Historisch Archief 1877-1940
131
Bf "belooft, dat hij haar helpen zal,
om op fatsoenlijke manier van den niet bemin
den verloofde weg te komen en den
papiersehepper te trouwen; hij weet haar zoo te bewegen
om s nachts op zijn kamer te komen, men zal
dan den eersten trein naar Berlijn nemen en
daar den jongman ontmoeten.
* *
Nu komt eene scène, waarover de critici het
niet eens zijn en die de voornaamste verdienste
of het bezwaar van het werk is. Paul Lindau
vertelt haar aldus:
>In het flauwveriichte heerenvertrek komt het
nu tot een werkelijk angstig tooneel. Hermann
heeft alle uitlokkingen voorbereid: vurige
wyn staat op het buffet, blinkend goud ligt
in de cassette. Daar komt ze in haar een
voudig werksterspakje, een doek om de schou
ders geslagen, met losgemaakt haar. Schuw
en bang bang voor iets
onheilspellends, onzekers, dringt zij zich in den
hoek. Hij spreekt haar vriendelijk toe. De
schuchterheid wijkt langzamerhand. Zij wordt
meer vertrouwend, gemoedelijker .... En nu....
het scheelt niet veel of het beoogde doel was
bereikt. Zinnelijk aanhouden, zedig afweren,
hartstochtelijk geweld, wanhopig roepen om hulp;
het onheil wordt afgewend. De verdorven
lummel wordt met schande uit het huis gejaagd.
August begrijpt te laat, wat bij elkaar past. Hij
laat Lena vrij, en het verschrikte zangvogeltje
vindt zijn nestje gereed; Lena trouwt met haar
papierschepper. August troost zich waarschijnlijk
met eene eenigszins bloedelooze cousine, die
anders geen recht van bestaan zou hebben, en treedt
vol vertrouwen den dageraad, die juist aanbreekt,
te gemoet."
Later zegt hij:
Hetgeen Wildenbruch hier van het
tooneelpubliek vergt, is wel wat veel. Het tooneelpubliek
is iets anders dan het leespubliek. De scène,
die wij hier met afschuwelijke duidelijkheid voor
onze oogen zien afspelen, is pijnigend tot het
ondragelijke toe. De slimme tekstdichter van
Don Juan plaatst deze scène achter de coulissen,
en Zerliue's angstkieet laat ons niet in twijfel
omtrent hetgeen er gebeurd is. Dat is volkomen
voldoende. Dit mede aanschouwelijk maken
van eene schanddaad in al haar stadiën, van het
eerste leggen van den valstrik tot den dierlijken
aanval, is eenvoudig afstootend. Ik weet ook
niet, waarom de dichter dit langzaam afmartelen
noodig heeft geacht. Mij dunkt dat eene groote
wijziging, een krachtig samentrekken vau dit
tooneel net drama niet anders dan goed zou
doen."
Aan de Neue Frcie Presse wordt zóó bericht:
»In de uiterst vermetele, gewaagde verleidings
scène van het vierde bedrijf scheen het succes
een oogenblik in gevaar; 'het bevestigde zich
echter tegen het slot weer zoo volkomen, dat de
dichter, toen hij voor de laatste maal op het
tooneel geroepen werd, niet kou nalaten met
"Woorden zijn dank uit te spreken." Een ander
criticus noemt de »ver!eidingsscène, die misschien
een beetje ingekort had kunnen worden, van aan
grijpende werking. Voor eenige zwakkelijke en
kleingeestige gemoederen was zij, zooals men
pleegt te zeggen, pijnlijk. Deze lieden willen nu
eenmaal niet zien, hoe het er rondom hen uitziet."
In den Frankfurter is L. Sch. vrij streng
tegenover het nieuwe stuk; hij noemt het succes
alleen «uiterlijk", het drama een samenvoegsel
van twee acten Posse en twee acten ouderwetsche
tragedie, en besluit: »Zoo werd, hetgeen een
»Weltbild" in het klein had moeten zijn, in een
weinig beduidenden »F?.milienjammer" veran
derd".
De hoofdindruk is intusschen, dat Wildenbruch
een drama van groote beteekenis geschreven
heeft, daar het zoowel den bijval der menigte
heeft verkregen, als besprekingen voor en tegen
heeft uitgelokt.
De vertolking m jet buitengewoon goed geweest
zijn. Lena werd gespeeld door eene Fiaulein |
Elsa Lehmann, die van alle kanten geprezen wordt.
Zij is ontdekt door de directie der ,->Freie Bühne";
het Deutsche Theater heeft in baar, naar gezegd
wordt, »eiue schauspielerische Kraft ersteu
Ranges gewonnen". Zij wist voor het meisje
uit het volk de roereudste en aangrijpendste
klanken te vinden. Zij is innemend bekoor
lijk in haar vroolijkheid; haar spel is
het leven zelf, en scheen in de smarte
lijkste tooneelen niet overdreven. Met de
hare was de best vervulde rol die van oom Ale,
den oppervlakkig sociaal-democratischen werk
man, die onwijs krantenartikelen nabauwt over
»die Lage der Arbeiter", maar zichzelf in twee
minuten ompraat, zoodra hij tot »het kapitaal"
in een andere betrekking zal staan. Zij werd
gespeeld door den acteur Engels, rnet fijnen hu
mor en uitmuntende karakteristiek. De rol van
»Herr Aujust", een weinig conventioneel en zwak,
werd door Nissen, de niet inoeielijke rol van
Hermaun door Kadelburg vervuld; de eerste is
den Amsterdammers door de voorstellingen der
Meiniugers, de tweede door die van het \Valhier
Theater bekend geworden.
JEANNE SAMARY.
De Comédie-Francaise leed de vorige week een
zwaar verlies. Jeanno Samary, de lieve soubrette,
wier spel een onvergelijkelijk samenstel van natuur
en kunst was, overleed den l oen September, twee
en dertig jaar oud, in de volheid van haar talent,
dat met iedere nieuwe creatie krachtiger en vol
maakter scheen te worden.
Jeanne Samary behoorde nu reeds zestien jaren
tot het Huis van Molière", zij was er in Augustus
1874 opgetreden in Tartufie; haai" laatste voor
stelling was als Suzanne m Le monde oh Cou
s'ennuie, op l September IS'JO. Zij was de echte
comédienno voor het Théatre Francais, daar hare
persoonlijkheid zoowel in hot klassieke repertoire
als in liet romantische en het zeer moderne paste.
Voor Molière was zij Dorine, Nicole, Lisetto, voor
Victor Hugo was si ij Maguelonne in Le roibüin >,'/c,
voor Pailleron Suzanne, Tohion in L'i'ftuccili:.
Pepa iu La .scmris.
Jeanne Samary's helder lachen is beroemd, haar
tranen waren onweerstaanbaar : PaJleron. wist uit
deze dubbele gave zijne Suzanne in Le monde
oür on s'ennuie te scheppen, die het publiek
stormenderhand veroverde. Het vroolijk lachen lag
in hare familie. Ook hare tante Augustine Brohan,
van de Comédie-Francaise, lachte aanstekelijk.
Jeanne was nu sedert tien jaar getrouwd en had
twee allerliefste kinderen; voor een prentenboek
dat zij voor hen gemaakt had, Les goiirmandises
de Cltarlotte, schreef Pailleron een pikante in
leiding.
* *
Jules Claretie, die in 1880 bij Jeanne's huwelijk
met den heer Lagarde een allergeestigst en har
telijkst feuilleton schreef, sprak nu als directeur
der Comédie-Francaise eene rede uit bij hare
begrafenis.
Jeanne Samary! Voor het publiek was zij de
Muze zelve der vroolijke comedie, de glimlach van
Marivaux, de fantasie van Regnard, het lachen
van Molière, de vonk der moderne kunst, waarin
het schaterend lachen van vroeger in innig
menschelijke tranen wegsmelt; zij was do tooveres der
heerlijke blijspelavonden als wij, om onze onster
felijke meesters te vieren, aan de dienstmaagd
van Molière haar helderklinkendo stem. haar
vrije taal vroegen. Maar voor ons, die wisten wat
zulk een actrice waard is, was zij eene kracht,
eece macht, de echt Fransche geest van ganscn
een ras. geincarneerd in de waardige erfgename
der Brohan's. Wat wij verliezen, kunnen wij al
leen weten; het zijn Dorine, Toinette, Nicole,
Madeion, Marinette die het meest reden tot
roawen hebben".
En verder:
Bekoorlijk, jong, toegejuicht, bemind, had Jeanne
Samary een al te groot deel van het geluk der
aarde genoten. Het lot gaf het haar schitterend,
maar kort. Het ontnam haar alles, gewelddadig,
wreed, onbillijk. Achttien dagen geleden werd
zij voor het laatst toegejuicht; thans ligt zij
tusschen grafbloemen, die minder talrijk zijn dan
de ruikers en garven, welko men haar op de avon
den van triomfen bracht"
*
* *
Sarcey geeft in den Temps zijne herinneringen
aan haar eerste optreden; voor hem, die zoo aan
de traditie hecht, is Jeanne een groot verlies.
Het was in Juli 1875; wij waren allen, bij een
verstikkende warmte, in het kleine zaalfje van het
Conservatoire opgehoopt, on luisterden er naar de
leerlingen, die een voor een hun examen stukje
kwamen opzegen. De hemel weet hoe moe wij
allen waren, en met wat zware hand wij ons voor
hoofd afsponsden.
Eensklaps riep de stem van den aankondiger:
Müe Jeanne Samary, in Ie Faux Savant.
Een ah!" van nieuwsgierigheid en blijdschap
deed zich hooren, . . . een ah!" zooais men ze
alleen op het Conservatoire hoort, waar de jongelui
onder elkaar reusachtige reputatiën opbouwen, die
het kleine publiek van de omgeving overneemt en
bevestigt; zulk een gonzend, vroolijk ah!" goiftle
van het orkest naar den zolder. Jeaune Samary
bleek het bedorven kind, de lieveling van de
school te zijn, de parel, het wonder, de toekom
stige glorie, door allen als zoodanig erkend. Zij
trad binnen; applaus van alle kanten. Wat zag
zij er ook lief uit! Klein, en reeds wat dik, maar
zulk een aardig vroolijk gezicht, een lief' mondje,
grappig verwarde haren op het voorhoofd, enkel
irischheid en vroolijkheid over haar mollig persoon
tje uitgespreid. Het oog wijd geopend en zacht
blauw, blijkbaar bijziende, deed aan dat van
Augustine Brohan denken, de geestige soubrette
der Comédie-Francaise.
Ook de stem geleek op die van Augustine, een
duidelijke, doordringende stem, en zoo vroolijk, dat
zij ons allen bij de eerste woorden innam. En
het kind had een merkwaardig aplomb bovendien,
ookal het aplomb der bijzienden, zooals ik
het nooit bijgewoond heb; daarbij een geestige
voordracht, doormengd met origineele uitvallen
die de geheele zaal in lachen deden uitbarsten.
Zij verwierf' zon;!er bezwaar den eersten prijs,
word dien eigen dag voor de Comédie-Francaise
aan genomen,en pakte eene maand later, zonder blik
ken of blozen, de veeleischende rolvan Dorine op.
Het was niet voor 't eerst dat zij op het too
neel verscheen ; de kleine Jeanne van een enfant
de la balie. Haar vader, die een verdienstelijk
violoiicellist was, hij behoorde tot het orkest der
opera en tot de kapel des keizers, had veel
verstand van tooneelzaken ; hij trok met zijn huis
gezin somtijds uit, om in do omstreken van Parijs
voorstellingen te geven. Jeanne's tante, Madame
Dortet, nam haar mee naar Italië, waar zij het
répertoire van Céline Montaland speelde, uit den
tijd toen deze nog een kind was, en op hot too
neel hoepelde en rondsprong. In 1870 werd het
geheele gezin, een kermistroep, zeide Mlle. Sa
mary mij later rnet haar helderen lach, eenmaal
opgesloten in een huis waarvan zij de huur niet
konden betalen. De eigenaar sloot de deur ;v zij
vertrokken over een plank door het raam."
Tnsschen haar eerste optreden als Dorine en
het eigenlijk ontdekken van haar groot talent
door Pailleron ligt eene periode van al te haastig
en slecht voorbereid spelen; maar do laatste tien
jaren toonden, volgens Sarcey, telkens vooruitgang
aan. In de klassieken, den toetssteen voor het
talent, toonde zij de breedheid van spel, het vrije,
gezaghebbende, echte, dat den wwkelijken
tooneelkcnners zulk een innig genot geeft, omdat het te
midden van de sentimentaliteit, het cynisme, de
overdrevenheid, onwaarheid van vele moderne
stukken zoo slecht bewaard blijft.
Ook voor llenry Becque, in wiens 1\iri,-iiennc
zij eene der hoofdrollen instudeerde, is het verlies
zeer groot.
Het is zeer goed g_ezien iedere psalm of gezang
waar de melodie gelijk aan vorigen is, weer op
nieuw te bewerken in het karakter van de woorden.
De componist zegt in zijne voorrede dat hij niet
alleen de koralen maar ook de voor- en naspe
len zooveel mogelijk in de oude kerk toonsoorten
heeft geschreven. Het komt mij echter voor dat
vooral de Dorische voor- en naspelen strenger
geharmoniseerd hadden kunnen zijn.
Ik weet wel dat het moeielijk is in die toon
aarden «genietbaar" te schrijven, doch de heer
Buijs heeft met dit werk van veel talent en be
kwaamheid blijk gegeven en dit zou hem dus
niet moeielijk vallen. Het voorspel van psalm
53 had dunkt mij op zeer interessante wijze
streng dorisch geharmoniseerd kunnen worden,
terwijl bij het slotaccoord iu het algemeen de
terts meer weggelaten moest worden, zooals dat
o. a. in oudere koorwerken veel voorkomt. Iu
het voorspel van psalm 52 (2e regel laatste maat)
klinken de beide kwinten in de buitenstemmen
niet fraai. Bij psalm 57 klinken mij de disso
nanten in de 2e maat (vooral voor orgel, en de
eenvoudige stijl in aanmerking genomen) wel
wat kras.
Iu de voor- en naspelen is zooveel mogelijk
gebruik gemaakt van een rhytbmisch figuur, ge
vormd uit de noten van deri len versregel van
ieder koraal, zooals ook Van Eijken en Worp
dit gedaan hebben, en dit komt mij ook het
beste voor.
De gemaakte opmerkingen geven wij den
talentvollen cetnponist gaarne ter overweging ; die
(wij kunnen het zonder voorbehoud zeggen) een
werk geschreven heeft waarmede alle
dilettantorganisten (en voor hen is het gecomponeerd)
zeer gaarne kennis zullen maken.
De heer E. Drenth, organist te Middelstum,
verzamelde (eveneens voor dilettant-organisten
die fantasie en bekwaamheid missen om bij het
begin en einde der godsdienstoefeningen voor- of
naspelen te improviseeren) een 103 tal gemak
kelijke orgelstukken. 2) De Ie aflevering bevat
uitsluitend stukken van Duitsche componistjes,
die voor het meerendeel het best kunnen betiteld
worden als; soeperig; (ik vraag excuus voor dat
woord, maar er valt mij geen duidelijker iu !)
Wij zijn de stukken van Uinck en Hesse (om
van de minderen niet te spreken) wel wat ont
groeid. Heeft nu de heer Drenth niet betere en
nieuwere kunnen vinden, dari blijkt hieruit dat
de literatuur van gemakkelijke orgelstukken eens
behoort opgefrischt te worden; wij gelooven
echter dat als de heer Drenth goed zoekt, hij
nog wel wat beters zal vinden en misschien stek
hij zich wel voor in de volgende afleveringen
iets van nieuwereu inhoud te gevea. Mij dunkt
voor zulk een bundel ware het verkieselijker ge
weest eene uitnooiiiging tot de voornaamste IS'ed.
orgelconiponisten te richten, die zeker gaarne
eeue kleine bijdrage voor dit werk zouden af
staan.
Van den heer Adrien Heuri Fagel ontving
ik 2 liederen : »Gefunden", gedicht van Goethe
en »Öln,pedoe" van Emanuel Hiel. ') Aan de be
handeling der beide gedichten moet ik in den
heer Fagel een zeer jong componist zien. Het
2e lied bevalt mij beter dan het eerste, hoewel
beide melodieën zich geheel in bet vaarwa
ter van Mendelssohn bewegen en bovendien nog
zeer weinig diepte hebben. Bij het eenvoudige
gedicht van Hiel is dit beter op zijne
plaats dan bij bet fijne gedichtje van Goethe.
Waarom grijpen zeer jonge componi>ten toch
bij voorkeur naar Goethe, en wie geeft mij de
oplossing van dit zielkundig verschijnsel 'i
In de begeleiding vau »Gefunden'' moet ik nog
een paar stroefheden vermelden en wel op blz.
?2, maat 4, eu blz. 1-5, maat 7 en S. De decla
matie is in beide liedereu zeer goed en ook de
harmonisatie valt te roemen. Met uitgeven wachte
de componist echter nog tot bij rijpere denk
beelden heeft, m. a. w., tot hij iets te zeggen
beeft, want vooral het lied sGefuuden" toont dui
delijk dat de heer Fagel iu bet »vinden" nog
groote vorderingen kan maken.
M.
3
G.
') Uitgegeven bij Thieme te Zutphen.
-)
") Uitgegeven bij W. F. Lichtenauer te
Kotterdam.
MUZIKALE KRITIEK.
Drie werkjes werden ons ter beoordeelinjr toe
gezonden. Met een kort woord we:'.«ch ik die te
be.-preken. Om met het belangrijkste te beginnen
noem ik eerst: de ";o lluveri/ig van «Onze
'ioraal'uoeken" ') van Jan. W. F. Branths l'nys.
Het doel en het gehalte van de ec-rsto -l
nllever:n;;en van de/.e bewcikino:, zijn m-<is d >or niijii
geachte» vu'.it'Lraüuvr besproken. Ik bepaal mij
dr.s tut de vi-.-meliii.-.g 'lat ik mi't groot genoegen
met deze aücveriijg heb kenr.is gemaakt. Eeiiige
opmerkingen mo^ii hier echter eene plaats vim.'eD.
AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
De kunst wordt hoe langer hoe meer door do
vorsten van Europa ernstig beoefend. Het
Ilussischo volk wordt knnstlievond en dat alleen op
voorgang van den Czar, terwijl deze weer tot de
knust gebracht is door zijne gemalin. Deze is
zelve artisio en heeft gedurende twee jaren da
gelijks eenige uren gewijd aan het copieeren van
twee stukken van haar geliefkoosden meester,
Meissouier.
Keizer Wilhelm wijdt de weinige ledige uren
die hij heeft aan de schilderkunst. Zoo heeft hij
met zijn broer Ileinrich, op hun gezamenlijke reis
door Noorwegen twee landschappen geschilderd,
die zij mot hun eigen naam omlertcckend hebben.
Deze beide schilderstukken versieren den rooksalon
van het keizerlijk jacht de ilohenzollern".
De koning van Belgiëblijft ook niet achter en
onderscheidt zich door snedige aannicrkigen op
tentoonstellingen. Zoo bevond hij zich op de ex
positie te Schaerbcck voor twee schilderijen, n
van lïerremans en n van dTIondt. Dat van
lïerremans was een naaktstmlie, dat van ded'Homlt
een stilleven met een doodskop op den voorgrond.
Z. M. wendt zich tot den Heer d'Hondt. die aan
wezig was, en zegt: uw schilderij doet mij denken
aan den dood, terwijl dat van den beer lïerremans,
mij doet denken aan het leven.
j run Jnlcs Tlri'fo//. Goethe hield zich bezig
[ met de leer dei' kleuren, de schilder
Ini gres speelde viool, en beiden waren vee!
gevoeliger voor den lof', die zij met die bij
vakken oogstten, dan voor dien welke hun voor
'.n eigenlijk vak werd gebracht. Evenzoo ging
?ut met den beroemden schilder Jules Breton.
Hij vindt dat het vanzelf spreekt dat men
schilderden bewondert, maar luj voelde ziek
tengemeen gevleid als men zijne gedichten pree».
De catalogus van bijna eiken salon bevat een
sonnet van Breton bij een van zijn eigen stukken
zoodat men dikwijls zeide dat als alle exposanten
zoo wilden doen als Breton, de catalogus wel uit
een deel of tien zou moeten bestaan. Gelukkiger
wijze komt de dichterlijke begaafdheid «lleen Wg,
uitzondering bij schilders voor, zoodat de
overstrooming niet te vreezen is, en ook zonde n»a
Breton's sonnetten wel niet hebben laten af
drukken indien de schilder zich niet reeds lang
een eerste plaats onder de levende meesters ver
zekerd had.
Maar met sonnetten stelde hy zich niet te
vreden.
Nadat hij er een bundel van had uitgegeven
onder den titel Lts Chainps et Ie Mer" waagde
hij zich aan een uitgebreid episch-idyllisch ge
dicht Jeanne" waarin hij een roerende gebeur
tenis uit het dorp vaufzijn geboorte Courrières,
verhaalde, terwijl hij de heldin ervan tot eene
Indische maakte. Dit gedicht werd de eer waardig
gekeurd om door den uitgever Lemerre in zijn
uitgelezen Petite Bibliothèque Littéraire opge
nomen te worden, maar had zijn maker groote
inspanning gekost. Hij kreeg er oen hersenlijden
van dat zich in hevige aanvallen van duizeligheid
uitte. De geneesheer trad tusschenbeide en ver
bood den schilder, die nu 63 jaar oud is, ten
strengste alle verzenmaken. Om mij te wreken,
schrijft Breton, ben ik begonnen, deze herinne
ring ') te schrijven. Het proza, dat men naar be
lieven kan laten liggen en weer opnemen, gunt
den geest tusschcnpoozen, terwijl de aaneenscha
keling van de verzen en de voortdurende zorg
voor het rijm hom steeds pijnigen.
Mémoires zijn reeds dikwijls uit wraak geschre
ven, maar wanneer Breton het ons niet zelf zeide
dan zouden wij dit motief bij hem nooit geraden
hebben, want zijne aanteekeningen dragen ner
gens den stempel van hatelijkheid, maar toonen
ons overal in Breton een even verstandig als
wcekhartig man, die zijne eigene tekortkomingen
vrijmoedig bekent, de fouten van anderen met
verschoonïng behandelt en gemakkelijk in geest
drift geraakt over hunne deugden. Wij zien in
dit boek den ouden schilder levend voor ons.
Toen verleden jaar voor een beperkt publiek
de generale repetitie van Daudets Struggle for
Life" gehouden werd en de oude brave
Lafontaine aan het slot den verachtelijken
Struggle-forLifer heeft doodgeschoten, toen stormde een klein
grijsharig mannetje op Daudet toe, omarmde hem.
eri uitte zich in de stormachtigste uitroepen over
het echt melodramatisch slot. Dit mannetje was
Breton, die, hoewel een man van het Noorden,
zich bij deze gelegenheid veel Zuidelijker gedroeg
dan de Zuidelijke Daudet, wien de plotselinge
omarming geheel bedeesd maakte.
Maar op zijn eigen terrein, de schilderkunst,
is Breton niet zoo licht ontvlambaar. De kritiek
j legt hem dan de teugels aan en vele zijner uit
spraken zijn zelfs door de Impressionnisten kwaad
aardig opgenomen. Merkwaardig is het dat de
schilder Breton zich evenzoo uitlaat over de
dichtkunst, als de dichters dat gewoonlijk doen
over de schilderkunst.
De werkzaamheid des dichters, zegt hij, is
opwindender dan dio des schilders, door de opvol
ging van beelden en gedachten, de snelheid der
beeldende uitdrukkingen, de sterkte van het ge
voel, en het onstoffelijke van de bezigheid die
de hersens en het zenuwgestel in voortdurende
spanning houden. De schilderkunst beperkt zich
daarentegen tot het weergeven van n eenvou
dige idee door tastbare middelen". Evenzoo
kan een dichter de schilderkunst opwindender"
en intensiever noteeren dan de dichtkunst. Is het
niet een gewone wending van dichters uit te roe
pen: Och dat ik toch een schilder ware oin al
datgene in lijnen on. kleuren weer te geven wat
ik met woorden niet kan uitdrukken!"
De loop van Breton's ontwikkeling als schilder
was zeer ongewoon. Dit kan men des te zeker
der uit zijn boek opmaken, daar hij zich volstrekt
niet als een phenorneen wil voorstellen. Hij be
schrijft zijn leven zeer eenvoudig en naïef en
slechts om ziju gevoel voor zijn familie of de
natuur weer te geven, geeft hij zijn stijl eenige
verheffing, hetgeen hem niet altijd gelukt. Wan
neer hij van ziju latere vrouw, de dochter van
den Belgischen schilder Felix de Vigne spreekt,
zegt hij: Haar vader was, toen hij haar
procreeerde, geheel in do middeleeuwen gebleven, die
bij grondig kende." Dat beteekent namelijk dat
zijn aanstaande vrouw het profiel van een
oudGotischen kerkengel had. en dat haar vader meest
stukken uit datzelfde tijdperk schilderde. Daar
men er echter zeker van kan zijn, dat deze duis
tere uitdrukking niet anders is dan een uiting
van de oprechte bewondering, welke Breton zijne
vrouw toedroeg, krijgt hare onbeholpenheid iets
aandoenlijks.
Breton's vader was rentmeester in Courrières
in het departement Pas do Calais. Zijne moeder
en zijn twee jongere broers stierven vroeg. Jules
werd naar oen school van geestelijken gezonden,
waar zijn vrijmoedigheid aanstoot verwekte en
zijn teekcntalcnt hem alleen slaag bezorgde, daar
hij het alleen voor karikaturen van gehate leer
aren gebruikte. Meer te huis voeHo hij zich op
het College te Douai, waar hij tot zijn IGe jaar
bleef. De schilder de Vigne kwam op zijn reis
door Courrières en kreeg do teekeningen van den
knaap te zien en verklaarde zich bereid hem te
Gent in zijn huis op te nemen en tot kunstenaar
te vormen. Jules wierp in verrukking zijn
vacantiewcrk in 't vuur en vertrok Oct. '43 naar Gent.
j Pieeds te Gent kwam Breton's zelfstandigheid
j aan het licht. Hij stelde de meesters van de
oude Vlaamsche school, Memling. van Eijk,
Quintin Metzijs met hun gevoelige behoeftigheid boven
de weelderige schilderijen van lïnhans, wiens
gelireken te overdrijven de richting der toenmalige
Belgische kunst was.
Hoewel Breton zich zeer aan de familie de
Vigne hechtte, hield hij het toch maar drie jaar
te Geut uit. Hij verlangde naar Parijs en daar
kwam hij dan ook en wei op aanraden van een
lacdsaian uit Courrièrcs, die custos in het Louvre