Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.579
210, een cijfer dat zij den 20en bereikten en
tot den 24en behielden. Onder de groote
?amendementen-slachting vlogen ze den 25en
en 26en in de hoogte tot_ 215 en 220, en
Vrijdag, toen men zich rustig had rekenschap
kunnen geven van de voordeelen door de
ervaren Bankdirectie bedongen, deden de
aandeelen 23O percent.
Zij waren dus in den loop dezer in het
belang.van den Staat gevoerde beraadslagingen
25 percent gestegen.
BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT.
De beursziekte, waaraan wij sinds jaren lijdende
zjjn, is een nieuw stadium ingetreden: we zijn nu
aan het ijlen! En de geheele medische faculteit,
waartoe zich zoo ongeveer de gansene burgerij
rekent te behooren, schudt behoorlijk het hoofd
en verklaart de ziekte voor ongeneeslijk.
t Is pleizierig! We zullen er wel niet "aan ster
nen, maar we zijn en zullen ons leven lang blijven
beursch" precies als de groote stad van"
Amsterdam.
Wij zijn aan het ylen dat is de algemeene
indruk, dien het voorstel met bijbehoorend uit
voerig rapport der raadscommissie in zake de beurs,
op de familieleden en verdere belangstellenden
maakt. Reeds zjjn van,twee kanten adressen by
^efl gemeenteraad ingekomen, waarbij de voor
naamste vertegenwoordigers van onzen graanhan
del en bewoners van het plein Vredenburg zich
met nadrnk tegen het door de commissie gedane
toorstel verklaren en den Baad verzoeken eene
beurs téstichten op hetzelfde plein, maar op het
onbebouwde gedeelte aan den Singelkan t.
Als niet dat drietal leden der commissie dat
het rapport onderteekent ("de heeren Kol en
Godin de Beaufort ontvielen haar de een door
den dood, de ander door een ministeriëele
porte" feuille) als niet de nog behouden gebleven heeren
Yan Eelde, Van Beuningen en Duyvis zulke uit
nemende vertegenwoordigers van onzen handels
stand waren dan zou inderdaad de lezing van
kun rapport de gedachte opwekken, dat zij het,
evenmin als ik, ernstig meenen met eene beurs
ia onze stille, deftige universiteitsstad. Want als
die beeren ooit een voorstel hadden willen doen,
dat' veel bestrijding zou. vinden, weinig kans van
dagen had en oorzaak zal zijn dat de
beursquaestie onmiddellijk weer voor langen tijd van
da baan zal geraken, dan hadden zij ongetwijfeld
geen beter plannetje kunnen ontwerpen dan zy
nu gedaan hebben.
Maar het zijn, ernstige mannen, die drie ge
noemde heeren, en zij verzekeren met een na
druk, die weinig zelfvertrouwen verraadt dat
ook de heeren, Kol en Godin, vóórdat zij tot
hoogeren werkkring geroepen werden, buitenge
woon met hun denkbeeld waren ingenomen. En
?wat is nu dat denkbeeld?
Tegen onzen, om zijne buitenkantsche leelijkheid
bekenden schouwburg, staat een zaaltje, dat ge
durende de voorstellingen als koffiekamer dienst
doet en overigens aan particulieren wordt ver
huurd. Dat zaaltje zal worden afgebroken en in
de plaats daarvan, vergroot door een flink stuk
grond- van het Vreeburg, dat de stad kosteloos
voor dat doel afstaat, zal de
Schouwburg-maatschappy een flink gebouw doen verrijzen, en passant
den leelijken gevel verfraaiend en het ondoelmatige
tooneel verbeterend.
Dat flinke gebouw zal staan op vier meter hooge
pooten, zoodat daaronder fruitmarkt zal kunnen
gehouden worden. Op die pooten zal rusten een
ruini lokaal, dat in drieën kan worden verdeeld,
maar ook in zijn geheel gebruikt kan worden
\rat zeer gemakkelijk is bij café-chantant, bruiloften
en. dergelijke gelegenheden. Voorts moet, volgens
bet voorstel der Raads-commissie, in dat lokaal
eeft buffet staan, eene verplichting, die de Schouw
burg-maatschappij in haar eigen belang zeker wel
niet verzuimen zal na te komen. Nog andere
Treeselijk drukkende lasten worden die maat
schappij opgelegd: zij zal moeten zorgen, dat er
eenige stoelen en tafeltjes in de zaal aanwezig
sqjn en houd op! of ik zou mij ziek lachen
aan den wand moeten knoppen aangebracht
worden, waar ... ja, waar zouden de lui anders
hun hoeden en jassen aan ophangen?
geur, die, toen ik ze na jaren weer rook op
een kamer die lang ongebruikt en gesloten
was geweest, mij dadelijk »onzen zolder"
voor den geest
tooverdeIk bekeek nieuwsgierig de oude meubelen
die er verspreid stonden, op ieder uitstekend
knopje of versiersel drukkend, dat ik maar
bereiken kon, vast overtuigd dat er toch ein
delijk een geheime lade of bergplaats moest
openspringen met den sterotypcn verborgen
schat uit de sprookjes en verhalen, die ik
kende, er in.
Er stond een antieke armstoel met
leeuwenklauwen aan de pooten en aan de om
gebogen armen, boven aan den hoogen stijven
rug was een' zonderling grijnzend gezicht
uitgesneden, waarnaar ik met een vreesach
tig genot telkens omzag hoewel het mij toch
een nuivering aanjoeg, terwijl ik uitrustte op
de breede versleten groene zitting omdat ik
spoedig buiten adem was en dikwijls moest
gaan zitten rusten.
Door een klein vierkant van glazen dak
pannen schoot een schuine baan van helder
licht naast mij neer en ontelbare stofjes we
melden, glansden en dansten in die zonne
stralen. Ik stak mijn kleine magere hand,
die dunkt mij wel iets_ op een vogelpootje
geleek, uit en trachte die stofjes te vangen,
en verwonderde mij dat ze verdwenen
waren zoodra ik mijn hand in de schaduw
terugtrok. Ik liet eindelijk mijn spel met de
trouwelooze stofjes varen en keek naar
de oude balken, de stoffige houten
dakeparren en het ouderwetsche huisraad, totdat
mijn blik bleef rusten op het dakluik dat,
ialf geopend, weerhouden werd door een touw,
dat aan een spijker in het raamkozijn was
vastgebonden.
Wat was dat ? Door die smalle opening
Blaarden mij een paar zonderlinge, holle,
Met die knoppen, die eenige" stoelen en tafeltjes,
dat buffet, is die in drieën te verdeelen zaal kant
en klaar en uitstekend geschikt voor handelsbeurs.
Nu kunnen we het met een dankbaar gemoed
Gjjsbrecht nazeggen:
Het Hemelsche gerecht heeft zich ten langen leste
Ontferremt over ons en dees benauwde veste
Ea arme burgerij!
Nu hebben we een beurs, kant en klaar! Nu
zijn we er uit! Heft ? aan, burgers, uw loflied!
laat het weerklinken door uwe stille straten:
Lang leve de Commissie als een vuist, zoo groot!"
En als een vreemdeling u vraagt of die com
missie soms ook aan humoristische toevallen lijdende ?
is en in zoo'n aanval misschien dat voorstel heeft
in elkaar gezet, dat antwoordt ge met diepe rim
pels in uw eerbiedwaardig voorhoofd: Neen,
vreemdeling, neen! Als je denkt dat wij van
grapjes houden, dan ken je ons nog niet! Zuivere
onversneden ernst is het. Luister maar verder!"
De stad heeft een beurs eigenlijk alleen maar
noodig nen dag in de week en dan nog slechts
van 's morgens acht uur tot namiddags 4 uur.
Zou het nu niet zonde en schande zijn om voor
die acht uurtjes per week voor rekening van de
gemeentekas een kostbaar gebouw te stichten,
terwijl we op de voorgestelde wijze een uitmun
tende gelegenheid met knoppen in den muur, met
eenige stoelen en tafeltjes en een buffet in huur
kunnen krijgen van de schouwburgmaatschappij ? !
Ja zeker, zou het zonde en schande zijn! De
redeneering gaat niet alleen op", maar ze sluit
als een pijpenmandje. Iedereen zal het gaaf toe
geven, dat als men voor acht uren per week een
lokaal huurt, voor welks bouw men begint met
den grond cadeau te geven, men dan natuurlijk
veel beter koop behoort uit te wezen, dan wan
neer men zelf een gebouw moet stichten.
Maar nu, geef acht! De schouwburgmaatschappij
heeft een gebrek dat meer maatschappijen en
zelfs particuliere personen, helaas, aankleeft"
(welk woord zeer juist schijnt: want wie dat
gehrek eenmaal heeft raakt het maar niet gemak
kelijk weer kwijt) ze heeft namelijk ook al geld
gebrek en.... dat gebouw op hooge pooten, zal,
met stoelen, tafels, buffet en muurknoppen incluis
niet minder dan eene ton gouds kosten.
Wie zal dat betalen?!
Dat zou een ondoorgrondelijk geheim zijn, als
de meergenoemde commissie ad hoc, niet zoo
vriendelijk was geweest om in haar rapport over
de zaak, dit met duidelijke helderheid zoo nauw
keurig te becijferen.
De schouwburgmaatschappij, die geen geld heeft,
zal die ton gouds loenen en in annuiteiten af
lossen, voor welke aflossing ze natuurlijk evenmin
geld heeft. Van dat geleende geld zal ze dat
hoogpooterige gebouw zetten en nu zal de stad veertig
jaren lang het van haar huren dat wil zeggen
voor 8 uur in de week en daarvoor zooveel
huur betalen ( 5400 per jaar) dat de
schouwburgmaatschappij over veertig jaren met haren geld
schieter precies kiet" is. En bovendien zal de
stad althans, wanneer het humoristische toeval
van de commissie invloed op den Raad hooit
nog f600 per jaar betalen als tegemoetkoming
in de kosten van brandassurantie en onderhoud.
Och ja, de muurknoppen moesten eens los gaan
zitten van. al de monsterzakjes, die er Zaterdags
aan gehangen zullen worden en hot huis moest
eens afbranden op dien laatsten dag der week
tusschen achten en vijven, van wege een eindje
sigaar, dat door een boer of een heer of een
heereboer nonchalant wordt weggeworpen! Zes
duizend gulden is ook een ronde som!
Onbaatzuchtiger lichaam, dan het lichaam, dat
hier onder den naam van Utrechtsche Schouw
burgmaatschappij de stadskas onveilig maakt zal
men zeker te vergeefs elders zoeken en naïever
commissie dan de beurs-conmiissie uit onzen Raad
zou ik wel eens op zes beenen willen zien loopen.
Verbeeld u, dat de Schouwburgmaatschappij
hare belangeloosheid zóó overdrijft, dat zij, zoodra
er maar aanmerking tegen gemaakt werd, haren
eersten eisch liet vallen, om, behalve alle andere
lasten, die haar worden opgelegd, ook nog zeker
heid te hebben, dat de subsidie van ?1000 die
haar thans van jaar tot jaar door de meerder
heid van den Raad wordt bewilligd, voortaan ge
durende 40 jaren stellig te zullen ontvangen.
hongerige oogen schuw en toch strak aan.
Ik liet mij van. den armstoel afglijden,
sleepte hijgend en met inspanning vau al mijn
krachten een oude handkoffer onder het ven
ster en op mijn teen en daarop staande, ge
lukte het mij juist mijn hoofd door de nauwe
tusschenruimte te steken. In de breede goot,
die tusschen ons dak en dat van het huis
naast 't onze liep, zat, op eenigen afstand
van mij, de eigenares dier zwaarmoedige oogen,
een kleine, magere kat van eene merkwaar
dige leelijkheid. Haar huid deed mij denken
aan het eerste blad in mijn schrijf boek, waar
voor ik school had moeten blijven; ze ver
toonde een warreling van kleine en groote,
onregelmatige zwarte vlekken op een vuil
witten grond; de groote, ronde oogeahadden
i
een verschrikte uitdrukking, ik vrees dat ze
zelfs eenigzins scheel waren en het halve
En de naieveteit van de. Raadscommissie gaat
zoo oneindig ver, dat als de stad over veertig jaar
het geheele gebouw, met muurknoppen en al zal
betaald hebben, zij dan het geheele rommeltje
zoo maar van de schouwburgmaatschappij: . . .
cadeau krijgt? neen, waarachtig niet; .... zal
kunnen koopen tegen taxatie.
Altoos zooals ik reeds meer gezegd heb
wanneer het humoristische toeval op de andere
leden van den Raad uitwerking heeft, wat ik voor
alsnog niet verkies te gelooven ! Maar is het nu te
verwonderen, dat er velen in onze stad zijn, die
luid vragen: hoe is het mogelijk dat men met
zulk een voorstel durft voor den dag komen?"
Is het te verwonderen, dat nu zulk een voorstel
er werkelijk ligt, men naar bijoogmerken zoekt
en ze meent te vinden, ook al door de schuld der
betrokken personen, die naar mijne innige over
tuiging niet de geringste verdenking verdienen,
maar dan toch ook niets gedaan hebben om den
schijn zelfs te vermijden.
Wat toch is het geval! Op het Vreeburg is vlak
aan den waterkant voor een beurs en. een fruit
markt een niet te versmaden plaats een groot
open terrein waar een fraai beursgebouw het aan
zicht op -de stad zeker niet ontsieren 'zou. Op dat
terrein had ieder, die zich om de beurs bekom
merde het oog gevestigd als bijna de eenig ge
schikte plaats voor deze handelsinrichting. Maar
wat gebeurt nu? In den boezem der Raadscom
missie liwam het denkbeeld op dat die plaats mis
schien minder geschikt sou zi^nl"
Hoe die boezem" zoo in eens aan dat denk
beeld kwam en waarom de boezem die plaats niet
geschikt oordeelde wordt niet gezegd; maar de
commissie, doende wat der commissie was, raad
pleegde den aangewezen ambtenaar der gemeente,
den architect-directeur der gemeentewerken, en
deze gaf de commissie volkomen gelijk. Hij vond
ook, dat die plaats aan den Singel niet geschikt
was. Waarom de architect dat zoo vond staat als
mede niet in het rapport te lezen; maar wel dat
de commissie en de architect al pratende tot de
overtuiging kwamen, dat de beurs eigenlijk ner
gens beter zou staan dan tegen de komedie en dat
de architect uitcgferde, dat daar voor een ton
een zeer doelmatig gebouw kon verrijzen.
Daarop besloot de commissie in overleg te treden
met het bestuur der Schouwburg-maatschappij, en
wien ontmoeten ze daar, heel toevallig, als lid
van dat bestuur? Wel, niemand anders dan den
architect-directeur der gemeentewerken, die hen
geadviseerd had, om de beurs niet aan den
Singelkant te bouwen on precies had uitgerekend, dat
de beurs tegen de komedie een ton moest kosten.
Nu, ik heb het al gezegd, en ik herhaal het, do
Raads-commissie is in mijne schatting boven alle
verdenking verheven. Maar ne vraag is zeker
gerechtvaardigd: Was het verstandig van haar
den architect-directeur, den gemeente-ambtenaar
te stellen voor de onoverkomelijke moeilijkheid
om twee heeren te gelijk te dienen, twee heeron,
wier belangen onvermijdelijk in botsing moeten
gekomen zijn? Neen, zal daarop ongetwijfeld
ieder onbevooroordeelde ten antwoord geven; en
kiesch was het zeker niet van den architect, dat
hij or niet voor terugdeinsde zijnen naam voor
tijdgenoot en nakomeling bewaard te zien als
ambtenaar-adviseur eener partij wier particuliere
tegenpartij hij is. Er zijn, geloof ik, zelfs wel
advocaten wien men zulk oen dubbele rol
eenigszins kwalijk zou nemen.
Maar hier wordt dat in een openbaar geschrift
gedrukt l Gedrukt in een openbaar geschrift l En
zie, dat versterkt mijn gevoelen, dat we hier alleen
te doen hebben met het psychisch verschijnsel,
hetwelk de professoren naieviteit noemen.
Als er iets achter zat zou de architect uit het
onderhandelende schouwburgbestuur zijn weg en
zijnen naam ongenoemd gebleven, evenals de pre
sident der Raadscommissie vermeed aan dezelfde
onderhandelingen deeltonemen met dat bestuur
waarin zijn broeder zitting had.
Daarom er steekt niets achter, maar men had
toch verstandig gedaan indien men een ontwerp
vooropgesteld dat men de verwezenlijking er van
wenscht niet op zulk oene ik zou bijna
zoggen onhandige wijze had in de wereld ge
zonden.
Men zal het blijkt reeds thans zeer veel
tegenkanting ondervinden bij deze schouwburg-beurs.
staartje, dat poes bezat, wa_s dun en rafelig.
Ik maakte een snelle beweging met mijn duim
en wijsvinger als een zwijgende uitnoodiging
aan poes om naderbij te komen, maar het
dier bleef mij onbewegelijk aanstaren, stijf en
recht op zijn achterpootjes zittend, het
havelooze eindje staart, zoover als het reikte, om
zicb heen geslagen.
«Poes, poes, p'oes!" riep ik zachtjes met mijn
dun scherp stemmetje, terwijl ik, zoover ik
kon, uit het venster reikte. De kat bleef dood
stil zitten en staarde mij verwonderd 'aan.
Wanneer ik vlugger en sterker geweest
was, zou ik misschien in de goot zijn geklom
men, nu kreeg ik een diplomatieken inval;
wie niet sterk is moet slim zijn.
Ik klom voorzichtig van mijn koffer en
liep zoo vlug ik kon de trappen af, tot
dat ik eindelijk de keuken bereikte met het
doel om te stelen!
Met het onschuldigst gezicht van de wereld
dwaalde ik van den aanrecht, voorbij het
fornuis, naar de keukentafel, groot gevaar
loopend om de deur te worden uitgezet. Mijn
oogen onderzochten intusschen elk hoekje,
totdat Jans, de keukenmeid, een_ van mijn
n-ooversblikken" opving en juist niet op den
belccfdsten toon informeerde: »Wat mot jij
hier toch, kind, ik hou niet van die stille
verklikkers, as je dat soms meent?"
Ik zweeg grootmoedig stil, en verdroeg die
beleedigende verdenking, want ik had juist
ontdekt wat ik wenschte. Zoodra Jans zich
even omkeerde om naar het fornuis te zien,
beging ik de eerste misdaad in mijn jeugdig
leven en kaapte met de behendigheid, van
een veelbelovende jonge dievegge, een lijvige
boterham met kaas, die op een bordje op den
aanrecht stond en vermoedelijk op iemand
anders wachtte.
Terwijl ik mij haastig uit de voeten maakte,
Uit
De generaal Tcheng-Ki-Tong is werkehjk een.
aardige verteller. Tot nog toe zag men geen
Chinees zich zoo europeaniseeren", zich zoo
volkomen schikken naar onze zeden en gewoonten,
zulk een volmaakte mondain worden, die Parijs
op zijn duimpje kent, als hij. Deze zoon van het
Hemelsche rijk met zijn bijzonder opgewekt
voorkomen is van alles op de hoogte en weet
over alles, wat ons belang inboezemt, met kennis
van zaken mede te spreken. Het kan niet ontkend
?worden, dat hij ir. de Tonkin-zaak zich wel ietwat
zonderling gedragen heeft, 't Maakte een vreemden
indruk den gezant eener mogendheid met wie -wij
in oorlog waren en wiens plicht het dus was de
meest volledige inlichtingen omtrent ons aan zijn
gouvernement op te zenden, op de leukste manier
de Panische salons te zien frequenteeren, waar
onze hoffelijkheid hem dezelfde ontvangst deed
genieten als vóór die berucht geworden expeditie.
Maar deze generaal geeft dan ook zoo weinig den
indruk van een militair te zijn. En wij mogen
veilig aannemen, dat, wanneer hij door zijn post
gedwongen werd ons nadeel toe te brengen en
het land, dat hem zoo hartelijk had ontvangen,
een ondienst te doen, hij dat slechts met grooten
tegenzin deed.
Weten wij van hem niets als specialiteit in
zaken van oorlog (toch moet hij zeker op zoo
grooten afstand van zijn vaderland eenige diensten
aan China hebben bewezen, daar hij, juist bij het
einde van den oorlog, tot een hoogeren graad
werd bevorderd) bij menige gelegenheid heeft h\j
ons doorslaande bewijzen gegeven, dat hij een
open oog heeft voor alles wat tot het letterkundig
domein behoort. Zoowel als conferencier en als
schrijver heeft hij grooten bijval verworven en niet
het minst zijn Les Chinoispeintspar ettx-mêmesn
bevat menige keurige bladzijde. De man zelf ia
zeer aangenaam in den omgang, even verrassend
als natuurlijk in zijn gesprekken en met zijn don
kergekleurde kleeding heeft hij juist genoeg
chlnoiserie over zich om de nieuwsgierigheid te prik
kelen. Hij stelt zich gaarne op de hoogte van
hetgeen de mode is op intellectueel gebied en
aangezien tegenwoordig een groote voorliefde voor
oude volksverhalen aan de orde van den dag is,
geeft bij in de Revue des traditions populaire»
een serie van Chineesche vertellingen, waaronder
zeer vermakelijke voorkomen. Er is een echt
exotisch smaakje aan.
Zij handelen voornamelijk over de verhouding
tusschen meesters en knechts. De dienaar ver
tegenwoordigt er do slimheid en de gevatheid
tegenover de macht en het gezag.
Ziehier den korten inhoud van een dier ver
tellingen, die mij werkelijk vermakelijk voorkwam.
Er is sprake van een knecht, wien door zjjn
meester, eer hij hem in zijn dienst neemt, de
meest angstvallige voorwaarden worden gesteld.
Onder deze is de eerste en voornaamste, dat hij
altijd achter dengene zal gaan, van wien hij af
hankelijk is. De tweede voorwaarde luidt, dat hij
onmiddellijk na do kinderen des huizes zal eten;
nog andere conditiën worden vastgesteld, waarna
de meester zichzclven geluk wenscht, dat hij nu
alle voorzorgen genomen heeft. Maar wie kan nu
ook aan alles denken?
Deze bediende droeg den naam van Geluk. Hij
zwoer gehoorzaamheid aan de voorgeschreven
regels. En wanneer hij dan ook des avonds met
zijn meester uitging, zou hij voor niets ter wereld
te bewegen zijn geweest om met de lantaarn, die
hij verplicht was te dragen, voor zijn heer uit te
gaan, zoodat de al te zorgvuldige patroon voort
durend gevaar liep van in de duisternis zijn nek
te breken. En de goede man had geen het minste
recht van klagen, want Geluk hieldt zich stipt
aan de letter van de overeenkomst, welke hij met
hem gesloten had.
Een andermaal had het jongste kind van den
meester juist aan zijn moeders borst het noodige
voedsel ontvangen. Nauwelijks was het verzadigd
of Geluk kwam toeloopen om zijn plaats in te
nemen en verving tot groot schandaal van allen
doodkalm den zuigeling. Zijn heer werd woedend
en greep naar oen stok. Maar Geluk dwong hem
te erkennen, dat hij volkomen in zijn recht was;
het brood stijf tegen mij aandrukkend onder
mijn wit boezelaartje, liep ik vlak bij de
deur bijna tegen Dientje aan, die iets uit de
keuken kwam halen. Ik ontweek haar vra
genden blik, want de kindermeid was juist
mijne vriendin niet, eii om de volkomen ge
rustheid van mijn geweten te toonen zong
ik met mijn schel ruggestemmetje zeer on
doordacht of zeer cynisch op zoo'n teederen
leeftijd: «Kinderen vergeet toch niet, dat de
Heer u altijd ziet!" 't was toevallig 't laatste
schoolliedje dat ik geleerd had. Ik ving nog
even het vleiende gezegde van Dientje op:
«Hoor die kleine kriek 'es piepen!" alsof
ik een soort krekel was en spoedde mij
naar boven.
(Slot' volgt).