeren, elke aflevering . 10 francs, dat
geheel van witte zijde, met zwart zjjden letters
zal geweven zijn. Elke aflevering bevat slechts
twee bladen, de tekst bestaat uit de woorden van
de mis, en een aantal gebeden; rondom de
Gothische letters van den tekst loopt op ieder blad
een verschillend geteekende middeneeuwsche rand.
Ook de rand is van zwarte op witte zijde; het
effect moet uiterst artistiek zijn. Afzonderlijke
afleveringen worden niet verkocht.
E-e.
Allerlei.
Een vervolging wegens moord tegen een Engelschen
dokter. In 't midden van Augustus van 't vorige jaar
had de engelsche dokter Middleton, die toen met den
broeder en den neef van LoröDeramore eene reis in
Spanje maakte, op de torentrap aan de hoofd
kerk te Cordova eenen Zigeuner doodgescho
ten, die hem als gids diende en hem wilde
berooven en worgen. De dokter werd 6 dagen in
voorarrest gehouden, en toen tegen een borgstelling
van vyftien duizend francs voorloopig in vrijheid
gesteld. Ten gevolge van het gerucht, dat de Zi
geuners den vreemden dokter in geval hij vrijge
sproken werd wilden vermoorden, had de
Spaansche regeering voldoende maatregelen genomen,
om zijn leven te beschermen. De aangeklaagde
verklaarde, dat de Zigeuner, een zeer berucht
persoon, hem zijne diensten als gids had opge
drongen en hem tegen zijnen wil in den toren
gevolgd was. Dokter Middleton had over zijnen
schouder twee revolverschoten op den gids gelost
terwijl deze hem van achteren in den hals ge
pakt had en had zoeken te worgen, nadat hij
hem te voren met geweld het geld uit den zak
had getrekken,
Bij den terugkeer der rechters stelde het open
baar ministerie den eisch, den dokter te
veroordeelen tof twee jaren gevangenisstraf, tot be
taling der proceskosten en 1500 pesetas schade
vergoeding aan de familie van den gedoode,
daar er geen bewijs was, dat de Zigeuner den
aangeklaagde vroeger beroofd had. Het verhoor
van den aangeklaagde en de verklaringen der
getuigen veranderden echter spoedig den eisch van
het openbaar ministerie. De getuigen verklaar
den namelijk dat do gids, toen men hem dood
van de trap wegnam, het geld van den dokter
nog in zijne gebalde vuist had. De wachter van
het kerkhof zeide, dat vier Zigeuners beproefd
hadden het lijk van den gids te stelen om
dit aan een gerechtelijk onderzoek te onttrek
ken. De doktoren die op den dag van den aan
slag dokter Middleton bezocht hadden, getuigden,
dat aan diens hals nog duidelijk de sporen der
nagels van den roover, toen deze hem worgen
wilde, waren zichtbaar geweest. Tengevolge van
deze verklaringen trok het openbaar ministerie
zijnen eisch in en het gerecht sprak den dokter
vrij, nadat door de verklaringen der getuigen
voldoende bewezen was, dat dokter Middloton
den Zigeuner alleen uit zelfverdediging gedood
Omtrenthet lot van een wonderkind, dat bij de be
woners van verschillende groote steden niet onbe
kend is. ontleenen wij aan Oostenrijksche bladen de
volgende treurige mededeelingen. Voor ongeveer
acht jaar wekte het rekengeiiie van den
achtjarigen Moriz Frankl, den zoon van arme ouders
in Fünfkirchen, overal de grootste bewondering
op. De vader, die veel ondernemingsgeest bezat,
vond eenen impresario voor het wonderkind, dat
alle groote steden van het vasteland bezocht. De
nieuwsbladen hielden zich met Frankl bezig,
deelden zijne biografie mede, en het kind ver
diende veel geld, totdat alle groote steden be
zocht waren en er dus niets meer te verdienen
viel. De knaap werd toen weer naar huis ge
zonden, waar hij eerst de volks- en later de bur
gerschool bezocht. Van deze laatste werd hij weg
gestuurd, omdat hij zoo slecht leerde. Moriz
Frankl werd nu leerling in verscheidene krui
denierszaken, later kwam hij aan de drukkerij
van Raadzetter en daarna in die van Ludwig En
gel te Fünfkirchen als leerling. De vorige week
bleef hij echter uit deze laatste weg en kwam
niet terug, 's Maandagsmorgens vroeg ging hij
naar het huis van den boekhouder dezer drukkerij
en verlangde van de vrouw des huizes den sleu
tel tot de woning van Popovic. Hij stal daar de
kleeren die er waren en een gulden, ging recht
streeks naar de bank van leening, waar hij de
kleeren voor 4 fl. beleende; hij ging op de vlucht
met het geld, zoodat nu de 15jarige knaap, van
wien oogenschynlijk de grootste verwachtingen
te koesteren waren, tegenwoordig wegens diefstal
door de politie vervolgd wordt.
Wetenschap.
LEVEN EN LEER VAN BOEDDAH.
Uit een Boeddhistischen Catechismus, bewerkt
door H. S. Olcott, en onderzocht on aanbevolen
door d n B. hoogcpriostcr II. Soumangala.
1. Welken godsdienst belijdt gij ?
Ik ben Boeddhist.
2. Wat verstaat men onder een Boeddhist?
Een mensch, die bekent een aanhanger van
onzen heer en meester, Boeddah, te zijn en diens
leer als waarheid aanneemt.
3. Was Boeddah een God?
Neen.
4. Was hij een mensch?
Naar z\jn uiterlijke verschoning was hij een
mensch, innerlijk was hij anderen menschen echter
niet gelyk. Dat wil zeggen, dat hij, wat betreft
de zedelijke en geestelijke eigenschappen, al zyn
tydgenooten en de menschen uit volgende tijden
overtrof.
5. Was Boeddah zijn naam?
Neen, Boeddah geeft een. geestestoestand te
kennen.
6. Wat beteekent het woord?
De verlichte; iemand die volkomen wijsheid
heeft verkregen.
7. Wat was Boeddah's eigelijke naam ?
Siddartha was zijn naam als koning, en
Gautarua of Gotama zijn familie-naam. Hy was prins
van Kapilawastu.
8. Wie waren zyne ouders ?
Koning Suddhodana en Koningin Maya.
9. Over welk volk regeerde deze Koning ?
Over de Sakyas, een Arischen volksstam.
10. Waar lag Kapilawastu ?
In Indië, 100 mijlen Noord-Oostelijk van de stad
Benares, en ongeveer 40 mijlen van het Himalaya
gebergte.
11. Aan welke rivier was het gelegen?
Aan de Rohini, die thans den naam Kohana
draagt.
12. Wanneer werd prins Siddartha geboren?
623 jaren voor de Christelijke jaartelling.
13. Was de prins door weelde en praal omge
ven, zooals alle andere prinsen?
Voorzeker. Zijn Koninklijke vader liet drie
vorstelijke paleizen voor hem bouwen, voor de
drie Indische jaargetijden, waarvan het eene 9,
het andere 5, en het derde 3 verdiepingen had.
Zij waren prachtig gemeubeld. Elk dezer pa
leizen was door een heerlyken tuin met de schoon
ste en welriekendste bloemen en fonteinen omgeven,
terwijl geheele scharen zangvogels de boomen
bevolkten en trotsche pauwen over de grasperken
ron«Wtapten.
14. Leefde hij alleen voor zichzelf?
Neen, op zijn 16e jaar huwde hij met prinses
Yasödhare, de dochter van Koning Suprabuddha.
Bovendien had hij een groot aantal schoone en
zang en dans bedreven meisjes om hem op te
vroolijken.
15. Hoe was het mogelijk, dat de prins te mid
den van al die weelde zich de hoogste wijsheid
kon verwerven?
Hij bezat een zoo groote natuurlijke begaafd
heid dat hij reeds in zijn kindsheid alle kunsten
en wetenschappen scheen te verstaan. Hij had de
uitstekendste leermeesters, maar zij konden hem
niet leeren, of hij scheen het terstond te weten.
16. Werd hij in zijn prachtige paleizen tot
Boeddah ?
Neen ; hij verliet alles en ging alleen in de
wildernis.
17. Waarom deed hij dit?
Om den grond van al onze ellende en de mid
delen om daarover te zegevieren te leeren kennen.
18. Was hot zelfzucht, die hem daartoe dreef?
Neen ; veeleer was het een grenzelooze liefde
voor alle schepselen, die hem aandreef, zichzelf
om hun bestwil op te offeren.
19. Wat offerde hij dan op ?
Zijne heerlijke paleizen, zijn schatten, zijn
weelderig leven, zijn genoegen, zijn zacht bed,
zijn kostbare kleederen, zijn smakelijke maaltijden,
zijn koninkrijk Zelfs verliet hij de vrouw, die hij
lief had, en zijn eenigen zoon.
10. Hoe heette deze zoon?
Prins Rahula.
21. Bracht ooit iemand zulke groote offers tot
ons bestwil als hij?
Memand; en dit is ook de reden, waarom de
Boeddhisten hem zooveel liefde toedragen en zich
zoo zeer beijveren hem gelijk te worden.
22. Hoe oud was hij, toen hij naar de wilder
nis ging?
Hij was in zijn 29e jaar.
23. Wat deed Boeddah ten laatste besluiten,
om alles wat de menschen zoo hoog plegen te
schatten, te verlaten en naar de wildernis te gaan?
Een Deva verscheen hem, terwijl hij in zijn
wagen uitreed, en wel op vier verschillende tijden
en onder vier gestalten van verschillende beteekenis.
24. Welke waren die verschillende gestalten ?
Die van een hoogbejaard, onder den last des
ouderdoms gebogen man, van een zieke, van een lijk,
in een toestand van ontbinding en van een
eerwaardigen kluizenaar.
25. Zag hij maar alleen die visioenen ?
Neen ; de persoon die hem vergezelde, Tsckanua,
zag die eveneens.
26. Waarom zouden deze voor een ieder zoo
gewone verschijningen hem aanleiding hebben
gegeven naar de wildernis te gaan ?
Wij zien die verschijningen dikwijls; hij had
die echter nog nimmer gezien, en daarom maakten
zij zulk een diepen indruk op zijn gemoed.
27. Hoe kwam het, dat hij zooiets nog niet had
gezien ?
De Astrologen hadden bij zijn geboorte voorspeld,
dat hij op zekeren dag atstand van de regeering zou
doen en een Boeddah worden. Daar zijn vader, de
koning, zijn zoon niet wilde verliezen, had hij alle
mogelijke voorzorgsmaatregelen genomen, om te
verhinderen, dat hij iets zou zien, dat hem een denk
beeld van menschelijke ellende en dood kon geven.
Niemand durfde met den prins over zulke dingen
spreken. Hij was in zijn heerlijke paleizen en
liefelijke tuinen als een gevangene. Zij waren
allen door hooge muren omringd en van binnen
heerlijk ingericht, om geen verlangen bij hem to
doen ontstaan, die te verlaten, om de zorgen en
kommernissen der wereld te zien.
28. Was hij dan zoo goedhartig, dat zijn vader
vreesde, dat hij er werkelijk naar zou kunnen
verlangen, zich voor de wereld ten offer te brengen?
Ja; het schijnt, dat hij voor alle levende wezens
zulk een medegevoel en zooveel liefde gevoelde, dat
dit te vreezen was.
29. En waarom meende hij, in de wildernis
de oorzaak der ellende te zullen kennen ?
Omdat nadenken over de oorzaken der ellende
en de natuur der menschen kan belemmeren.
80, Hoe ontkwam hij uit het paleis?
In een nacht toen alles sliep, stond hij op,
wierp nog een blik tot afscheid op zijn slapende