Historisch Archief 1877-1940
tV
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
N0.597
-dat de commissie, die haar thans te bewaren ge
kregen heeft, ook in staat zal zijn te zorgen dat
er geen luchtje aan komt.
De schaal met electriciteit is ganschelijk leeg
geraakt: 't was dan ook maar voorloopige electri
citeit, later krijgen we definitieve en ik denk dat
meergemelde lijfartsen het dan neg drukker zullen
krjjgen.
Als men mij vraagt of ik gedurende die twee
dagen mij verveeld heb, dan moet ik volmondig
verklaren (niet met een vollen mond dat zou
onbeleefd zijn ofschoon ik juist bezig ben op
nrijn tong een klein lepeltje pruimen-conserf te
laten smelten, die my door mijn lijfarts is voor
geschreven) dan moet ik verklaren: neen! mr. J.
C. de Vries is een spreker om wien een half uur
te hooren, men gaarne een uur lang den
heer Jitta en anderen hoort. En de heer De
Vries sprak veel in die twee dagen, waarvoor ik
hem dankbaar ben.
Het werd herhaaldelijk verzekerd door de koks,
dat het maar een. voorloopig schaaltje was, een
proefje, om eens te zien hoe het den heeren be
kwam," maar het mocht niet baten, het gerecht
werd behandeld alsof we ons heele leven geen
electriciteit meer zouden krijgen.
De heer De Vries kon maar niet begrijpen, hoe
B. en W. het hadden durven doen, om tijdens de
onderhandelingen met de Neder!.
ElectriciteitsMaatschappüover eene definitieve concessie, aan de
maatschappij Electra vergunning te verleenen
(althans een voorstel daartoe te doen) voor het
beste gedeelte van de stad, zonder de andere
maatschappij te waarschuwen. Dat stemde hem
ongerust over hetgeen er aan Publieke Werken
gebeurt (daar zijn er meer ongerust over) en hij
maakte zich zóó warm daarover, dat de heer
Gerritsen meende in hem den vertegenwoordiger
van die N. E. Mij. te zien. Dat haalde dezen
heer de korte maar bondige verklaring van mr.
De Vries op den hals dat; als G. daarmede be
doelde dat zijne (de Vries) verhouding tegenover
die maatschappij eene geheel andere was dan die
van Gerritsen tegenover Electra, de heer Gerrit
sen volkomen gelijk had.
Omdat het maar een proefje gold zal ik u niet
alles vertellen, wat daar gesproken werd, want
het liep zoo erg, dat de heer Koring eene motie
voorstelde om de discussies te sluiten,welke motie
echter natuurlijk verworpen werd.
Muysken steunde Gerritsen in zijne verdediging
van Electra, die daarbij voorstelde om aan de N.
E. M. ook toe te staan de Kalverstraat te ver
lichten, met uitsluiting van dat gedeelte, waarin
Electra haar licht verspreidde, maar die motie
werd verworpen.
De draden, die de beide maatschappijen en die
sommigen zich misschien zullen hebben voorgesteld
als de telefoondraden, zullen volgens den heer
Hovy zoo dik zijn als een arm en volgens den
heer Ankersmit zoo dik, dat men bij regenachtig
?weer zonder parapluie over den Dam zal kunnen
gaan, en, als dat waar is, dan natuurlijk ook
zonder parasol bij helderen zonneschijn, maar dan
ook niet een gloeilampje bij zich; zoo doende zullen
de zon en de maan en de regen voor Amsterdam
geheel nuttelooze dingen worden. Nu moest Edi
son nog wat zien uit te vinden, dat het op den
Dam niet meer zoo waait ook!
Al die geleerdheid moesten we slikken en
daarom eet ik nu pruimenconserf voor iets
vaar we nog niet aan toe waren, nl. dat bij de
definitieve vergunning de draden of kabels onder
den grond zouden moeten gelegd worden.
Mr. Van Hall wilde de twee maatschappijen zoo
geheel vrij laten in de plaatsen en gebouwen, die
zij mochten verlichten, dat hij, om zijne volkomen
onpartijdigheid als raadslid (?pique sous l'cau" op de
(juaestie tusschen De Vries en Gerritsen) te bewijzen,
van beide maatschappijen licht kon nemon. Ja, dit
?was niet kwaad! Dan kon hij beneden Electra'sch
en boven Electrisch verlicht worden. Maar ik
denk dat meneer Van Hall en ik het nog wel een
poosje met petroleum zullen moeten doen.
Na nog heel wat gebabbels waarbij de heer De
Vries heel geestig uitmaakte dat men voor de lichten
in het lokaal van Krasnapolsky ook de retributie
aan de stad zal moeten betalen zoodra de machi
nes van Kras aan de N. E. M. zijn overgegaan,
aangezien die Maatschappij alleen als ze die
localen niet verlicht, niet betaalt voor de lichten die
ze niet levert, na nog heel veel gebabbels, zeg ik,
kiel, vertoonde zich een school bruinvisschen.
Zij schenen door phosphorus te zijn overtogen,
hunne schubbige lichamen waren lichtend. Zij
sprongen met sierlijken boog van de eene
golfrug in de andere, zwommen nieuwsgierig
een paar malen om het groote, donkere gevaarte
dat zwoegend, dreunend zijn weg in den Oceaan
vervolgde, en gingen huns weegs in de
onmetelijke zee.
Peinzend zat ik neer in mijn beschut hoekje
en sloot onwillekeurig de oogen. De wind
fluisterde langs touwwerk en masten; de wen
telingen der schroef dreunden onverpoosd in
dorschenden vijfslag; de stoom siste boven
de zwoegende, dof stampende geluiden die
met gelijkmatigen gang uit de machine-ruimte
oprezen. En toch hoorde ik te midden van
dat alles het water tegen de kiel klotsen, en
in de verte het bruisen van omvallende
golfkammen. Al de indrukken van den
voorbijgeganen dag kwamen mij nogmaals in hunne
volgorde voor den geest. Men had mij ge
zegd: ik moest reizen,_ iets van de wereld en
het werkelijke leven zien, en voor een tijd alle
boeken vergeten. Dat zou mijn blik verruimen,
mijn inzicht verhelderen,mijn geest verfrisschen,
En nu het waren nog maar weinige dagen
sedert ik mijne groote _ reis aanving, en ja,
ik had reeds veel gezien en ondervonden,
onuitsprekelijk veel en meer dan mij lief was
of ik ooit zal beschrijven. Mijn blik was
inderdaad verruimd, niaar mijn inzicht was
niet verhelderd en mijn geest was niet
verfrischt. Het werd mij integendeel hoe lan
ger zoo duisterder en het gnote levensraad
sel werd slechts in n opzicht duidelijker,
n.l. dat het bleek te zijn samengesteld uit
millioenen kleine raadsels. En terwijl ik
op en neer schommelde met het schip, scheen
de chaos van alle geluiden, die
voortwerd eindelijk aan beide Maatschappijen vergun
ning verleend om hare kabels door de lucht te
spannen, en op voorstel van den heer Van
Bosse als z ? willen ook onder den grond.
Maar dat zullen ze nu wel niet willen.
's Avonds begonnen we aan de tram!
Christenziele ik wou dat ik dien vloek
van juffrouw Pieterse of juffrouw Laps uit mijn
hoofd kende, dan vloekte ik hem tweemaal achter
elkaar.
En dan te moeten denken dat de heer De Vries
den volgenden dag even voor het einde der ver
gadering zeide: als die motie aangenomen wordt
en ze werd aangenomen, bij den Hemel!
dan zijn we in deze twee dagen geen decimeter
verder gekomen, dan hebben we letterlijk niets
uitgevoerd t
Laat ik u maar gauw even het resultaat ver
tellen, dan kan ik met de onvruchtbare discus
sies kort zijn.
De zaak der tramlijnen is gesteld in handen
van eene commissie, die algeheele vrijheid heeft
om met verschillende ondernemers te onderhandelen,
Sanders c. s., Bos c. s., met ioder die maar wil
zelfs met den leuken Schadd, die een schat is voor
de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij.
Dat is aangenomen, nadat een voorstel van mr.
De Vries verworpen was, om B. en W. of een
commissie op te dragen onderhandelingen te voe
ren, óók met ieder die zich aanmeldde, maar ...
op de grondslagen van de voordracht van B. en W.,
die thans den Raad bezig hield. Dus een tramlijn
door de te verbreeden Huiszittensteeg, over de
te bekluizen of te dempen Warmoesgracht, door
een te maken straat in de Heeren- en Keizers
gracht en over de te dempen Rozengracht.
Dat was veel te duur, meende mr. Pijnappel,
die het eerst nog maar eens probeeren wou door
de Gasthuismolensteeg en de Hartenstraat naar de
Westermarkt. De straat, die doorgebroken moet wor
den zou zeer leelijk worden, meende deze spreker,
met hare blinde muren aan weerszijden. Mr De
Vries begreep niet waarom die straat per se
leelijk moest worden en meende dat van de kos
ten (IX mülioen) toch zeker wel moesten afge
trokken worden, die voor de demping van de
Piozengracht en de verbreeding van de
Huiszittensteeg, welke laatste al leelijk was, zóó leelijk, dat
ze op die plaats een schande was voor Amsterdam.
De heer Sanders werd hoogelijk geprezen om
zijne volharding in deze zaak, zóó hoog, dat de
wethouder van P. W., den heer De Vries den pleit
bezorger van Sanders noemde, welke eer De
Vries afsloeg 'aet de verzekering dat hij alleen
de bescheiden advocaat van B. en W. was, wier
tweede voorstel hij verdedigde. Maar van dat
tweede voorstel wilde men aan de groene tafel
niets weten. Er was maar n voorstel van
B. en W., den anderen weg hadden zij alleen
aangewezen, niet voorgesteld.
Wat zal ik er u meer van zeggen ? ! Alle heeren
bleven op hun standpunt staan en de Burge
meester poogde aan het voorstel De Vries nog
een knak te geven door te zeggen dat er óók
in stond dat de onderhandelingen moesten ge
voerd worden over de in de behandelde voor
dracht aangenomen richting".
Dat staat er niet óók in", riep mr. De Vries
dat staat er alleen in !"
Als die mr. do Vries er niet geweest was, zou
ik geen kwartier lang de zittingen hebben bijge
woond. Dat is een man naar mijn hart en als ik
ooit eens als politiek misdadiger voor de recht
bank kom, dan moet hij me op een vroolijke
manier naar Leeuwarden pleiten of mijn naam is
geen
XEMO.
BRIEVEN UIT GROOT MOKUM.
Amice!
Terwijl ik dezen schrijf gaat de Novemberstorm
aan als een loeiende leeuw," hij brengt me in
langgerekte klaagtonen een serenade door den
schoorsteen, komt gierend door de kachelpijpen
op het vuur af, woelt het om en keert dan weer
terug, knorrig en dof in zichzelf brommend, mis
schien over de vochtigheid der turf, die hem haar
rook nazendt, hij schudt aan mijn ramen totdat
de gebindtcn kraken" en de glazen rammelen
als de tanden van een koortslijder en
metwelgedurend om mij heen klonken, een machtig
koor van dissonanten, dat nooit in harmonie
zou worden opgelost.
Toen dacht ik aan Heinrich Heine en
zijn visioen »Vrede" in den liederen-c.yklus,
dien hij aan de»Nordsee" heeft gewijd. En
in den overgangstoestand tusscheu waken
en slapen, verrees het droombeeld des dich
ters voor mijn zielsoog. Ik zag den Heiland
der wereld, reusachtig groot, in witte kleede
ren gehuld, wandelend over zee en land. Zijn
hoofd was in den wolkenhemel verborgen,
maar zijne handen strekte hij zegenend uit.
Als een hart in zijne borst droeg hij de zon;
en uit dat roode, vlammende zoimchart scho
ten stralen van genade en een heldcrzacht,
verkwikkend licht. Geen gerucht van weer
en wind, geen stoomgesis of gezwoeg van werk
tuigen werd meer vernomen, maar
klokkentonen klonken feestelijk in het rond. Zij
wiegelden als zwanen aan rozelinten het
voortf lijdend schip, en trokken het spelend naar
en groenen oever. Daar was der mensehcn
woonplaats in de lichtende stad op den berg.
O wonder van vrede en kalmte!
Verzwonden was het marktgewoel
En alle wanklank van de wereld;
En door de schoone en trotsche straten
Wandelden menschen, in witte kleeding
Met palmlof getooid;
En waar twee elkaar ontmoetten,
Zag de_ een den ander innig aan,
En huiv'rend van liefde en zoete ontroering
Kusten zij elkaar op 't voorhoofd,
En blikten opwaarts
Naar het zonnehart des Heilands
Dat vriendelijk verzoenend, zijn rood bloed
Nederwaarts straalde,
En driemaal zalig spraken zij:
»Lof zij Jezus Christus!"
vallen luister ik naar zijn stem, die me verhalen
doet uit het verleden; uit den tijd toen het zoo
zalig was een kind nog te zijn" en ik die zalig
heid helaas, niet waardeerde.
Ik zie mij zelf weer als een kleine jongen, met
schoenen op den groei gekocht" en mijn immer
uitgegroeid" buis, dat op een blinde legkaart
geleek door de lappen, die niet altijd dezelfde
nuance hadden, waarmee mijn zorgzame moeder
deszelfs gebreken" bedekte; ik hoor de
stern van den wind langs deuren en. vensters
loeien en voel aan liet kloppen van mijn hart wat
hij vraagt. Is ie zoet geweest, z-oe?t?ge
woest?'t hee?Ie j?aa?r?" gilt hij scherp en
streng, 't Heele jaar? Met zorg onderzoek ik ieder
plooitje van mijn geweten en kom met schrik tot
de ontdekking dat 't heele jaar" alleen de maand
November bevat.
De slachtmaand, vooral de laatste helft, en de
eerste zes dagen van wintermaand ? soms de
zevende dag ook nog, uit vrees dat er iets
vergeten mocht zijn" was ik altijd een voor
beeldig zoet jongentje De onder flinke jongens
beruchte" bravo Hendrik, dien ik op andere da
gen van hot jaar altijd vurig hoopte te ontmoeten
om eens lekker met 'em te muimen," had dan
voor mij werkelijk een stralenkrans van deugd
zaamheid om zijn sluikharig jongenshoofd. Ik had
nooit zooveel ontzag voor den schoorsteen en nim
mer zooveel trek in roggebrood als om dezen tijd.
In dat roggebrood had ik een onbepaald vertrou
wen om het paard van den lieven. Heilige, die,
weer of geen wér, 's nachts zijn halsbrekenden
rit over de daken deed, gunstig voor mij te stem
men. Hoewel het een zwaren strijd aan mijn grage
jongensmaag kostte, kon ik mij zelf iederen avond
toch zonder vleierij het compliment maken, dat
ik sterker was dan iemand die zeven steden had
overwonnen, want telkens gingen de sneedjes zwart
brood ongeschonden" in mijn pas uitgetrokken
schoen, alleen de boter verzuimde ik nooit er
zorgvuldig 'af te likken; ik had gehoord dat men
daar vetvlekken van in de maag kreeg en wilde
die liever zelf hebben, dan ze den beroemden
schimmel bezorgen.
Soms lag het roggebrood 's ochtends nog onaan
geroerd in mijn laars, maar mijn moeder ver
klaarde dat, door me te herinneren hoeveel kin
deren er waren, die 's avonds hetzelfde deden en
dat zelfs een Spaanscho schimmel eens zijn buik
vol hooft en ik geloofde haar; 'k wenschte dat ik
nog zoo goed gelooven kon.
lederen nacht, als de regendroppels zachtjes
tegen mijn raam kletterden of de wind zijn
nachtolijken omgang op bedaarde ol ruwe wijze deed,
meende ik Sinterklaas tegen de ruiten te hooren
kloppen of zoetjes fluisteren met zijn knecht.
En terwijl ik dan zoo ingespannen luisterde,
schoot me opeens een vreeselijko herinnering te
binnen. Op een prachtigen herfstdag, terwijl de
heilige misschien zijn middagdutje deed te Madrid,
had ik mij zeer boud over den grooten man uitgela
ten; ik had gezegd dat ie 'n oucle kerel was en dat ik
wel eens zien wou dat ie me iets zou maken."
Kn nu kon ik het zien als ik plezier had, want
hij was weer hier, ik hoorde hem duidelijk boven
mijn hoofd, o, als eens iemand hem die vreeselijke
woorden overgebracht had'? hoe was ik toch ooit
zoover gekomen? en 't koude zweet brak op mijn
voorhoofd uit.
Mijn angst had over 't algemeen een gelukkige
reactie in de verrukking die ik ondervond op
strooiavond" en rijdag"; 't was toch een bo
venste beste, die lieve, oude Sinterklaas, en niks
gierig ook!" Ik vond zijn verjaardag, behalve
mijn eigen, prettiger dan de geboortedag van eenig
mcnsch op de wereld en als iemand (een school
meester natuurlijk) me gevraagd had wat is wel
hot beste voortbrengsel uit Spanje, vriendje ?"
dan had ik uit alle macht geroepen Sint Niklaas
meneer."
Toch herinner ik me uit die zonnige
kinderdagen een Sint Niklaas waarop ik niet blijde
was met de blijden", waarop de heerlijke, roso
suikerboonen ecu bitteren smaak hadden voor mij
en ik het geelbruine letterbanket van mij afschoof
omdat ik het niet in kon krijgen door de prop''
die in mijn keel scheen te zitten. Ik had me nog
al zoo buitengewoon verheugd op dezen avond,
zoo reikhalzend er naar uitgezien als ooit te voren,
me voorgesteld hoe heerlijk hij zijn zou en 't
was zoo ellendig geworden.
Maanden lang had ik in diep geheim opgespaard,
in een groen steenen varken met een hél nauwen
gleuf; met heldenmoed en gesloten oogen was ik
voorbij allerverlcidelijkste snoeptafcls" gegaan,
de centen in raijn zak mot mijn hand vast om
sloten en eindelijk, eindelijk, een paar dagen
voor Sint Nikolaas, had ik de honderd centen, die
ik noodig had. bij elkander.
Dikwijls was ik verplicht geweest ('én of twee
centen achter te houden van het geld dat in de
spaarpot gestort moest worden, die onder staats
toezicht" stond en even dikwijls bad moeder be
zorgd gevraagd: Je snoept toch niet jongen?''
waarop ik telkens met een gerust geweten en een
erg rood, verlegen gezicht neen" had kunnen
antwoorden.
Dat waarvoor ik spaarde en streed, was iets
hoogcrs dan snoepgoed, 't waren twee
pronkjuwcej Ion, twee vazen met impressionistische" roode
rozen en helgroene bladeren beschilderd, die
mijn hart verrukt en mijn zinnen betoovcrd had
den en welke ik als een surprise, waarvan ik grooto
verwachting koesterde, aan mijn ouders had toe
gedacht. Een kartonnen kaartje met 100 er op
deed weten, dat men voor dien prijs eigenaar van
de monsters kon worden, maar toch stapte ik op een
dag, onder een sterke hartklopping, den winkel in,
waar ze tentoongesteld waren, sinds jaar en dag
waarschijnlijk, om naar den prijs te vragen. Als
ze honderd gulden in plaats van centen hadden
gekost, zou ik dat een billijken prijs hebben ge
vonden, maar tot mijn verlichting was het slechts
honderd centen.
't Had heel wat moeite in om den gulden, die
golieel uit kopergeld bestond, waarmee ik zulke
prachtige dingen niet beleedigen dorst te wis
selen voor een deftig zilvcrstuk. Eindelijk gelukte
het me bij een bakker, die mij evenwel mijn heele
gesladitsregister, voor zoover ik 't machtig was,
en mijn volledig adres deed opgeven, waarna hij
mij den gulden met een wantrouwend gezicht en
half terugtrekkende hand overreikte.
Ik ging dien 4den December de deur uit wy
woonden toen in Rotterdam zoo gelukkig als een
koning en keerde terug zoo.... Maar laat ik je
verder vertellen.
Met heel veel moeite had ik verlof gekregen
even een schoolboek bij een vriendje te gaan
leenen ik dat, volgens mijn leugenachtige verklaring,
vergeten en dringend noodig had.
Den gulden stijf in mijn hand geklemd, liep ik
voort, mij allerlei tooneeltjes scheppend, mij voor
stellend- hoe mijn moeder kijken en wat mijn va
der zeggen zou, toon bij het omslaan van een
tamelijk drukke straat een dikke slagorsjongen
met een mand onder zijn arm, mij bijna omver
liep, zoodat de gulden uit mijn hand met scherpen
klank op de straatsteenon viel en verder door de
modder rolde.
Wat liet je daar vallen, jongetje?" vroeg de
slager en ik antwoordde beleefd een gulden,
meneer", in de hoop dat hij mij zou helpen zoe
ken, iets, wat hij ook terstond met heel veel ijver
begon te doen; ik verbeeldde me zelfs dat hij iets
opraapte, het aan zijn mouw afveegde en in zijn
zak stak. maar toon ik gretig vroeg: hebt u om?"
zei hij barsch en kortaf: Wel nee, biujo mal?"
Er kwamen nog een paar menscben bij, die allen
even ijverig begonnen te zoeken; ik vond het heel
vriendelijk van ze, maar toen de slagersjongen,
na nog even gezocht te hebben, fluitend zijn weg
vervolgde, voelde ik instinctmatig en onweer
staanbaar, dat met hem ook de hoop op mijn gul
den verdween.
Al die menschen maakten me verleger, en angstig,
'k ging achteraf stil op een stoep zitten schreien
en toen ze weg waren, zocht ik nog eens goed in
do glinsterende modder, maar ik wist wel dat het
toch vergeefs was.
Toen ik thuis kwam, vond ik alles in rep en
roer, ik had in een kwartier terug kunnen zijn
en ik was bijna anderhalf uur weggeweest; ik
word overstelpt met vragen en verwijten, maar ze
lieten mij stom en koud; ik voelde me ziek, el
lendig, troosteloos en was blij toen ik mijn bran
dend hoofd in de koude kussens kon drukken.
't Was mijn eerste illusie die ik verijdeld zag
on ik schreide dien nacht met de wanhoop van
een mensch en de oprechtheid van een kind;
'k wist nog niet dat illusiën vlinders zijn, schit
terend van kleur maar kort van levensduur.
Misschien vindt je het kinderachtig, dat ik je
met die oudbakken" souvenirs aan boord ben
gekomen, maar 't is zeker de invloed van het
heerlijk geheimzinnig voorgevoel, die op dit
oogenblik duizende jeugdige harten vervult, dat me zoo
kindsch" heeft gemaakt; alle kinderen kijken
vroolijk, de rijken omdat er zooveel is wat ze
krijgen kunnen, de armen omdat ze zooveel mogen
zien".
1.1.
DAXDOLY.
UIT DE RESIDENTIE.
Deu Haag, 30 November.
.'Gisteravond liad hier een optocht plaats van
gymnasiasten cii hoogere burgers" met fakkels
verbazend vele vlaggen, vaandels eii lampioiis, ver
gezeld door ecu korps muzikanten, geëscortcerd
door ecu 2 Stal huzaren, cu omstuwd door ecue
menigte burgers en burgeresseu, meest van jeug
digen leeftijd eu uit de heffe des volks. Bij het
monument op l'leiu 1813, dat onder het volk met
den iiaam bcvrijdmgsbecld" wordt aangeduid,
hield de llaagschc spes palriae van dezen tijdjstil.
i Bij de betoognig werd Willem l ditmaal ook eens
! bedacht. Aan den rechtervoet van zijn beeld is een
, groote krans van laurierbladen gehangen. Daarna
ging meu naar de andere zijde van liet monument,
om aan de voeten van de iniddenliguur die
Cnjsbert Karel van Hogcndorp voorstelt, ecu grooten
krans te hechten. Ue hals van het beeld prijkt reeds se
dert 17 November jl. met een soortgelijk eerbewijs
van minder omvang. i)c hoogere burgers"
engynmasiasten klommen zoo hoog mogelijk; ecu hunner be
steeg een leer om den trans te bevestigen; naar
ik vermoed want op cenigen afstand was er
niets van te vernemen sprak een ander een
vaderlandschlieveud woord; de volksliederen werden ge
speeld en ook het lo vivat"; engaalsch vuur ver
lichtte monument en omgeving-; er was gejuich en
gejoel. Teil slotte liet een huzaar tot schrik van
sommigen eu groote pret van anderen zijn paard
steigeren en andere capriolen maken en kregen
cenige politie-ageiiten het blijkbaar benauwd toen
bij het weggaan de opsluitende huzarenpaardeii
! veel lust aan den dag legden om hen eens te 01 erslap
pen. JX a ailoop van de betoogiiig en deii omgang ver
zamelden zicli vele hoogere burgers" eu gymna
siasten iu de groote zaal van het CaféCentral,
waar zij tot een vergevorderd uur de tafeltjes
met huiiiie stokken en de vloer met hunne voeten
iu een daverend gerucht hielden.
, Bij den weinigen lust die ook hier bestond om de
' herinnering aan den eersten dag (J 7 November)
' van het optreden van een nationaal bewind uu 75
| jaren geleden feestelijk te herdenken, verdient het
i opmerking, waarom vele personen met den minsten
lust tot feestvieren gevoelden. Behalve
andererede1 non waren er vooral twee die wel voor vergetel
heid mogen bewaard blijven, omdat zij onzen tijd
! kenmerken. l)e eeue reden is: vele burgers liaddeu
niet de minste sympathie om aan cenige blijde be
tooging deel te nemen, omdat de voorgenomen
feestvieriug te weinig een nationaal karakter droeg
| eu van stonde aan in ecu uitsluitende
Uraujebctuiging cu een Oranje-pretje dreigde te ontaar
den. Alet het oog op liet uiterst gering aandeel dat
de souvereiue vorst van li>J3 iu de bevrijding
?\an -Nedcrland's grond" heeft gehad, eu de latere
eigenwijze regcernig van V, illcm l, kan men zulk
eene meening voorzeker billijken.
De andere reden is: sommige personen, van wie
men dat juist niet zou hebben verwacht, wareil
tegen alle feestelijke herdenking gekant, omdat zij
meenden dat de feestelijkheid te Veel een nationaal
i karakter eu nog te weinig een Oranjetiiit zou
! dragen.
j Ook mag het wrlceus in herinnering gebracht
1 worden voor degenen die '?, laiids historie
verj gefeu, dat Gijsbert Karel van llogcudorp al spoe
dig door \\iliem I stelselmatig uit alle
regceringsbetrekking werd gehouden, dat de eerste Koning
der Nederlanden zeer ten. nadeele van den