Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 597
goed gedisponeerd. Zij bezat blijkbaar niet al hare
middelen en ik zou het daarom weinig passend en
zelfs onbarmhartig vinden haar onder deze omstan
digheden te beoordeelen, terwijl ik het aau den
anderen kant onvereenigbaar acht met onpartijdig
heid om haar de eigenschappen toe te dichten, (en
daarmede het ontbrekende aan te vullen), die men
wel kan aannemen dat ze bezit, maar die zij even
wel wet toont. Evenwel zal ik voor ditmaal eens
zoo partijdig wezen om de meening uittespreken,
dat Mej. Wit.sen zeer goed en warm zingen kan
en dit ongetwijfeld spoedig eens op afdoende wijze
ml toonen. Van de HH. ntgen en Cramer, die
op dit Concert nog optreden,, zal ik verder niets
zeggen dan dat zij op uitstekende wijze tot het
succes van dwi avond tü»iewerkten.
29 November. F.
Ten onrechte heeft men beweerd, dat de pen
van onzen, nog altyd met jeugdigen ijver arbei
denden auteur, H. J Schimmel, sedert j aren rustte.
Immers van hem verscheen kort geleden De
vooravond der Revolutie, nadat hij zich met zijne
aanteekeningen op zijne dramatische werken had
bezig gehouden, van welke onder ai deren
Lucretóa in Maart '86 het licht zag. Hee, zou zeker
even duidelijk aan te toonen zijn. dat het dood
vonnis, naar aanleiding van* Schimmels jongste
werk met zooveel aplomb ergens in een der groote
dagbladen over den historischen roman uitgespro
ken, bij eene cassatie of revisie wel in een zach
tere straf zou veranderd worden, als men bierbij
het voorbericht van Schimmel zelveu, voor Sinpur
Semeijns als advocaat liet optreden, om nog niet
eens te herinneren dat de historische roman, en
wel die van Schimmel, ook elders burgerrecht ver
kreeg, en wel in Duitschland, Engeland en Zweden.
Genoeg echter hiervan: bij de aankondiging van
een boek behoort geen polemiek. Onze taak is
alleen de vraag te beantwoorden: mogen wij
Schimmels roman De Kaptein der Lijfgarde" aan
prijzen, of niet?
Wy zeggen ja, en van ganscher harte. Ja reeds,
omdat de auteur een daad van piëteit tegenover
z\jn vaderland verricht heeft, omdat hij ons volk
heeft opgewekt: gij hebt een grootsch verleden,"
schrijft hij, gij hebt het recht fier te zijn. En een
fier volk, het moet een levend volk zijn l"
Ja vervolgens, omdat men aan de hand van den
auteur veel beleeft en omdat het boek onderhou
dend is geschreven, omdat aan de ontwikkeling
der karakters, de machtigste zijde van Schim
mels talent, de gewenschte zorg is besteed.
Ja eindelijk, omdat Schimmel, behalve roman
cier, ook dichter is in den anderen zin van het
woord: de dichter treedt telkens te voorschijn,
soms ie hij alleen aan het woord en dan beleeft
de lezer oogenblikken van werkelijke verheffing.
Het slot van het Ille deel o. a. is n stuk poëzie;
geen der jongere auteurs van ons vaderland is
nog in staat gebleken Schimmel in dat opzicht
te overtreffen.
En schrijver n uitgever wenschen wij gaarne
een waardeering en debiet toe zooals Schimmel's
werken dit verdienen.
S. V.
Die Malerei auf der Münchener
JubilaumsKunst-Ausstelluwg.
Photogranlre-Ausgabe, mit begleitendem Text non LUDWIG
PIETSCH. München, FKASS
HANFSTAENQEL. 1888.
Onder de bescherming van den Prins-Regent
wordt in November van dit jaar het eeuwfeest
der Beyersche schilderij-ten-toon-stellingen gevierd.
De eerste werd gehouden den 4n Nov. 1788, bij
een feestviering ter eere van den Keurvorst Karl
Theodor.
Pen bekenden teekenaar, schilder en kunstge
schiedschrijver Ludwig Pietsch, die den text levert
bij de 140 uitmuntende fotogravuren, en ons eenig
denkbeeld van de in Beyeren ter expozitiezaal
te-zamen-gebrachte moderne schilderijen geven
zal, mag men niet van exkluzivisme beschuldi
gen: Man kann", zegt hij, in der Kunst wie
im Leben auf sehr verschiedene Fanons selig wer
den". Alleen te veroordeelen en uit te sluiten is
de kunst der genen, die niets kunnen en van
hen die veel kunnen, maar het niet eerlijk met
de waarheid meenen. Hij betreurt dan ook het
wechblijven van de Franschen, dat een wraak
oefening is wegends de weigering der Duitsche
staten om het eeuwfeest der Revolutie van '89 te
Parijs mee te vieren.
Vóór ons ligt de eerste aflevering van het boven
aangekondigd werk, die wel geschikt is ons te doen
verlangen naar het geheel en begeerig te maken
naar het andvvoord op de vraag, of de
schilderwerken-zelven geheel den indruk rechtvaardigen,
dien de streelendéfotogravuurmethode van
Hanfstangel bij ons te-weeg-brengt.
Het lieflijke beeldtjec, van Eng. v. Blaas, dat
het prospektus vergezelt, is al zoo verlokkend, dat
men geneigd is uit te roepen: Er gaat, in ge
zonde gratie, in korrekte bevalligheid, in
tonenhannonie, die zich willig begrenst binnen de ge
voelige, stijlvolle, maar natuurlijke lijnen, niets
boven de Duitsche Kunst." Verder bevat de Ie afl.
een fraai portret ten voeten uit van den
PrinsRegent in jagerkostuum, door Defregger, een
genretafereel van Walther Firle en een van Claus Meyer.
Het eerste van deze elkaar zeer verwante stuk
ken is een der nu reeds beroemdste van de
tentoon-stelling. Hunne verwantschap springt het
eerst in 't oog door de keus der verlichting.
Beide, het stuk lm Trauerhause" en
Kleinkinderschule" krijgen hun licht van den achtergrond,
door de vensters der voorgestelde burgerkamers.
Ja, men is hier ook niet in de groote of
halfgroote waereld, maar men wordt niet onaange
naam getroffen door iets vuils en mufs, dat zich
uit de stof en uit de groezelige schildertonen
ontwikkelt. Men vindt ook effekt, en veel effeit;
maar alles is fraai, gevoelig (doch korrekt)
geteekend. Men heeft hier met eerbiedig afge
werkte schilderijen, niet met klodder- en
flodderjnassaas te doen, die voor trekken van genie moe
ten gelden. En wa* is alles juist gezien en met
waarheid voorgesteld! De beide stukken zijn mees
terproeven van reflektie-ver lichting, tot in de ge
ringste onderdeelen.
Verder stoffeeren deze aflevering fotogravuren
naar den landschapschilder C. Schönleber, den his
torieschilder Ernst Hildebrand, naar
WieruszKowalski, Wilh. Hasemann. Gottfried Hofer,
Gotthard Kuehl, Robert Poetzelberger en Karl Gehrts
jr. Drie van de geleverde voorstellingen speten
in Holland.
De prijs van deze geheele aflevering met 14
bladz. text is slechts 6 mark; met de platen op
Japansch papier, 12 mark.
De firma Holkema en Scheltema schijnt meer in
'tbizonder met het verzamelen van inteekeningen
op de 14 beloofde afleveringen belast te zijn.
A. TH.
llaagsch Jaarboekje voor 1S89, onder
redactie van A. J. Servaas van Rooyen.
('s Gravenhage W. Cremer).
In zijn vuurrood gewaad eene toespeling op
den naam des redacteurs ? ligt het lang ver
wachte, anderhalf jaar vooruit beloofde llaagsche
jaarboekje dan eindelijk voor ons. Het ziot er
inderdaad behagelijk uit, met zijn fraai, duidelijk
lettertje en zijne hier en daar in den tekst opge
nomen vignetjes, die gunstig afsteken bij hot
leelijke prentje vóór don titel en de onduidelijke
kaart, die de Haagsche water-verversciiing moet
duidelijk maken, maar even troebel blijkt, als het
water zelf' van de hofstad blijft. Het is jammer
dat de uitgever do uitvoering dier prentjes niet
aan bekwamer handen heeft toevertrouwd. De
lezer had voor het boekje gaarne een paar stuivers
meer gegeven.
Twee vijfden van den inhoud wordt ingenomen
door een kalender en door eene opsomming van
allerlei wetenswaardigheden, zoo b.v. wanneer de
zon verduistert, tableau van het personeel van den
schouwburg, tarief van verpleging in de Gasthuizen,
verjaardagen van het Koninklijk Huis; ja, men
kan 't haast zoo gek niet bedenken of het is er
in te vinden. Dat is hoogst gemakkelijk! Geen
sterveling zal het voortaan buiten het boekje kun
nen stellen, als hij het Haagje betreedt. De overige
drie vijfden bevatten een mengelwerk van histori
sche bijzonderheden waarvan de meeste tamelijk
onbeduidend zijn, maar voor een Hagenaar aardig
om te weten. Voor technici is het relaas over de
Haagsche waterverversching zeker belangrijk. De
theorie is fraai, maar is zij bereikbaar? De heer
L. Wïchers publiceert een rapport over de Karosse
van Staat", dat in 1844 reeds in Scheltcma's
Oud en Nieuw I, bl. 119, het licht zag, en waar
van wij de noodzakelijkheid van herdruk niet be
vroeden. Ietwat onduidelijk van stijl, rnaar daarom
niet minder lezenswaard is dr. Krals bijdrage over
de kwakzalverij. Jhr. C. A. van Sypesteyn baalde
de geschiedenis der Engelsche kerk op. Een on
bekende teekent aan welke winkeltjes in 1614 op
de loterijzaal stonden, en vraagt wat de tafel van
vrouwe Jacoba beteekent ? Jammer dat hij die
vraag niet aan den redacteur gedaan heeft. Deze
zou hem daarop wel antwoord hebben gegeven.
Ook zou deze hem uit den droom geholpen heb
ben over zijne mcening dat Neurenburgiers SOcents
bazar hielden. De aardigste bijdrage, die de redactie
voor den gragen lezer om den slotindruk te be
waren tot het laatst spaarde, is die van don heer
Frederiks over de buitenplaats Leeuwendael.
Wij eindigen met den wensch dat het boekje
de eersteling moge zijn van een lange reeks! Als
de Haagsche wereld belang gaat stellen in het
verleden van hare stad, dan mogen wij van de
toekomst nog andere dingen verwochten.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
Ofschoon door de bekende
Barbedienne-bronsaigietsels de werken van Antoine Louis Barye in
veler handen zijn, hebben eenige vereerders van
den grootsten beeldhouwer der late romantiek,
geoordeeld dat het werk van Barye behoorde nog
eens in een afzonderlijke tentoonstelling te wor
den saamgevat. In 1886 werd reeds oen belang
rijke inzending van uitgezochte bronzen van Barye
tentoongesteld en in publieke veiling gebracht.
Maar het waren toen enkel bronzen en de collectie
was niet compleet. Men zal er nu ook een serie
zeer belangwekkende teekeningen bij exposeeren.
Men denkt de tentoonstelling in het begin van
1889 te organiseeren in de zalen van de Ecole
des Beaux-Arts. Zonderling, hoe men op die plaats
een voor een, den meest anti-academischen
artisten van Frankrijk tentoonstellingen inricht
alleen, natuurlijk een poosje na hun dood!
Het comité, dat deze tentoonstelling op touw
zet, wil te Parijs een standbeeld opgericht zien
voor den grootsten boesten-bootser van den nieu
weren tijd.
Onze geleerde landgenoot, de heer Abr. Bredius,
vroeger onder-directeur van het Nederlandsen, mu
seum, is door de Academie te Giesscn benoemd
tot doctor honoris causa, als blijk van waardeering
van zijn kunsthistorische studiën.
De senator Edouard Charton is afgetreden als
redacteur van het Magasin pittoresque, het tijd
schrift dat hij opgericht en zes en vijf tig jaar lang
bestuurd heeft. liet Magasin pittoresqHe dat nu
iu verval is, was omtrent twintig jaar geleden een
zeer kurieus tijdschrift.
Zooals men weet publiceerde de Kölnische
Zeituny eenige weken geleden naar aanleiding
van de sluiting der Münchener tentoonstelling,
een zeer verstandig zakelijk artikel over den toe
stand der Duitsche schilderkunst, door een onbe
kende, die spijkers met koppen wist te sïaan.
Eenige dagen geleden nu meldde oen in Duitsch
land vertoevend Hollander aan de Itotterdamsclte
Courant dat dit vrijmoedige opstel in artistieke
kringen die hij bezocht had, grooten opgang
maakte. Dat is een bemoedigende verzekering.
Als de officiëele, academische Duitsche kunst, die
overal buiten Duitschland gedesappreciëerd wordt,
ook in Duitschland zelf onbekrompener gaat be
oordeeld worden, is er kans dat binnen een niet
te lang tijdsverloop dat soort van kunst tot de
geschiedenis zal behooren.
De correspondent van de N. R. Courant schrijft
nog o. a. Ed. Bendeman zond uit Düsseldorf
aan de Kölnisclie veertien dagen later een ant
woord. Nu uit Düsseldorf moet het licht maar
kotnon! Die academie is al sedert jaren in totaal
verval, en telt zelfs in Duitschland niet meer
mede". Het is te hopen dat deze en dergelijke
inlichtingen, die nu zelfs in de groote dagbladen
werden gegeven, onder de oogen komen van
Amsterdamsche kunstvrienden. Het is toch wel wat
erg dat juist in de hoofdstad van het land dat
door den auteur van de Kölnische ook verzekerd
wordt, mode aan de spits der moderne kunstbe
schaving te staan, dat juist in Arasterdam een
invloedrijke kring beslist onder Düsseldorfschen
invloed staat. We kunnen niet aannemen dat de
toonaangevende Amsterdammers willens en we
tens verkiezen, in kunstzaken meer dan een halve
eeuw ten achter te zijn.
Wie kennis wil nemen van het poque-makende
artikel der Kölnische, dat aan den geleerden Dr.
Bode wordt toegeschreven, kan er een uittreksel
van vinden in het feuilleton van de N. R. Cou
rant van 14 Nov.
De schilder Gustave Moreau is in deze week
door het Fransche Institut gekozen tot lid van
dat lichaam, als opvolger van dien anderen Gustave:
den academischen schilder Boulanger. De benoe
ming van Moreau wordt geprezen als een van de
zeldzame gevallen dat werkelijke groote en onaf
hankelijke kunstenaars door het schoolsche Lichaam
worden erkend. De mededinger van den
bewonderenswaardigen visionair was Jules Lefêvre het ideaal
van zuivere" teekening en aangename" kleur.
Te beginnen met l December zal ook de zaal
van het Rijksmuseum te Amsterdam waarin de
bibliotheek en de muntencollectie zijn geplaatst,
voor het publiek toegankelijk zijn.
Door het stadsbestuur te Königsborg is besloten
voor een legaat van 100.000 mark, dat door een
kunstminnaar vermaakt was om tot bevordering
der kunst te worden aangewend, een museum te
bouwen, waarin o. a de bestaande stedelijke
schilderijenverzamcling zal worden opgenomen.
Bij Grote in Berlijn zal dezer dagen het tweede
deel verschijnen van de verzameling gereproduceerde
teükeningen en Albrecht Dürer, uitgegeven door
Dr. Friedrich Lipprnann. Dit deel bevat 108 af
beeldingen van teekeningen uit verschillende
collecties.
De Fransche kritiek bemoeit zich weer erg mot
Hollandsche geschiedenis. De schilder en
kunstgeschiedschrijver Emile Michel wijst in do laatste
afleveringen van l'Art een studie aan de Breughels,
waarin o. a. bizonderheden voorkomen uit brieven
van den fluweelen Breughel. De heer Durand,
de man van Henry Gréville, en die bekend is door
de uitgaaf van een verzameling reproducties naar
de etsen van Rombrandt, geeft in l'Artittte een
artikel over den Barmhartigen Samaritaan, het
schilderij van Rembrandt, in den Louvre. En
van <lo hand van Henry Ilavard wordt eerstdaags,
in de Artistes célèbres, de reeks biografieën van
oudere en moderne artisten die onder leiding van
Eugène Müntz door de Librairie de l'Art worden
uitgegeven, een studie verwacht over den Delftschon
Van der Meer.
De beeldhouwer Jet Ward te New-York is bezig
het standbeeld te modelleeren dat de stad
lirooklijn zal oprichten voor Henry Ward Beecher, die
zooveel heeft godaan voor de vrijmaking der slaven.
Het beeld stelt den gevierden kansclredcnaar voor
in biirgerkleeding; aan den eerien kant een
negermeisje dat een palmblad aan zijn voeton legt, aan
de andere zijde twee blanke meisjes die hem bloe
men aanbieden.
Volgens een schrijven aan de Tcigl. Rund
schau heeft prof. Jacobsthal op zijn laatste stu
diereis naar het Oosten oen op kunstgebied be
langrijke ontdekking gedaan Op een kerkhof te
Constantinopel vond hij, verborgen tusschen de
verwarring van dicht in elkaar gegroeide takken
en dicht opeengodrongen graisteenen, het Mauso
leum van Mahmoed-Pacha. Dit bouwwerk is uit
een oogpunt van kunst van het hoogste gewicht.
Ter eere van den beroemden grootvizier, die na
de inneming van Constantinopel (1454?1474) zich
als beschermer der kunst in Turkije een
blijvenden en hooggeroemden naam verwierf, word hier
een gedenktecken opgericht, waaruit blijkt tot
welk een gelukkige hoogte do decoratieve kunst
in den besten tijd der Islamietische kunst het had
gebracht. De buitenste vlakken van den
achtkantigen koepel zijn bedekt met verglaasde tegels,
die in steen zijn vastgehecht. De tegels hebben
op mooi roode, grofkorrelige scherven glazuur
van een donkerblauwe en licht blauwgroene kleur.
Het geheel is, wanneer b.v. de ondergaande zon
het bovenste gedeelte verlicht, terwijl beneden
door de donkere schaduwen heen, de na vier
eeuwen bijna geheel ongedeerde kleuren,voortgloeicn,
van ongemeen harmonische werking. Jacobsthal
wijst op de beteekenis dezer versieringskunst, die
aan steenhouwwerken een onvergankelijke kleuren
pracht schenkt, zonder het monumentale der ver
schijning te schaden, zeer in 't bijzonder mot het
oog op bouwwerken in zijn vaderland. Op zijne
aansporing zijn door de mrs. Hot-steenhouwers
Wimmel en den Commerzienrath" March als
proef nauwkeurige copicën der geglazuurde tegels
van het Turksche mausoleum vervaardigd, die in alle
opzichten niet alleen waren overeenkomstig de ver
wachting, maar deze wellicht overtroffen. Het
feit dat het thans mogelijk is geworden om bij
het stichten van gebouwen van een monumentaal
karakter, ook de kleur tot haar recht te doen
komen, maakt de ontdekking van het Turksche
voorbeeld vooral belangrijk. Een uitvoerige be
schrijving van het Mausoleum vindt men in de
Deutsclie lïauseitung no. 78.
In de op den 3en dezer gehouden vergadering
van hot Aardrijkskundig Genootschap te Berlijn,
sprak Virchow over de anthropologische resultaten
van zijn Egyptische onderzoekingsrcis. Na eenige
inleidende opmerkingen, waarbij hij er aan
herinnerd, dat in Egypte geen voorhistorische
overblijfselen zijn gevonden uit den tijd, ligggende
tusschen de ruwe steenperiode en het latere tijd
perk van schitterende beschaving, en dat juist da
authropologie veel licht in dezen kon ontsteken,
beproefde Virchow den vorm te bepalen van het
oud Egyptisch menschentype. De bestaande beeld
houwwerken leveren geen maatstaf ter
beoordeeling aangezien zij geen portretten zijn, maar slechts
naar bepaalde voorschriften zijn vervaardigd. De
opdelvingen der koningsgraven van Thebe hebben
dit ten duidelijkste bewezen. Een vergelijking
van hetgeen in de nmmmiën van de trekken der
koningen is overgebleven met hun standbeelden,
toont ten duidelijkste aan, dat er geenerlei gelij
kenis bestaat. De mummiën zijn de oudst be
staande voorwerpen voor anthropologisch onder
zoek ; een voorhistorische menschenschedel is in
Egypte nog niet gevonden.
Dit valt echter met zekerheid te zeggon, dat
het type van de tegenwoordige bevolking van
Egypte een geheel ander is dan dat der
heerschors over het oude Rijk Virchow zegt dat er
ongeveer een verschil bestaat als dat tusschen
het Saksische en het Opper-Beiersehe ras. Volgens
Lepsius zou het oorspronkelijk Egyptische volks
type te zoeken zijn aan den Midden-Nijl, in den
omtrek der beide eerste watervallen, dus onge
veer tusschen Assoean en Wadi Halfa. Deze
stelling wordt echter door Virchow met kracht
bestreden. De Bacs, de bijbelsche Busuiten, die
in dio landstreek optraden, zijn naar zijne
meoning niet aan de negers maar aan de tegenwoor
dige Nubiërs verwant Virchow had ruimschoots
gelegenheid het diepwortelend verschil in ras op
te merken tusschen den Neger en den Nubiër,
aengezien in de Nubische evenals in de Egyp
tische landen de negerslavernij nog steeds bestaat,
en het langdurig oponthoud waartoe de reizigers
zooals men weet maakte Virchow de reis in
gezelschap van Schliemann aan den
Midden-Nijlwegens de Soedaneesche krijgsbedrijven verplicht
weiden, den beiden vertegenwoordigers gelegen
heid gaf tot een vergelijkende studie der beide
volkeren. De Egyptenaren schenen den spreker
verwant met de Noordafrikaansche Berber-stam
men en de Nubiërs. Virchow liet een groot aan
tal photographieën zien.
TOONEEL EN MUZIEK.
Het muzikale saizoen te Parijs is in vollen gang,
men is de wintercampagne met veel ijver be
gonnen. Er is vooreerst weder een opera-onder
neming bijgekomen, weder in het Théatre du
CfuUeau d'Eau, dat ruim is en een goede
akoustiek heeft, maar wat ver afgelegen is. Telkens
is de proef om daar een derde opera (op
rapopulaire, Théatre lyrique, enz.) op te richten,
mislukt; ditmaal heeft cie lieer Senterre, een ge
routineerd directeur, het beproefd, en voorloopig
mot succes. Hij is begonnen met don Jocelyn van.
Benjamin Godard, die verleden jaar te Brussel
tot een grooten strijd tusschen de Wagnerianen
en de minnaars van Fransche muziek heeft aan
leiding gegeven maar te Parijs zc.ci goed voldoet.
Als ster" heelt hij den ouden Capoul, die on
danks het slijten zijner stem nog door ziju
elcgauce, zijn costuum en zijn tooneelhocdanighcdcn,
distinctie en warmte van voordracht, het publiek
meesleept. Capoul heeft met Arniand Sylvestro
samen den tekst van Jocelyn naar Lamartine's
gedicht bewerkt; men heett voor Parijs tal van
coupures gemaakt, onder anderen het groote
revolutietafereel met de terechtstelling is er uit
gelaten.
Do opéra-comique maakt volle zalen met Zola's
Le Roi d'Ys, die in don beginne niet zulk een
succes was. Zelfs het vertrek van den tenor
Talazac heeft niet aan dit succes geschaad; men heeft
een goeden rompkrant gevonden in den tenor
Soléza, een leerling van het Conservatoire, dien
Groote opera en opéra-comiqiie elkaar betwist
hebben.
Do Groote opera zingt in afwachting van
SaintSaëns' Ascanio, die in Februari komt, haar reper
toire nog maar door; alleen heeft zij den Itoméo et
Jultette van Gounod van de opéra-comique over
genomen, waarin eergisteren Adeline l'atti met
volkomen succes is opgetreden.
De concerten van Lamoureux en Colonne zijn
weer aan den gang. Zij geven veel werken van
Duitsche klassieken; Lamoureux geeft ook wol
Wagner, Colonne Beriioz te hooren. Een derde
reeks van concerten, die van Montardon, zijn dit
jaar niet hervat. Terwijl bij Lamoureux en Colonne
de plaatsen vrij duur zijn, is het te verwonderen
dat er voor een derde conccrtonderneming te
Parijs geen plaats schijnt te zijn; het publiek gaat
liever naar de matinees in de schouwburgen en
de muziektheaters.
De directie der Hoogduitsche Opera kondigt
aan, dat Mevrouw Mary l'ascalides-Basta, Koninkl.
Beiersehe Hof-Operazangeres uit München, in ons
land eenige gast-voorstellingen zal geven; de
zangeres zal te Rotterdam, Amsterdam on 's Gra
venhage, in het begin van December, in eenige
harer voornaamste rollen optreden.
Te Rotterdam zal Mevrouw Pascalides-Basta
de Car/nen zingen, welke Opera tot dat doel
opzettelijk ingestudeerd en hier voor de eerste
maal door de Duitsche Opera gegeven worden.
Te Amsterdam zingt de vermaarde gast de Norma
en te VGravonhage de Elsa in Lohengrin".
Mevrouw Pascalides-Basta had het vorige
saizocu, te München, te Weenen, te Mainz en elders,
buitengewoon succes, men roemt zoowel hare
coloratuur als hare dramatische kracht. Hanslick
zegt: Zij is in zekeren zin een phacnomccn,
daar de buitengewone omvang harer stom en haar
veelzijdig talent haar in staat stellen, heden als
Oi'trud, morgen als Köniyin der Nacht op te
treden."
LETTEREN EX WETENSCHAP.
Den 17 dezer maand overleed te Florence na
een ongesteldheid van twee dagen onverwacht de
vorstin Koltzow-Massalsky. in ruimer kring slechts
bekend onder den noni de c/uerre Dora d'lstria.
De dood heeft hierdoor een einde gemaakt aan
oen veelbewogen, aan lotswisselingon rijk leven en
een ongewoon, krachtig talent van haar schep
pende werkzaamheid afgeroepen. Dora d'lstria
heeft een leeftijd van meer dan 60 jaren bereikt.
Zij werd te Bucharest geboren als do dochter van
vorst Michael Ghika, een jongeren broeder van.