Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
e vensdraad afgebroken.
ader von Batten berg heeft met hart
maar zonder zich zelf te zoeken,
wat zijne hand vond om te doen.
rvde Russische pers wijdt een
waardeer Woord aan zijne nagedachtenis en erkent,
zoo hij volgens hare opvatting in
'Y de rol van een avonturier heeft
het Rusland's politiek is geweest,
"hem daartoe heeft genoodzaakt.
iiimuiiiiiiiiinitiiiiiHiii
niiiiiiiiiiiiitii .......
llliiilll niniillliliiimilllliliiiiiiliiliimmiiiimiimMimmimi
Nog eens Materialisme.
Nicht leicht kann das geistig-sittliche
Leben im Elend der Armuth, mitten in
Schmutz und sehlechtem Beispiel von
Kindheit auf gedeihen
Urn das Edelste im Menschen zur Blüthe
zn bringen und in Kraft zu erhalten braucht
er wr Allemï) eine menschenwürdige
Existenz.
Prof. dr. OssTEKLEX,Handbitch der Hygieine.
__s werden eenige ingezonden stukken ter
ad gesteld, gef chreven naar aanleiding van
? Ertikel Materialisme", die ons nopen
9p nog met een kort woord terug te
ko? «en, zoowel om een misverstand uit den weg
mimen als om onze bedoeling nader.in
. licht te stellen. De bezwaarschriften zijn
stig van den heer Gunning te Zwolle,
ontboezeming werd opgenomen in.het
van verleden week, en van den-heer
L. wiens keurige studie mij dóór de
werd ter hand gesteld en die ik,
' ipoover de beperkte plaatsruimte dit
toelitrbij tevens tot haar recht zal doen
___ misverstand bestaat in de opvatting
. «ouden, wij aan middelen van geestelijken
"«edeïijken aard volstrekt of althans bijna
fSSO vaarde hechten. Wij verzekerden in ons
Cïlnfc artikel reeds aanstonds het tegendeel
4ö? antennen vol gaarne nog eens dat wy aan
?en goed woord, een ernstige waarschuwing
.?vooral aan een goed voorbeeld geen ge
waarde hechten. Maar wat wij hebben
9n te betoogen en hier blijven
volhoudai de massa, vner stoffelijke ellende en
,ke ontaarding ons vervullen met deernis
"mnig medelijden niet is terecht te brengen
'w dat haar vooraf een mensehwaardig
bewordt verschaft Men is nu al minstens
>? jaar bezig met preeken, met verbieden
met straffen en wat is het resultaat? Een
W die soms walging wekt, en die men
te euphemiBtisch nog maar steeds
»samenblyft noemen hoewel de menschen
'voortdurend tegenover elkander staan
^is veel teller en meestal veel listiger
eroeener dan het redelooze dier. Aan de
kent men den boom, Welnu, waar
Nïttefeten van het tot dusver gevolgde
syBOO voos zijn, daar wordt net hoogtijd'
de aandacht te wijden aan het tot
dusIe veel verwaarloosde punt: verbetering
hei stoffelyk bestaan des volks en dat wel
: de vereffening der maatschappelijke ou
dheden.
das Edelste im Menschen zur Blüthe
(yiagen und in Kraft zu erhalten braucht
""#? AUem eine menschwürdige Existenz".
- woorden vaa den hygiënist dr. Oesterlen
ik boven dit opstel en ik zou
wente te mogen aanbrengen boven den
van het studeervertrek van allen die
houden met de vraagstukken van
thd. Vóór alles een mensehwaardig
, , dat is het standpunt dat ik aanneem
v1» toet algemeen en waarop ik mij óók plaats
<£*fK aanzien van het alcoholisme, het
drankgybtaik en het drankmisbruik. Mijne beide
-opponenten schijnen uit mijn vorig artikel op
'; t8i maken dat ik niet aan hunne zijde sta,
Maar zij wijzen op den schrikkelüken omvang
B de ruïneuse gevolgen van het
drankgeIIUUUIIHIIHUIIIIUini
-,*8, een,e oude, afgeleefde vrouw? Kunt gij
kern zijn zonden en zwakheden vergeven,
?r -wanneer zij u het meest pijn doen? Als hij.
iK, twintig jaar lang een lastige zieke mocht
;.;,,,' ign, zoudt ge hem al dien tijd in uw armen
yrr kunnen dragen, en hem vertroosten als een
*j-- ? moeder haar kind?" De vrouw haalde diep
£?* adem,
' *O, ik houd oneindig veel van hem! Ik
"*, zou willen sterven, als het mij slechts
n^ maal gegeven werd te hooren, dat hij meer
van mij hield dan van iemand ter wereld!"
De vrouw stond daar en zag op haar neder.
»Hebt ge nooit gedacht aan die andere; of
*'* . niet misschien xy zijn leven even volmaakt
gelukkig zou kunnen maken als u?" vroeg
zij langzaam.
T_ 'Q< geen vrouw kan ooit voor herp'wezen
wat ik zijn zou. Ik zou voor herij leven.
Hij behoort mij." Zij boog voorover, zij
jBchreide niet, maar haar schouders b&wogen'
£" «eb. »Het is zoo vreeselijk een vr&uw te
zijn, niets te kürien' doen, niets te Kunnen
zeggen!" ':- ;i ^t
De vrouw legde de Mnd op den schouder
i\ der jongere die opzag naar haar gelaat; toen
keerde de oudste zich 'om en keek in het
vuur. Hét was zoo stil, men kon de klok
. hooren tikken op de schrijftafel.
De vrouw zei: »Er is n ding, dat ik
voor u doen kan. Ik weet niet of het
heljj..*,.-,-|>eaf zal ik zal het doen/' Zij wendde
?fef" tóch om.
*' »0y wat is u- groot en goed, zoo nobel,
bruik. Al wat zij daarover zeggen is echter
ten aanzien van mij prêcher Ie converti en
daarom had het, op zichzelf overigens zeer
interessante, betoog van den heer P., als hier
ter zake niet dienende, gerustelijk achterwege
kunnen blijven. Het onderscheid tusschen
den heer P. en mij schijnt vooral hierin gele
gen, dat hij het alcoholisme beschouwt als de
oorzaak, terwijl ik het. beschouw vooral als
het gevolg der maatschappelijke ellende, daarbij
overigens mijnerzijds erkennende dat hier
wisselwerking bestaat en dat hetdrankgebruik,
eenmaal ingekankerd, op zijne beurt, de stoffe
lijke ellende nog helpt verergeren. Het gevolg
van dit verschil van standpunt is natuurlijk,
dat de heer P. z\jn heil zoekt in ijveren voor
verbodswetten, terwijl ik óók ter beteugeling van
dit k waad vóór alles verbetering blijf vragen van
verheffing van het stoffelijk bestaan der massa,
zonder mij daarbij het zij nogmaals her
haald schuldig te maken aan
Principienreiterei, door het oog te sluiten voor het be
trekkelijk nut van goede vermaningen en
vooral van goed vóórgaan, wat maar al te
dikwijls wordt vergeten door sommige
drankbestrijderp, die zich den wijn goed laten sma
ken, na het volk gewaarschuwd te hebben
voor den jenever.
Ik zeide zooeven dat er tusschen den heer
P. en mij verschil van standpunt, van begin
sel, bestaat. Maar zijn artikel herlezende, rijst
bij mij de vraag of dit eigenlijk wel zoo is ?
En dan komt het mij.inderdaad voor dat de
heer P. door zijn hartelijke verontwaardiging
en ijverige vervolging van den drankduivel,
de poel is voorbijgeloopen waar het monster
zich schuil houdt en waar hij het bij kalmer
overleg zelf ook zou hebben gezocht en ge
vonden. Wat toch zegt hij sprekende van de
oorzaak der drinkkwaal. Dit: Ik voor mij
meen aan de huidige maatschappelijke
toestanden een groote plaats in dezen te moeten
inruimen". Eilieve, geachte heer P., dit is
precies onze meening. Wij staan dus minder
ver van elkaar af dan aanvankelijk wel het
geval scheen te zijn, Alleen meen ik eenigszins
consequenter te zijn dan gij door de kwaal aan
te tasten bij den wortel, die zich bevindt in de
maatschappelijke toestanden, waarvan ik vóór
alles verbetering vraag. Daar ligt ook volgens u
voornamelijk de oorzaak, maar is het dan
logisch den nadruk te leggen op verbodsbepa
lingen in plaats van op doortastende sociale
hervormingen? Verbodsbepalingen nemen de
oorzaak der kwaal niet weg. En wat kunnen
zij dan anders teweeg brengen dan andere
openbaringsrormen van hetzel/de euvel ? De
massa zal zich dan eenvoudig met andere
middelen of op clandestiene wijze 2) zoeken
te bedwelmen omdat de prik kei blijf t bestaan
die tot drankmisbruik leidt: onvoldoend voed
sel, onvoldoende dekking, onvoldoende woning
bij het proletariaat, luiheid en verveling bij
zijn maatschappelijk pendant, de werkefoose
bourgeoisie satisfaite. Sommige werkgevers
weten heel goed hoe de drank, zy het dan
pok tijdelijk en met de noodlottigste gevolgen,
in de plaats kan treden_ van rusten van goed
voedsel en schromen niet daarvan schande
lijk misbruik temaken. Een afschuwelijk
verhaal ter illustratie daarvan vernam ik juist
dezer dagen van een mijner vrienden, die
op de kliniek van prof. Pel had kennis ge
maakt met een patiënt die tengevolge van
drankmisbruik bezweek aan een z. g. cor
bovinum, een ossen hart, driemaal zoo groot
als een normaal orgaan. De man was polder
werker. Zijn werktijd was van Zondagnacht 3
tot Dinsdagavond 8 uur en zoo drie werktijden
tot Zaterdagavond acht uur, natuurlijk met
schafttijden, waarin ze in de hooge laarzen op
hun jas wat gingen rusten. Om den gang er
in te houden, werd aan ieder per werktijd
een liter alkohol verstrekt l Dezelfde genees
heer, aan wien ik deze mededeeling ontleen,
vertelde my mede dat ook prof. Forster op
zijn college als zyne meening te kennen
gaf, dat armoe tot drankgebruik leidt omdat
de opwekking van den borrel meer genot
geeft dan de voeding, die voor 't zelfde geld
kan worden verkregen. Dit strookt vrijwel
met de meening van den hygiënist, dien ik
reeds citeerde, en ook met de ervaring, die mijn
zoo heel anders als andere vrouwen, die altijd
alleen aan zichzelven denken! Dank, har
telijk dank. Ik weet dat ik u kan vertrou
wen. Ik zou het niet aan mijne moeder
hebben kunnen zeggen, aan niemand dan
aan u.;'
»Nu moet ge gaan; ik moet mijn werk afma
ken."
De jongste sloeg de armen om haar heen.
»O, u is zoo goed en zoo nobel!"
De zijden japon en de bonte mantel gin
gen ruischend de kamer uit.
De vrouw, die alleen was gebleven, liep het
vertrek op en neer, sneller en sneller, tot de
zweetdruppels haar op het voorhoofd ston
den. Eenigen tijd later ging zij naar de tafel:
met een onduidelijke mannenband stond op
een los stukje papier: »Kan ik u van middag
even spreken ?" Daarnaast lag een gesloten
en geadresseerde brief. Zij opende hem. Hij
bevatte de woorden: «Zeker, met genoegen."
»Zij verscheurde den brief en schreef de
woorden: ȕ^|en, ik heb geen tijd."
Zij deed ze^n een erïveloppe en adresseerde.
Toen rolde zij haar 'copie op, die op tafel
lag en scheld^. Zij gaf het aan de meid.
»Laat den jongen dit medenemen en zeggen
dat het artikel nog niet af is; zij moeten er
bij voegen dm het vervolgd wordt; morgen
schrijf ik het af. Als hij voorbij 'No. 20
gaat, laat hem daar dezen brief afgeven."
De meid verliet het vertrek. Zij liep heen
en weer, de handen boven het hoofd gevouwen.
(Slot volgt).
eigen bescheiden persoon opdeed bij zijn leven
onder de arbeidende klasse: doorgaand, drank
misbruik vond ik vooral bij het eigenlijk ge
zegde proletariaat veel minder bij den zoo
genaamd gezeten werkman.
Wilt gij, waarde heer P., nog een getuigenis
van een man veel meer bevoegd tot spreken
dan ik en wier opvattingen overigens lijnrecht
staan tegenover de mijne? Welnu, ik verwijs
u naar generaal Booth van het Heilsleger,
die zijn recht om gehoord te worden ontleent
aan het feit, dat hvj het grootste gedeelte zijns
levens heeft doorgebracht in wat hij noemt
Engelands donkerste wildernissenr'. Hij
durft op het gevaar af van misverstaan
te worden in de duidelijkste bewoordingen
uit te spreken dat hij in de allereerste plaats 3)
en voornamelijk tot redding van het hooger
levensbeginsel poogt te bewerken de verlos
sing van het lichaam uit zijn nooden
Wie maatschappelijk te gronde gaat is even
min bij machte u het oor te leenen als een
man, die met zijn hoofd reeds diep onder water
is, iets van eene tegen hem gehouden preek
zal kunnen verstaan. De eerste zaak, welke
bij u in aanmerking dient te komen is te
zorgen dat hij althans vasten grond onder de
voeten heeft en dat hij in zooveel ruimte
komt dat hq zich kan bewegen om te leven."
Dit algemeene beginsel verkondigt hij ook
nog eens speciaal ten aanzien van het drank
misbruik. Wie als maatschappelijke hervor
mers willen slagen, zullen altijd den drank
winkel op hun pad blijven ontmoeten zoolang
zij er niet toe komen om den kroeghouder
den loef af te steken, door iets meer aantrek
kelijks te geven dan waarmede de herbergier
zijn gasten lokt. Bovenal mag nooit door ons
vergeten worden dat de verzoeking tot drinken
juist dan het sterkst is, wanneer gebrek en
ellende zich het 'scherpst en pijnlrjkst doen
gevoelen."
Dit is het standpunt dat Booth overal ge
trouw blijft, niet alleen in de theorie maar
ook in de praktijk. Hg vraagt geen
verbodewetten, maar verschaft voedsel, onderkomen
en werk. Zoo begrijpt dus zelfs een man als
Booth, wiens hoogste doel is de menschen
tot het Evangelie te brengen, dat stoffelijke
welstand ten grondslag moet worden gelegd aan
zedelijke verheffing. Inderdaad, dit is de weg
ter ontkoming uit de maatschappelijke wil
dernis. Wie anders handelt zal zijne
pogjngen, hoe welgemeend ook, slechts zien
uitloopen op bittere teleurstelling.
_^ Socnis.
1) Wij cursiveeren.
2) Als een merkwaardig voorbeeld hiervan
kan dienen het bericht, dezer dagen in de bladen
voorkomende, omtrent het aanbod van de
Amsterdamsche tappers met vergunning om te bewezen,
dat er wel op 800 plaatsen wordt getapt zonder
vergunning!
3) W\j zijn het weer die cursiveeren.
iiiHiiiiiiiniiiiniiniiiiiitiiiHTtiiiiiiimiiiii
Brieyen uit Utrecht
door
GIBSE VAK DEN DOM.
Dat het hier in de «grijze" bisschopsstad, waar
eigenlijk alles »grijg" genoemd mag worden, van
den »grjjzen" dom af tot aan de kleine jongens toe,
nog alt\jd oud-manne^jes-achtig toegaat in *ele
opzichten, zou ik niet behoeven te zeggen, want
het is genoeg bekend. Maar toch kan het
mis-schien geen kwaad, het nog eens te herhalen
en aan te toonen dat we de reputatie die we
buiten dragen, nu niet zoo geheel onverdiend op
ons geladen hebben.
We hebben hier het spreekt haast vanzelf,
want men heeft ze zelfs in de kleinste dorpen
ook sociëteiten. We zjjn negentigduizend zielen
sterk, en daaronder zyn, tot onze schande zij 't
gezegd, een aanzienlek getal, die tich beter in
de herberg dan in de kerk op hun gemak voelen.
Het is dus geen wonder dat, ofschoon het aantal
kerken niet afneemt, dat der koffie- en bierhuizen
op dominees-verontrustende wijze zich uit
breidt. En het toenemen van dat aantal bier- en
koffiehuizen heeft tot onmiddellijk gevolg een
gevolg waaruit de heeren «herders" wel eens eene
wijze les mochten putten dat de kasteleins
onderling wedijveren om het hunnen bezoekers
zooveel mogelijk naar den zin te maken en hun
iets voor te zetten dat zy »ook bjj nader inzien"
blaken goed te hebben kunnen verduwen.
Het gevolg van dezen edelen wedijver is alweder
dat het stormloopt in die herbergen en daaruit
volgt het houdt niet op met gevolgen dat
het publiek in deze holen des verderfs, naar
onzer vaderen en ook nog naar onze opvattingen
wel een weinig geméleerd wordt.
Aan deze laatste omstandigheid vooral hebben
we te danken het bestaan van sociëteiten, maar
of de menschen daar niet komen omdat het bier
er niet goed is, of dat het bier er niet goed is
omdat de menschen er niet komen, is nog altijd
eene vraag, die tusschen de kasteleins en de
societeitsbesturen opgelost moet worden. Zeker
is het echter dat inmiddels n de menschen er
niet komen, n het bier er niet goed is.
Daar begrijpen de sociëteit-oprichters en be
stuurders ook eigenlijk niets van ! »Is dat bier
dan niet goed?" vragen zij, terwijl zij met een
diepzinnig gelaat het halfuitgedronken glas tus
schen hunne oogen en het daglicht of de gas
vlam houden. »Dat bier is zoo goed als men het
maar verlangen kan" beweren zij en drinken het
glas uit, maar nemen daarna tot instandhouding
hunner veelgeliefde sociëteit, een grogje koud
of warm naar den tijd van 't jaar omdat zij
zooveel bier niet kunnen verdragen, doch hebben
toch «inwendig" het land, dat het in zoo'n slecht
bezette zaal zoo in het oog loopt als zij nog een
grogje en nog een of twee drinken. Zoo is dan
eigenlijk het bier de oorzaak dat de sociëteiten
hier een kwijnend bestaan leiden!
Daar is bv, de studentensociëteit. Xu, ofschoon
deze in de eerste plaats eene geheel afgesloten
wereld in onze wereld vormt, is het toch van
algemeene bekendheid dat onze studenten zoowat
overal te vinden z\jn, behalve daar waar het »de
muzen behaagt te rusten." Daaruit is dan ook
wel voornamelijk te verklaren her feit, dat, hoe
wel de studentensociëteit er zoo »unheimisch''
uitziet, dat zelfs de muren er van wegloopen, de
heeren hunne pogingen om geld byeen te krij
gen voor een nieuwe sociëteit, tot dusver deerlijk
zagen mislukken. Dan hebben we nog de sociëteit
«Sic semper" de van ouds bekende
»0ranje-sociteit". Deze, welke hare leden telt onder de
aanzienlijkste en rijkste ingezetenen, heeft verle
den jaar op den hoek van de Trans een harer
waardig gebouw doen verryzen, waar men van
tijd tot ty'd ook nog wel eens het hoofd van het
Edelachtbaar hoofd der gemeente voor de spiegel
ruiten kan zien zitten. Maar overigens is het de
dood in de pot. De kasteleins, die er vroeger rijk
in werden, worden er tegenwoordig arm in.
De sociëteit »de Vriendschap", die als
tegenhangster van Sic semper voorheen »de
Keezensocieteit" heette, had ook, als laatste stuiptrekking,
haar gebouw in de Keistraat »harer waardig" laten
verbouwen, maar is mede dientengevolge kort
daarna op de flesch gegaan en in een harer za
len rusten thans de muzen der »boeven" (zooals
hier de niet-leden van het studentencorps ge
noemd worden) terwijl in eene andere het pro
fane publiek biljard en domino speelt of
schudjast en pandoert.
De Vriendschap bestond indertijd uit burgers
die te groot waren voor een servet en te klein
vofr een tafellaken en weerde toen allen uit ha
ren kring, die niet de behoorlijke lengte hadden
om een ouderwetsche Haarlemmertaf el al naar
goedvinden der heeren met een door hen
vasttestellen aantal inlegbladen te bedekken.
Daaraan hadden we te danken dat de behoefte
zich deed gevoelen aan een «goede
burgersocieteit." Die behoefte werd zelfs zoo dringend.dat
er een gebouw werd aangekocht voor f 27.000
op de Mariaplaats en daar verrees de sociëteit
de Vereeniging. Dit is veertien of vijftien jaar
geleden en nu telt die sociëteit nog een zeventig
leden, waarvan er een stuk of vier per dag »op
de vlakte" komen. Men wil nu nog eene poging
doen, zooals verluidt, om die sociëteit te doen
herleven en waarlijk schijnt het geen slecht denk
beeld als het tot uitvoering komt om de
ballottage te doen vervangen door een stelsel
van »uitnoodiging". Men wil dan de daarvoor
geschikt geachte burgers vragen om tegen de
intusfchen tot ?10.?verminderde contributie
lid te worden van de Vereeniging en hoopt
daardoor het lidmaatschap der sociëteit tot een
soort van onderscheiding te maken.
Het is te hopen dat dit plan moge slagen en
weder niet afstuiten op den geest van uitsluiting
die hier heerscht.
Doch vraagt men mij, wat ik er van denk, dan
kan ik de vrees niet verhelen dat ook deze
poging zal mislukken en het gebouw der Vereeni
ging weldra ook weer een gewoon koffiehuis of
nog iets anders zal zijn.
Het Park Tivoli zet zjjnei deuren in den
laatsten tijd gastvrij open en hét blijkt daar maar al
te duidelijk, dat ojyk zonder ballottage, het pu
bliek dat men er niet gaarne zou zien, uit eigen
beweging wel wegblijft. En aU men daar nu ook
nog maar eens begint met aan de eischen des
tijds te voldoen en een goed glas bier te schen
ken want dat deugt er nog altyd niet, wat
men ook beweren moge dan zal dat Park met
zijne flinke zalen en groote verscheidenheid van
uitspanningen toch op den duur 'een concurrent
worden, die zelf den stijven Utrechtschen geest
weet te overwinnen en allen zal dwingen om in
te gaan. ~
En ne goede sociëteit, waar allen zich kunnen
vereenigen, zou niet alleen voldoende voor Utrecht
zyn, maar zeker ook den verderfelrjken geest van
afscheiding, die hier heerscht, een weinig onscha
delijk kunnen maken.
iiuniiiimunniiinHiiiiiiiHituiiiiiiiiiiiiiii
iiniimimiimMi
Muziek In de hoofdstad.
Een blik op Beethoven is ons deze week in
ruime mate geschonken.
Niet alleen een blik op den meester in zijn
heerlijkste kracht, op den Beethoven, zooals wij
hem uit zijn derden stijl kenm n, doch ook een blik
op den jongeling Beethoven, toen hij: noch harmlos
in die Welt hineinsang".
De Heer Kes (die zich voorstelt negen
Beethoven-avonden te geven) opende Zondagavcni dezen
cyclus met de uitvoering van de Promethe-i.s-mtziek,
het eerste klavier-concert (de Heer Rön'gen), de
Leonore-Oeertttre no.-l en de Ie SjmfAonie.
Den avond te voren op de eersl'e
JCamermuzieksoirée van toonkunst droeg de Heer Röntgeu de
laatste klaviersonate, opus 111 van Beethoven,
voor. Hoewel deze sonate lang niet een van d
laatste zijner werken is, (de Missa-solemnis en
9e Symphonie kwamen eerst later) is de sonate
opus 111 een van die werken, waaruit reeds
spreekt, dat Beethoven zich geheel vau de we
reld wist los te maken. Men voelt uit zulke
toonscheppingen, dat de stemmen van de buitenwereld
niet meer tot zijn geest en oor doordringen
en dat hij uitsluittnd met zichzelf verkeert, Hij
voelt zichzelf hoe langer hoe meer vervreemd van
hetgeen hij om zich heen ziet, hij schept zich eene
wereld: de wereld van zijn ideaal en zijne fantasie.
Echter spreekt uit de Sonate opus III die geest
sterker dan uit sommige van zijne latere werken,
doch in die periode waren ook voor hem de ver
drietelijkheden door het lijden naar ziel en lichaam
in ruime mate zijn deel.
Wanneer men de noodkreten leest, die hij in
oogenblikken van moedeloosheid in die periode
neerschreef, zooals: Gott, helfe! Du siehst mich von
der Menschheit verlassen! (Beethoven's dagboek)
of: Ich war derweilen mit solchen Sorgen
behaftet wie noch mein Leben nicht, und wohl durch
bertriebene Wolthaten gegen andere Meuschen,
(Brief aan Ries, Mei 1819) begrijpt men dat
Beett
ar