Historisch Archief 1877-1940
w
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 830
4ige ;
V
%
'f ,
no. 88 »Margaretha, prinses van
naar A. v. Djjck, door S. a
Bolsnoï. 163 en 166. Portretten van »J. Boccace"
.T»n den schilder «Giorgione," beide gravuren
r de schilderyen van Titiaan door C. van Dalen;
1&I Amalia van Solms," naar M. Mierevelt
J. Delff; no. 292 J. Gole »fiembrandt
tpekenende;" no. 471 »Portret van den dichter
»J, v. d. Vondel" door J. Livens; no. 543
»Adzairaal Jan van Galen," naar J. Livens door
JSJ. MoBJjn; no. 549 J. Muller, «Portret van
/Prins Maurits," naar M. Mierevelt; no. 833
»P,ortret van Mej. Troost," door C. Troost, zwarte
knnstprent; no. 877 C. Vermeulen »Portret van
Marie Louise de Tassis", naar A. van Dijck;
Bo. 893 «Portret van Jan de Paep" door C.
Visscher; no. 907 »De vice-admiraal Johan de Liefde"
"door L. Visscher.
Van de prenten der Fransche, Duitsche en
Engelsche scholen heb ik eenige nummers aan
gehaald, die door de groote liefhebberij van het
Buitenland hoogstwaarschijnlijk te duur voor
Nederland zullen gaan.
De prenten zijn alle, misschien op enkele na,
.goed gekonditioneerd, hetgeen niet van elke
prentenverzameling gezegd kan worden. Het zal
i tjjd duren eer er een dergelijke
verzal plaats hebben, dus nogmaals bedenkt
u TÓórdat ge besluit geen gebruik te maken van
9» bezichtigingsdagen, al is 't dan ook maar om
/a. prent van deze collectie machtig te kunnen
T jworden.
: De katalogus bevat verder een 90tal boek- en
i"t 'prentwerken, voornamelijk op de prentkunst
. Betrekking hebbende.
Teekeningen.
De ambitie voor de teekeningen zal wel niet
zoo groot zijn als die voor de prenten. Toen ik
' ten minste de verzameling weer eens terugzag,
viel zij mij niet bizonder mee. Dit neemt niet
weg, dat er nog genoeg teekeningen in voorko
men, naar wier bezit gehunkerd zal worden.
Den catalogus, die 508 nummers vermeldt, door
bladerende, zie dat daarin de volgende num
mers door mij zijn aangestipt: 11, 17,22,23,27,
30, 33?35, 43?44, 57, 61, 74, 84-86, 89, 93,
> 98, 104, 114, 146, 156, 177, 179, 188,195,197
200, 209, 215, 217, 219?220, 235, 266, 275?276,
280, 299, 321, 323, 331, 337, 339?340,349,351,
380, 403, 428, 462, 464?4(55, 475, 489.
Ongetwijfeld zijn er onder deze teekeningen
vele die aantrekkelijk gevonden zullen worden.
Men kan verzekerd zijn dat de firma Frederik
Muller en Co., evenals alle auctionarissen, zorg
zal dragen dat bij het zoeken naar de door mij
vermelde nummers van prenten en teekeningen
de behulpzame hand zal worden aangeboden.
Ik hoop dat mijn wensch om de te ver
achtergeschoven waardeering voor oude Prenten en
Teekeningen nog eens hersteld te zien, door dit
schrijven eenigszins bevredigd zal worden.
J. Pu. VAN DER RELLEN Dzx.
liiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiitiiiimiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiitiiiiiituii
Gedachten.
naar
JAMES MARTINEAU.
Dit boekje behoort tot de rubriek : Stichtelijke
lectuur. Boven drie van de vier kleine opstellen
die het bevat staat een bijbeltekst, wat aan
preeken denken doet. Voor velen zeker geen
aanbeveling ! De schrijver behoort niet tot de
rechtzinnigen en rekent zich onder de
geloovigen. Het eene is voor orthodoxen een reden
om hem niet te vertrouwen en het andere voor
niet-orthodoxen om hem onder de halven te
rekenen. Wees rechtzinnig, wordt er gezegd of
ongeloovig, een van twee, en ik kan achting
voor u hebben ; maar van de lui, die »de resultaten
der wetenschap" aanvaarden en toch op sommige
punten »geloovers" zijn, wensch ik liever niets
te hooren.
Alzoo is het zeer te vreezen, dat het hoekje
niet veel lezers zal vinden, wat zeer te bejam
meren zou zijn, want het heeft de altoos min of
meer zeldzame verdienste, dat het werkelijk ge
dachten bevat en wel gedachten, die men in
overweging behoort te nemen.
Het eerste opstel met het opschrift: »de
hoop der edele zielen", handelt over «Verduis
terde harten" naar aanleiding van Kom I : 21
(En hun overstandig hart is verduisterd gewor
den), het tweede onder den titel: »Het verduis
terd hart" over de hoop der edele zielen naar
I Cor. XV : 48 (zooals de hemelsche, alzoo zijn
ook de hemelschen). Door eenof ander toeval zijn
deze titels zeker verwisseld. Het derde spreekt
over Christelijk zelfbewustzijn met verwijzing naar
het bekende »Zie, de mensch is geworden als
onzer een, kennende het goed en het kwaad."
(Gen. III : 22) en het vierde over Geheimen.
De stukjes behooren niet direkt bij elkaar,
maar zijn zeker niet zonder overleg door den
vertaler gekozen, want zij doen samen den schrij
ver kennen en maken alzoo toch in zeker op
zicht een geheel uit.
James Martineau is een geloovige en hij meent
dat z\jn geloof in het allerminst niet bedreigd
wordt door de resultaten der wetenschap.
»Het is een geliefkoosd denkbeeld van den
moralist," zegt hij, »dat de menschen moeten be
oordeeld worden naar hunne werken. Het is de
gewoonte der godsdienstigen, hunne waarde te
zoeken in hetgeen zij gelooven. De eerste dringt aan
pp het in practijk brengen, de anderen letten op het
ideale beginsel,dat het leven bestuurt. Jfoch de eene
noch de andere regel is op zichzelf waar. Indien
door »werken" wordt verstaan hetgeen Jezus be
doelde, toen hij zeide: »aan hunne vruchten zult
ge ze kennen" en men daaronder dus ook verstaat
iemands wijze van zijn, zijn woorden en zijn
houding tegenover anderen, dan is zeker de uit
gesproken regel volmaakt waar Maar indien
door werken worden verstaan alleen de uiterlijke
daden, dan is de uitspraak in strijd met de eerste
beginselen van den godsdienst." Van een moraal,
die niet gegrond is in een ideaal beginsel dat het
leven bestuurt, is volgens Martineau niet meer
te wachten dan dressuur, waarbij alle
enthusiasme ondergaat.
Hij gelooft dat God den mensch goed gemaakt
heeft. Er was iets te bewaren: zekere frischheid,
behoefte aan liefde, de gave van bewonderen.
By alle dressuur is deze frischheid verloren
gegaan en het paradijs der kinderjaren werd een
tonig. Alleen de vroomheid verbreekt de verlam
mende kracht van alledaagsche sleur, met haar
komt de reinheid der jeugd terug.
Hij gelooft dat dit mogelijk is en daarmee hangt
samen zijn hoop op de onsterfelijkheid. Geen
«historische" bewijzen kunnen deze hoop voldoende
steunen. De twijfel komt voort uit onze zinne
lijke natuur, uit onze zelfzucht en eenzijdige
verstandsontwikkeling. Veredelt uw gaven en gij
zult voor u zien een eindeloos verschiet, zoo
vermaant hij. Want al meent hij dat der menschen
aanleg oorspronkelijk goed is, het paradijs ziet
hij niet achter maar voor zich. Hij wil niet weten
van het pessimisme dat in vermeerdering van
kennis niet anders ziet dan vermeerdering van
smart. De beschaving verheft boven het instinct
matig handelen. Zij zal een zegen zijn, mits zij
niet alleen verfijning is maar zedelijke verheffing
en gepaard gaat met het besef van zedelijke ver
antwoordelijkheid voor het geluk van anderen.
Van deze zedelijke verheffing is misschien wei
nig te zien, maar elk menschelijk hart heeft ge
heimen. Er zijn schandelijke, maar ook schoone,
heerlijke geheimen, en in 't binnenste heiligdom,
waar Gods nabijheid wordt gevoelt, worden de
heiligste voornemens geboren en wordt de beste
vertroosting gevonden bij de stille verzuchting:
»Gij zijt mijn toevluchtsoord."
Over deze onderwerpen en in dezen geest me
diteert onze schrijver. Wie zijn gedachten wil
nadenken en zich een poos wil laten leiden, zal
onder den indruk komen van zijn hoogen ernst
en wellicht nog eens meer zijn gezelschap zoeken.
nitttiiiiiiiiiiiiiiiitiitiiiiif
lUMiiiitiMitiiniiiiiiiiMiiimiitiitiiiiiiiiiuim
Yan het Jonge Duitschland".
Het artistiek leven te Berlijn is natuurlijk
hoe zou dat in de Duitsche hoofdstad mogelijk
zijn ? niet geheel zonder kracht, maar indien
men zijne uitingen vergelijkt met die van andere
volken en andere hoofdsteden, dan valt het resul
taat dier vergelijking niet gunstig uit voor Berlijn.
Om van Parijs niet te spreken; om Londen niet
te noemen; als kunststad staat zelfs Müuchen
hooger dan Berlijn. Wat der Duitsche hoofdstad
ontbreekt is een aaneengesloten groep moedige
jongeren , geestesrebellen, die, gaan ze in hun
ijveren nu en dan te ver, ten minste de
verdienste bezitten het geestesleven frisch en
wakker te houden. Zulke groepen bevinden zich
in alle groote steden: Amsterdam heeft zijne
Nieiiwe-Girfs-gToep; maar in Berlijn hebben de
ouwe heeren" der litteratuur en der kunst nog
alles te zeggen en de leuze Plt/m auj: Jei/ues! is
er nog nooit vernomen. Natuurlijk zijn er jon
geren, maar, óf ze missen den moed van "eeu
krachtig optreden, of ze zijn te gering van getal
om in vereeuiging kracht te vinden. Ik wil
zoggen, dat het Berlijn ontbreekt aan wrijving
tusschen oud en nieuw in elk opzicht van het
menschelijk //kunnen". In de muziek moet een
tweede Wagner misschien nog geboren worden;
in de beeldhouwkunst maakt de heer Reinhold
Begas er zeer fraaie, maar ook zeer academische
werken; iu de schilderkunst heerseht een despo
tische regeering van ouwe heeren, die gelijker wijze
handelen als de bestuurderen van het
Amsterdamsche Artl et Andcilian en den zeer persoonlijken
en zeer talentvollen Zweedschen schilder Munch
onlangs met veel kracht de deur der
kunstakademie voor den neus hebben dichtgesmeten, om
dat hij anders schildert dan de papa's. Het, verschil
is enkel, -dat het geval-Mtmch zoo goed als op
zich-zelf staat, terwijl de heeren van Arli het
voortdurend met de veel talrijker Amsterdamsche
jongere schilders te kwaad hebben. En zoo is 't
ook in de litteratuur. Ja, er zijn revolutionaire
jongeren, bijv. Arno Holz en Seharf, maarzij staan
op zich-zelf en daar er onder hen geen allen over
tuigend en allen bedwingend genie is. een genie
dat met zijn metalen vuisten de gesloten poorten
openbeukt waardoor het, wil binnengaan, is het,
afzonderlijk leven der litteraire jongeren zonder
kracht. Eenige jaren geleden hebben zij te zamen
eeu Fr/iie Bühne opgericht, een Ffeie Volkxlmlme
is gevolgd, dr. Briino Wille, die van deze bewe
ging de aanlegger was, heeft daarna zelfs een Neue
Freie Volkshühne gesticht, maar een overtuigende
kracht is van die beweging niet uitgegaan. Duitsch
land heeft twee of drie tijdschriften.waarvan de
redactiën zich verbeelden dat ze voor de oude begrippen
zeer gevaarlijk zijn: de Freie Bühne, flexcllschnft en
Mnyazi/i für Littnratur. Die tijdschriften zijn inter
nationaal. Zij ontleenen hulpkrachten aan de
Skandinavische artistieke beweging, aan bet artistieke
leven in Oostenrijk en Italiëen dat reeds bewijst,
dat er in het Daitsche gemoedsverstand niet veel
gist, maar met zijn drieën hebben deze tijdschrif
ten niet zooveel kracht, als de Nieuwe Gids ten
onzent, gehad heeft. Ik zeg gehad heeft, want, jam
mer genoeg, de Nieuire Gids schijnt, een beetje bui
ten adem te zijn en wat uit te rusten. Dit, neemt
niet weg, dat, dit tijdschrift, reeds op een mooi
verleden kan wijzen, als het lust zou hebben om
een mooi verleden als verontschuldiging te doen
gelden voor een heden zonder beteekenis.
En de dagbladen in Berlijn zijn niet beter dan
bijna overal elders. Zij zijn niet slecht
geïnformeerd, maar hebben toeli niet die groote
kracht van informatie van de Engelsche en
Amerikaansche dagbladen en daarbij zijn ze van een
tamheid, van een lamheid, van een
gelijkvloerschheid, die elke gedachte aan een grooten,
opwekkenden, bezielenden invloed, dien een zelfbewuste
dagbladpers op een volk kan hebben, volkomen
uitsluit.
Het spreekt vanzelf, dat in zulk een centrum
van geesteslamheid, een reputatie van moed en van
Staats ge)dhrlichkeit gemakkelijk is te winnen. Men
behoeft daartoe maar iets moediger, te zijn dan de
rest en in zulk een kring is dat iets meer een groote
verdienste. Dat iets meer heeft de heer Maximiliaan
Harden, die in de tweede helft van het vorig
jaar een weekschrift Die Ziikmift heeft opgericht.
De heer M. Harden is een jonge, energieke man,
bij mijn weten onbemiddeld, maar met een hoofd,
dat een goed soort vulsel heeft. Vroeger was hij
tooneelspeler en in die kunst, naar ik hoor, geen
groot licht. Trouwens, hij is een seizoen ver
bonden geweest aan het Duitsche gezelschap van
Van Lier iu Amsterdam en zijn optreden in onze
hoofdstad is, geloof ik, ongemerkt voorbij gegaan.
Een groote kracht zou van zijn weekschrift Die
Zukunft in een andere wereldstad niet uitgaan,
maar hier in Berlijn heeft het ongeveer dezelfde
plaats als de Nieuwe Gids bij ons. De ouderen be
spotten Max. Harden en zijne Zukunft en zeggen, dat
noch de een noch het ander iets beteekent, maar
zijn er toch gretig op, eiken keer dat het ver
schijnt, en laten er alles voor liggen om het te lezen.
En de jonge menschen te Berlijn, voor zoover dat
geen ouwe heertjes zijn .?want dikwijls zijn de
jongen plus vieux que les vieux , er zijn er bij
die een fanatieke vereering gevoelen voor den
heer Harden en zijn weekschrift.
Gelijk ik gezegd heb : heel veel is die Zukunft
niet, maar Harden is een handig man. Hij is juist
genoeg revolutionair om in zijn Zukunft een snufje
pikants te leggen en niet genoeg om de //oomes"
kwaad of afkeerig te maken.
Een afgebakenden rechten weg naar een mooi en
verheven doel slaat de heer Harden met zijn Zukunft
niet in : zijn doel is even vaag als de naam van zijn
weekschrift. De Toekomst! Maar daarheen gaan we
allen, of we willen ofnietenhet strengst-conservatie vc
orgaan, zou, als 't iets voor de toekomst gevoelde,
zich aldus kunnen betitelen. Die naam zegt niets
en wil ook niets anders zeggen, dan dat de
stichter van zoo'n weekschrift de kool en de geit
tegelijkermaal weet te bewaken. Deze politiek
heeft het voordeel, en dit weet de heer Harden
zeer tot zijn recht te doen komen, dat zijn week
schrift door iedereen kan worden gelezen, nie
mand afschrikt en allen aantrekt, behalve die
menschen die moed hooger stellen dan handig
heid. Aldus telt die Zukunft onder zijne medewer
kers alle schrijvende Europeesche beroemdheden van
gisteren eii van vandaag, ouden zoowel als jongen,
maar de heer Harden draagt zorg, dat de jongen
de ouden niet bang maken. En de Duitsche auto
riteiten weten deze handigheid te waardeeren,
en hebben hem, om zijn Zukunft een beetje te
lanceeren, een proces wegens majesteitsschennis
aangedaan, waarop een vrijspraak gevolgd is.
In de keuze tusschen de //oude koers" en de
//nieuwe koers" heeft de heer Harden niet getwij
feld. Hij is een beslist en krachtig voorstander
van de //oude koers" en van Bismarck. Ik laat in
't midden de vraag in hoever deze voorkeur voor
het, regeeringsbeleid van Bismarck vóór of tegen
de inzichten van den heer Harden pleit en al of
niet in strijd is met den naam van zijn weekschrift,
maar dit is zeker, dat dit partijtrekken voor den
oud-kanselier zijne stichting niet, geschaad heeft.
liet is niet de leelijkste zijde van het Duitsche
volk. dat het Trouw en dankbaar is jegens den
man aan wien het meent groote verplichtingen Ie
hebben. De aanhankelijkheid aan Bismarck en
zijn ri-gimc is door het gehcele Duitsche rijk groot.,
zelfs ouder hen, die meenden, dat de tijd voor
nieuwe menschen en nieuwe denkbeelden gekomen
was. Het eerste nummer van Die Znkcuft bevatte
een interview met den ouden heer van l riedrichsruhc,
die, toen de heer Hardeu hem was komen polsen,
gelukkig voor het eerste nummer van Die Zul.-/',//'/.,
toevallig in eeii heel slechte bui was en veel gal
uitstortte over de ,,nieu\ve koers" en over zijne
vroegere, thans óntrouw-geworden aanhangers.
Alles eu iedereen kreeg zijn vet en dat eerste
nummer van Dm Zukunft had, dank zij Bismarck's
slecht humeur, eeu succes om er eiken uitgever
vaii een pasbegmuend orgaan op jaloersch te
makeu. En dit succes, misschien alleen deze belang
stelling, heeft de heer l larden weten warm te
houden.
Onder het pseudouiem vau Ajioxlritn. dat hem
reeds vroeger had gediend, toen hij in Ucx
Jf/ir/i/~iii fv.f liittefatur zeer gcede tooneelkritieken
schreef, bespreekt en kritiseert de heer Harden
allen eu alles en hij doet dat op een manier, waar
door hij de in Duitschland gemakkelijk 1e ver wer
ven reputatie heeft gekregen vau iemand die
durft. Maar zijn grootste succes moest nog komen.
Hij schreef een artikel getiteld:
jUnitarcliij>i.-Er:ieliuuij waarvoor, hoewel het, nog al tam was, het num
mer van Die Zulcunft iu beslag werd genomen en
tegen den auteur een aanklacht wegeus majesteit
schennis werd ingediend. In aanknoopiug met den
herinneringsdag van de onthoofding van Lodewijk
XVI, bevatte het, artikel algemeene beschouwingen
over de opvoeding van monarchen en wees het op
het gevaar voor vorsten eu volken, wanneer door
een toenemend Byzantinisme" een van die
geleerdheden, waarmee het schoolmeesterachtige
Duitschland zoo gaarne pronkt en een onman
nelijke knechtschap, iu den toekomstigen vorst
een gevoel van olympische grootheid en onfeil
baarheid wordt gewekt. Daarin meenden de
rechtsautoriteiten toespelingen te zien op Keizer Wil
helm II en de aanklacht wegens majesteitschennis
werd door hen onderteckend.
Maar nu, kort geleden, werd de heer Harden
van die aanklacht vrijgesproken en de gronden
waarop dat vonnis steunt zijn kenschetsend.
,/lLet, Hof is de meening toegedaan, dat het
//artikel in zijn geheel eu niet in zijne deelcu
//moet beoordeeld worden. .... Als men het
artikel in zijn geheel beoordeelt, is 't duidelijk,
dat het van een door en door monarchistischen
,/geest doortrokken is. Buitendien bevat 't een
reeks onloochenbare waarheden. De eerbied voor
,/een vorst behoort zich niet aldus te uiten, dat
men hem op Byzantijnsche wijze de voeten kust
en hem vleit, maar de ware eerbied voor eeu
monarch behoort daarin te bestaan, dat men ook
tegenover hem de waarheid hoog houdt,voorop gezet
dat men die waarheid niet in een strafbaren
vorm uit. Het Hof heeft in de op zichzelf
staande uitdrukkingen van het artikel geen
beleedigingen der Majesteit gezien.
Waar gezegd werd, dat een koning op den
//troon zichzelf eerst moet opvoeden, daar is dit
een waarheid, die niet in een beleedigenden vorm
werd geuit. Afgezien van de verheven persoon
des Keizers en ruet het oog op den rechter,
^bijvoorbeeld, is 't toch duidelijk, dat de
opvoeding des rechters eerst begint als hij tot de
//practijk der rechtspraak geroepen wordt. De theo
retische opvoeding eens Kouings is zeker goed
en nuttig, maar zij alleen maakt den heerscher
//niet. De opvoeding, vooral in een zoo verheven
ambt , duurt voor j het geheeld leven door en
waar de beklaagde dit betoogt, daar wordt hij
gedragen door grooten eerbied voor den Keizer.
//De jonge Keizer in zijn energie, zijn lan, met
»zijn krachtigen en goeden wil, dacht snel met
//zijne hervormingen te kunnen voortgaan, en,
waarin het artikel gezegd wordt, hij heeft
waarschijnlijk gedacht in korteren tijd zijn doel
«.te kunnen bereiken, daar is dat misschien wel
een waarheid, maar zeker geen beleediging."
Op deze gronden sprak het Hof den beklaagde
vrij. Nu, in dit vonnis, waartegen de
advocaatgeneraal in verzet is gekomen, werd het artikel
zeer juist weergegeven en met het artikel de
schrijver, van wien allerminst een krachtige drang
naar de denkbeelden der toekomst uitgaat.
Nu is 't opmerkelijk en kenschetsend voor
den Duitschen geest dat dit vonnis een groote
blijdschap door geheel Duitschland heeft doen ont
staan.
// y a ftieoi'e des juges a Berli/i! riep men. Zoo
heeft het Bismarck sche régime, met zijne honderden
persdelicten en veroordeelingen de lieden aan de
rechtvaardigheid der Duitsche Justitie doen twij
felen. En als de heer Harden een minder handig,
maar een moediger man ware, indien hij moeds
genoeg had om zijne overtuigingen te beoordeelen
en desnoods te verwerpen, zou hij nu minder
geestdriftig zijn voor de ,oude koers" en iets meer
gevoelen voor de nieuwe". Onderde oude koers"
zou hij zeker vier maanden gevangenisstraf heb
ben gekregen. De nieuwe koers", de koers van
Keizer Wilhelm II en van Caprivi, heeft ten minste
dit voor op Bismark's bewind, dat men thans
waarheden als koeien mag zeggen, mits men er
een dekje van eerbiedigheid over heen legt.
Her/ijii-, 8 Mei '93. MACRITS WAGEXVOORT.
Rudolf Virchowover de stenographie.
Het Stolze-feest, door de vereeniging van
stenographen naar het systeem Stolze jaarlijks te Ber
lijn gegeven, werd dit jaar opgeluisterd door een
bezoek van prof. Rudolf Virchow, die een harte
lijke toespraak hield. Het schijnt dat de inspan
ning van de groote reis naar Engeland den
grijzen geleerde wel wat hard aangepakt heeft;
althans men merkte op, hoe slecht hij er uit
zag. Ook is hij kort geleden gevallen ; hij liep
nu heel langzaam en op een stok leunend. Toch
was hij vol opgewektheid in zijn speech. Het
is", zeide hij, in ons veelbewogen leven, waarbij
de politiek zich in alles indringt, en waar wij
bij eiken stap worden nagegaan of' wij welgezind
of boosaardig zijn, heel aangenaam, een gebied
te vinden waar al deze beschouwingen uitgeslo
ten zijn. Het stenografceren is voor alle menschen,
tot welke partij ook behooronde, wederstrevend
of gemoedelijk; het is altoos dezelfde steno
graphie, die steeds onpartijdig blijft. Een goed
stenograaf wordt er niet naar gevraagd, of hij
irijksvijandig" of' »rijksvriendelijk" is, de hoofd
zaak is, dat hij behoorlijk stenografecren kan.
Wij noemen dat in liet gewone leven objectief.
Onder alle nieuwe wetenschappen is de steno
graphie de meest, objectieve, zoo objectief, dat
hot menigeen veel zorg geeft, zich als een object
van deze kunst te moeten beschouwen. Wanneer
men leest, wat men al gezegd moet hebben, klinkt
dat dikwijls zoo ongeloof'elijk, dat men ernstige ge
tuigen noodig heeft, om zich daarvan te doordringen.
De stenograaf heeft tegenwoordig groote aspiratien.
Een daarvan is die, dat de stenographie eenmaal
aan al onze landlieden zal worden bijgebracht,
als een kostbaar bezit voor hun leven, dat zij eeu
onderdeel van ons schoolonderwijs wordt, dat zij
ons al vroeg over allerlei moeielijkneden zal heen
helpen, welke het gewoon schrift den menschen
oplegt. Ik heb nu als rector van de universiteit
dikwijls gelegenheid, schrijfwerk van onze jonge
geleerden te zien, en moet dikwijls zuchten
over hetgeen op dit gebied wordt ten beste
gegeven. Wij moeten tot zulk een schrift ko
men als het door u vertegenwoordigde. Of ik
liet beleven zal, weet ik niet. Onze schoei
mannen zijn heel harde koppen; alle pogingen.
door u gedaan, om in de school te komen, zijn
door ben met dapperheid afgeslagen geworden.
Maar de bres moet geopend worden en ze zal
geopend worden, dat is mijn vaste overtuiging.
Ik kan u reeds heden zeggen: liet zal betor worden.
En daarop wil ik mijn glas ledigen. Mocht ik het
beleven dat de stenographie een voorwerp van het
algemeen onderwijs wordt, dat men elkaar ook
stenographische minnebrieven kan schrijven en dat de
bekendheid met uwe kunst het gewone
kenteeken van ieder beschaafd man wordt."
Men kan denken hoe ingenomen de
f'eestvierenden waren met deze voorspelling, door een.
man van zooveel beteekenis gedaan.
De 88-jarige académicien Barthélémy de Saint
Hilaire, die anderhalf jaar geleden zijn vertaling
van den compleeten Aristoteles, een arbeid
van 50 jaar voltooide, werkt nu aan eene
biographie van Victor Cousin, die drie deelen
zal vormen. Het eerste deel is af'.
Van het bekende werk van Henry George.
Vooruitgang en Armoede,verta\mg van J.W.Straat
man, uitgave H. D. Tjeenk Willink te Haarlem,
is een tweede druk verschenen.
iiuiiiiiiiimiiiiiiimiiimnllii
imimiiilMltHiiiiiHiiiiiiiiMiHiiHiiimt
vo
DAME S.
Kapsel. Corsets. Blouses. Cri
nolines. Schoonheidsconcours.,
Tapijtreiniging.
De mode 1830 zal eerst compleet zijn, als men
er ook de coiffure uit dien tijd in haar zeer
karakteristieken vorm bij draagt, het haar van
achteren hoog naar de kruin opgewerkt en van
daar in twee lange gefriseerde bossen naar de
slapen afhangend, een kapsel, dat veel meer
flatteert dan men op 't oogenblik wel wil inzien.
Het geeft toch, door de slapen te overschaduwen,
meer uitdrukking aan de oogen. evenals nog niet