Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 858
noten debuteerde, zeide Helmesberger: »Einem
ge«chenkten Raaul sieht man nicht insMaul."
Bjj een Mozart-jubileum te Weenen werd op
gemerkt dat twee orkest-directeuren zich in de
tempi hadden vergist; de een nam ze te snel en
de ander te langzaam.
Hoe kan men, zoo vroeg iemand aan
Heimesberger, zich bij Mozart nog in de tempi vergissen.
O! zeide hy, dat kan gemakkelijk gebeuren,
want dat zyn. tempi passati.
Jules Claretie, de administrateur-generaal der
Comédie Frangaise, heeft op een aantal aan hem
gerichte brieven omtrent de uitspraak van zijn
naam, een open brief aan een journalist geschre
ven, waarin het
heet;,»Men spreekt uit?'Claretie. In het patois van
Périgord, al ben ik te Limoges geboren, my'n
familie is uit de buurt van Bergerac zegt
men Claretio, mousstt Claretio, en Iaat de «klin
ken. Een van m\jn oudooms, een broer van
mjjn grootmoeder van vaderskant, Pelissier de la
Queyrie, die met Raynouard samenwerkte aan de
Etudes de la Langwe romane, heeft tusschen
1830 en 1835 aan het tooneel gedaan, en
zeker om mijn grootvader, zijn zwager, genoegen
te doen, de spelling van den naam vastge
steld. In Nelty ou la fitte perdue zijn drama,
komt een »Clarthy" voor, dien men v\jf acten lang
altoos met de t noemt.
Toen Saint Marc-Girardin mij examineerde voor
m^jn candidaats, vergiste hjj er zich niet op; hy
zei: »Yous vous prononcez comme partie."
BMHCIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIHIII»
Nog een Hollandsen prentenboek, en
waar veel moois in is.
Het leelijke jonge eendje, naar het sprookje
van ^'NDEKSEN. Geteekend en
gelilhografeerd door T. VAN HOYTEMA. Am
sterdam, C. M. van Gogh.
Met de deur in huis vallend, moet het ter af
doening dan maar ineens gezegd, dat, van hoe
enormen vooruitgang op zijn vorig boekje, en van hoeveel
talent inderdaad ook getuigend, deze uitgave toch
niet voluit geeft wat het welgeslaagde int eekenbiljet
roor de proefexemplaren, dat hier onlangs met
warme ingenomenheid werd begroet, ons gespannen
optimisme wel verwachten deed. Neen, geenszins
voluit, want onder de eenendertig prenten, zijn er
niet meer dan enkelen die van bewerking zóó gaaf
geslaagd en zóó kompleet van houding zijn. Wel
blijkt, daarentegen uit de meesten een veel booger
vlucht van willen, maar dat is het juist: de
hand is nog te zelden de idee nabijgebleven. Er
valt in dit werk te veel haast te bekennen, er zijn
te stellig onrijpe kompozitits in, en het laatste
gedeelte schijnt te feitelijk afgeroffeld.
Doch wanneer hier nu nog aan toegevoegd mag
worden, dat in de bewerking van den steen, het
penwerk en de krijtpartijen soms heelemaal falen
saamtegroeien, dat de teekenaar voortaan, wat
j uu a'.leen in de proef-exemplaren deed, ook
vooral de letters eigenhandig op den steen moet
brengen dat op enkele bladen, de bijna
levensgroote fragmenten van beesten leelijk lomp doen,
en dat al zulke teekeningen, waarop iets anders
dan eenden, ganzen, zwanen en kalkoenen voor
komen, en deze voor katten, menschen, huisraad
of anderszins plaats maken, te ver vallen bezijden
wat de heer Van Hoytema, ietwat eenzijdig juist
zoo speciaal vermag, en dit zoozeer zelfs dat men
die nummers veel liever uit de rij zou willen
missen, dan is ook in u langen adem ongeveer
alle kwaad opgesomd, dat een strenge kritiek vin
den kan, van een prettig boekje, dat kloek is aange
pakt, en overigens zooveel wezenlijke waardeering
verdient.
Neen, nog n bizondere grief wil ik niet ver
zwijgen: zij is, dat de teekenaar van het mooiste
moment uit heel het aantrekkelijk sprookje in ge
breke gebleven is iets aanschouwelijk moois te
maken. Want waar aan het einde van het verhaal,
de jonge zwaan, te midden van zijn schoone
soortgenooten gekomen, zich bukt, om in den stroom
zijn eigen fiere beeltenis te ontwaren, daar had
de pracht van een statigen vogel, als in een apo
theose moeten troonen, koninklijk midden in een
kring van trotsche vormenslankheid, in plaats van
dat, tusschen een aantal meer-en-min-mormeldieren
in, .een van deze, grimmig naar zijn eigen kop te
pikken schijnt.
Maar de heer Van Hoytema kan meer, veel
meer. De een met deze, de ander met gene
hoofddeugd, zijn er in dit zijn tweede prentenboek, ten
minste een dozijn voortreffelijke bladen, tezamen
zeker en het is zijn schuld niet zoo dit eigen
lijk bitter weinig zegt het beste uitmakend, wat
er ten onzent nog in dit genre geleverd werd.
Kalden goeden opzet in het omslagblad van de
gewone editie, en de vlotgeteekende klisbladeren
op bladz. III te hebben opgemerkt, komt men met
de daaraanvolgende pagina in eens op den vollen
dreef. Wat een zwier, wat een plezier en een lek
ker geplas, in dien bonten, lustig snaterenden
eendenstoet. En wat een allergezelligst gepiep, op
de m ooi-getinte prent daartegenover, waar de
eendeknikentjes in schier onverbeterlijk gesnapte
aktietjes, uit de eiers komen stappen.
Nog beter is pag. VIII, omdat er de moeder
eend, van ons wegwaggelend, ook pas recht fraai
op is, en het geheel daar van samenstelling en
kleur, al ongemeen harmonieus en frisch mag
worden genoemd. Ook de heele omgeving van de
zwemmende eend op pag IX is gelukkig, en dan
volgen X en XI als zeer goede: pag. X vol lek
kere buitendagruimte in dat bonte hoenderpark,
en pag. XI in de linker partij, waar de donkere
eend bij de rhododendron staat, getuigend van
weer een anderen kloeken kant in het talent van
den teikenaar.
Op XV, waar de lucht onbehoorlijk mislukte,
is onderaan, de aktie van het dolende leelijke jonge
eendje, buitengewoon gevoeld, terwijl de vlotte,
en van karakter echt Hollandsche prent op pag.
XVI en de expressievolle XVII juist van die
kwaliteit zijn, die men in heel het boekje zou willen
opgehouden zien. Maar nadat dan in de volgende
vluchtig uitgevoerde prenten tusscheu goede
dingen als de eend in de bijt en de trekzwanen
in de lucht het gehalte te vaak beneden des
teekenaars eigen peil zakt, is het of hij van den
boekjeskijker geen afscheid heeft willen nemen,
zonder nog eens te laten zien, hoe hij zelf wel
voelt dat het eigenlijk zijn moet.
Want dat is het verbeelden van een faze in een
verhaal, dat is het verwerken van het geziene tot
een cierlijk beeld, dat is wel het komponeeren
van een prent, wat hij doet op de slotpagina
(jammer dat de kleur daar nu juist minder vol en
fijn in is), waar tusschen allerlei pronkende bloe
men, de jonge zwaan den fraaien kop tusschen
zijn vleugels steekt, zich bedremmeld op n poot
stellend, na zooveel plagerij verlegen met het ver
worven geluk.
Dit blad en het titelvignet op den omslag van
de proef-exemplaren hebben, wat aan de andere
wel eens te weinig geordende tafereelen in het
boekje ontbreekt, datgene namelijk wat men
eenigen beheerschten stijl zou kunnen noemen, en
waartoe de heer van Hoytema ongetwijfeld zal
zoeken blijvend te geraken.
Want iemand als hij, behoeft niet bang te zijn
zich wat in te pennen. Van nature toont hij een
frischheid en royaliteit, die hem niet licht zullen
begeven, die integendeel bij meerder samen
trekking slechts aan kracht van uiting kunnen
winnen.
*
De franke vinding, de rake kijk op de dingen,
de onbenepen voordracht, en vlotte behandeling,
zijn van dezen teekenaar vooral, de nog wel te
beschaven en te koneizeeren kostbare eigenschap
pen. Er is iets van dat opene, dat lenige, dat ge
zonde in hem, dat aan niets minder dan aan het
gulle, gelukkige talent doet denken van Randolph
Caldecott, den Caldecott der zestien onovertroffen
Picture-books bedoel ik.
En met het noemen van dien naam moge mede
eenigszins aangegeven zijn, wat men van 'den heer
Van Hoytema bizonders schijnt te mogen ver
wachten.
Wanneer de hoogst gelukkige ingevingen,die vooral
op pag. V, VIII, X, XVII, XXV en XXXI van zijn
Eendje, den ontvankelijke zullen trtffen, niet het
puikste maar het gemiddelde worden mogen van wat
hij in zijn mars heeft, waaneer hij er toe kome
aan den bouw van elk zijner prenten, die uiterste
zorg te wijden, die nu nog slechts aan gedeelten
is besteed wanneer hij door dat staag volhar
den,waartoe het uitzicht op een mooi doel ons immers
prikkelt, den verbazenden stap vooruit van zijn vorig
boekje tot dit tweede gedaan, nog weder eens
eenige malen mocht maken, dan, wel dan zou
ons het fortuin kunnen gebeuren, eerlang een be
voorrecht kunstenaar onder ons te hebben, die
telken jaar weder de donkere dagen vóór Kerstmis
kwam verlichten met de velen vreugde brengende
vrucht van zijn tot een heerlijk vast kunnen vol
groeide gaven. En waarlijk, heeft terwijl
zoovelen, die toch ook niet onbekrabbeld zijn van
geest, angstig den weg hebben te zoeken, welke
in het duister voor hen gebaand mag zijn heeft
dan de sympathieke teekenaar die tot het maken
van lustig-mooie prentenboeken zoo duidelijk voor
bestemd schijnt, ook al valt er thans op zijn werk
misschien nog wat aau te merken, voorloopig al niet
alle reden met zijn gesternte tevreden te zijn?
JAN VETII.
Schilderyen der Oud-Hollandsche
school in Moravië. In Band II der onder
redactie van dr. J. A. Freiherr von Helfert uitge
geven wordende Mittheilungen der driften (Archiv-)
Section der K.K. Central-Commission zur
Erforschung und JLrhaltung der Kunst- und historifchen
Denkmale, Wien, 1893, komen van de hand van
Dr. Wilhelm Schram op pagg. 65?103 «Berichte
ber das in den Archiven der Stadt Brünn
befindliche kunsthistorische Quellen-Material," voor.
Uitvoerig bespreekt hij in dat opstel o. a. de
door den verdienstelijken Moravischen verzame
laar en kunstvorscher Johann Peter Maria
Cerroni, te Brünn den 3en September 1826 overle
den, nagelaten groote verzameling, op kunsthis
torisch gebied betrekking hebbende, handschriften.
Daar nu in dit stuk een paar malen Neder
landsche schilders en schilderstukken genoemd
worden, en de Mitiheilungen bij ons vrij wel on
bekend zijn, meen ik onzen kunsthistorici geen
ondienst te doen, door, tot mogelijk verdere
nasporingen, wat dr. Schram hierover mededeelt,
nog eens te laten afdrukken.
Op pag. 70 van zijn opstel beschrijft dr. Schram
een handschrift van Cerroni, waarin o. a. de in
de kerken van Olmütz, in de aartsbisschoppelijke
residentie aldaar en in het bezit van privaat
personen zich bevindende kunstwerken opgenoemd
worden, en zegt dan: Die Namen der Maler
(Dürer, berühmte Italiener und Niederliinder)
sind berall beigefügt.
Op pag. 72 noemt hij een ander HS. van hem,
»Verzeichnis der lgemalde im Stifte Neureisch,"
waarin alle Bilder unter Anführung des Meisters,
der Grösze, des Stoffes (Leinwand, Holz, Kupfer)
opgeteld worden. Hoezeer nu onder deze 203
schilderstukken zich wel copieën zullen bevinden,
zegt dr. Schram toch, dat in deze »Verzeichnis'',
sehr hervorragende Bilder, meist italienischer
und niederliindischer Kiinstler voorkomen. Als
vortrefflich vervolgt hij dan oder besonders
schün werden von Cerroni bezeichnet: 1. »Einzug
einer niederlandischen Gouvernantin und die
Huldigung an dieselbe;" zwei Stucke auf Holz,
der niederlandischen Schule angehörig.
Pag. 78 is wederom van een ander HS. van Cerroni
in drie kwarto-banden sprake, waarin o.a. de op het
slot te Austerlitz in Moraviëzich bevindende schil
derijen beschreven worden. Hoewel de Franschen
in 1805 103 schilderstukken uit dat slot geroofd
hadden, had echter vorst Alois von Kaunitz uit
zijne, door vorst Wenzel bijeengebrachte, schilderij
galerij, in 1819 nieuwe kostbaarheden naar Auster
litz gebracht, darunter Gemalde von Tizian, Ant.
van Dyck, Fr. Snyders, Heuscli (Jacob de V),
Ossenbeek, Breughel etc. Uit een te Brünn in
1838 door Ernst Hawlik, mede een Moravisch
Kunstforscher, uitgegeven werkje weten wij helaas,
dat de schilderij-galerij te Austerlitz zich
toenmaals in deerlijk verval bevond.
Eindelijk vinden wij nog op pag. 83 een HS.
van Cerroni »Kupferstecher?Lexikonnach
Schulen geordnet", in vijf folio-deelen genoemd, waar
van het derde deel de Nederlandsche school be
handelt. Bei Aufziihlung teekent dr. Schram
hierbij aan der Stiche des Lukas von Leyden
im III. Bande führt Cerroni auch einen aus dem
Jahre 1524 an, der in dem Werke von Bartsch
»Le peintre-graveur" nicht verzeichnet ist. Der
betreffende Stich stellt einen starken Mann dar,
der Amor's Bogen spannt, wahrend Amor selbst
mit dem Finger auf einen Alten zeigt, der unter
einem Baume schlaft.
Amsterdam. J. H. L. VAN DEH SCHAAFF.
Sinds circa twee jaar hield de heer Hendr.
Klyn zich bezig met het schilderen eener copie
op de ware grootte, naar Rembrandt's Optrekken
vin het Ko'-poraalschap van Banning Cock (De
Nachtwacht).
De heer Klijn stelde, alvorens er mede naar
het buitenland te vertrekken, eenige kunstlief
hebbers en critici in de gelegenheid er kennis
mede te maken in het »Gebouw voor den Wer
kenden Stand."
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat is geëxposeerd een
waterverfteekening van William Estall.
??nUUIIIIIIIMIIItlllllMlimilllllMIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIHIHIItlllllllllllllMIIIIMi
Iets over Volkslectuur".
(Ingezonden).
Volgens eene in Mei 1.1. verspreide circulaire
hebben de heeren S. L. van Looy en H. Gerlings,
uitgevers te Amsterdam, in overleg met de heeren
W. L. P. A. Molengraaff en W. van der Vlugt,
hoogleeraren te Utrecht en te Leiden, het plan
opgevat eene binnen het bereik van smalle
beurzen vallende volksbibliotheek, zoowel van
wetenschappelijken als van letterkundigen aard,
het licht te doen zien. Allen, die het plan
wenschen te steunen, 't zij door eigen arbeid of door
vertalingen of populaire bewerkingen van geschikte
vreemde boeken, worden door laatstgenoemde
heeren verzocht hun naam aan hen kenbaar te
willen maken. »Vooral tot Nêerlands jeugdige
vrouwen zij dit verzoek gericht."
Ware deze laatste zinsnede niet in de circu
laire voorgekomen, ik zou nog eenigszins met het
denkbeeld der heeren hebben kunnen instemmen.
Thans echter niet!
Het is waar, dat geschikte volksliteratuur te
onzent schaarsch is en thans vooral, nu zoowat
iedereen de leidsman van het volk wil wezen,
behoefte er aan is.
Toch is 't ook de vraag, of jonge vrouwen, in
aanmerking genomen hare eigenaardige stelling
in de hedendaagsche maatschappij, wel de
geschikten zijn om die behoefte aan te vullen.
Ik geloof zeker, dat enkelen van haar in staat
zyn eene goede novelle te leveren. Maar hebben
wij van dergelijke lectuur niet reeds een talrijken
en goedkoopen voorraad?
Laten wij eens zien!
Wij bezitten a 10 cents per nummer: «Waren
dorfs Novellen-Bibliotheek", «Geïllustreerde
Novellen-Bibliotheek", »Frank's Novellen-Bibli
otheek" en a 5 cents per nummer: de Volksge
schriften, uilgegeven door de «Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen", welke allen, voor zoover
ik weet, nog steeds geregeld worden voortgezet.
Wij kunnen voor 50 cents een werk bekomen
van Ten Kate, da Costa, Beets, Ter Haar, Van
Lennep, Ter Gouw, Vondel en Luyken; de
Guldens-editie is voor 60 cents verkrijgbaar;
wij hebben eene Halveguldens-editie; De G
nestet en »De Schoolmeester" kosten 35 cents; Van
Zeggelen is voor 70 cents te koop.
Er bestaat eene »Algemeene Bibliotheek" a
15 cents; een »Klassiek Letterkundig Pantheon"
a 30 cents; «Zwolsche Herdrukken" worden
verkocht a 35 cents; ook bij de firma's Wolters
te Groningen en Suringar te Leeuwarden ver
schijnen tegen tamelijk lagen prijs Klassieken.
En wie kent Bolle's en Cohen's aanbiedingen
niet?
Goedkoope boeken dus in overvloed!
Het is mij, daar ik op geene enkele wijze met
den boekhandel in betrekking sta, onbekend of
de door mij genoemde literatuur, niettegenstaande
den lagen prijs, met succes wordt gedebiteerd.
Ik betwijfel 't echter, want het volk is arm en
en daarom vraagt het »de Wetenschap" kosteloos.
Het moet bekend worden met Sociologie,
Staaten Staathuishoudkunde, Rechtswetenschap, Ge
schiedenis, Aardrijkskunde, Natuurkunde, Opvoed
kunde enz.
Over al die vakken bestaan wel zeer veel
partijdige schoolboeken, waaraan het volk niets
heeft, en zeer dure ingewikkelde werken, die
zelfs dikwijls den student te moeielijk zijn, doch
ternauwernood n bevattelijk onpartijdig volks
boek.
Welke jonge vrouw .of geleerde zou die zware
boeken, beknopt en duidelijk in den volkstoon
kunnen overbrengen ?
Ik vermoed geen een.'
Toch is dat zoo erg niet, tenzij onderwijzers,
leeraren, professoren, doctoren, advocaten, pre
dikanten, kortom allen, die wetenschappelijk zijn
opgeleid, kostelooze cursussen openen voor het
volk, bijgewoond door hoogstens 50 personen b.v.
Hoeveel gebouwen zijn er niet, die daarvoor
zeer geschikt zijn? Zelfs een kerkgebouw, dat
doorgaans toch gedurende eene gansche week
leeg staat, zou dan ook nog nuttig kunnen zijn!
Openbare vergaderingen brengen de ontwikke
ling niets verder; zij zijn te afmattend, vooral
door hare langdurige debatten.
Van cursussen verwacht ik meer heil. Moet
men een boek, zoo gauw men 't niet begrijpt of
te vervelend vindt, neerleggen, in een gesprek
kan men over en weer vragen doen en dat is
ook meer opwekkend dan lezen.
Het volk moet tevens veel meer gelegenheid
gegeven worden concerten en tooneel voorstellingen
kosteloos bij te wonen; ja ik durf veronderstellen,
dat het misbruik van sterken drank zou afnemen,
wanneer de helft kroegen en cafe's in leeszalen
herschapen konden worden.
»0ns Huis", de Vereeniging sLeeskunst", de
Maatschappij »Tot Nut van 't Algemeen", de
«Maatschappij voor den Werkenden Stand"
zouden een weldaad doen door tot een en ander
van het hierboven besprokene het initiatief te
nemen.
Thans nog een vraag aan de heeren Van Looy
en Gerlings.
Bij hen vooral zijn in de laatste jaren uit
muntende, maar wel wat kostbare werken op
sociologisch gebied verschenen. Kunnen zij dan
ook niet beginnen een goed voorbeeld te geven
door hun eigen fondsen goedkoop aan te bieden ?
GEKARD G. LENSELINK.
niniiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiii
Mendes da Costa. H. C. Muller.
(Ingezonden.)
Diep verontwaardigd over de schandelijke en,
»om het kind bij zijn naam te noemen", laag
hartige wijze waarop de heer H. C. Muller zijn
erbarmelijke knoeivertaling tegen de dubbel en
dwars verdiende terechtwijzingen van den heer
Mendes da Costa gemeend heeft te mogen ver
dedigen, acht ik het mijn plicht hier openlijk
te verklaren dat ik voor den heer Mendes da
Costa als literator steeds de hoogste achting heb
gevoeld en blijf gevoelen.
Leiden. J. J. HAKTMAN.
Natuurlijk zijn wij bereid van meerdere ver
ontwaardigde hoogleeraren betuigingen van hooge
achting, hetzij voor den heer Mendes da Costa,
hetzij voor den heer H. C. Muller, op te nemen;
maar opdat ons ruimte voor den stroom van
verontwaardiging niet ontbreke, noodigeti wij
hen dringend uit zich aan een even beknopten
betoogtrant te houden, als die, waardoor het
schrijven van den heer Hartman zich onderscheidt.
RED.
(Ingezonden).
Geachte Redactie!
Twee weken geleden bevatte uw weekblad een
stuk van den heer Mendes da Costa, waarin deze
de onlangs door de heeren H. C. Muller en Ch.
M. van Deventer aangevangen reeks van verta
lingen der klassieke schrijvers besprak. Onom
wonden keurde hij die onderneming daarin af,
en noemde dr. Muller's vertalingen door vele
onnauwkeurigheden ontsierd. Een gelijkluidend
oordeel, door tal van bewijzen gestaafd, heeft
dr. Mehler dezer dagen in het Schoolblad uit
gesproken.
Dat de heeren Muller en van Deventer daar
mede niet zouden zijn ingenomen, liet zich den
ken. In het nommer van 25 November staan
dan ook replieken van hunne hand. Dr. van
Deventer heeft, als man van ernstige studie, aan
zelfbeheersching gewoon, zich daarbij strikt tot
de zaak zelve bepaald. Dat dr. Muller eveneens
zou handelen, kon wel niemand verwachten die
met zijn persoon eenigermate bekend is. Het
was te voorzien dat hij driftig zou worden, en
wat zegt niet een man die driftig is ! Maar dat
hij zóó iets, als door hem onderteekend in uw
blad te lezen staat, heeft kunnen schrijven, zie,
dat valt me toch van hem tegen.
Ik zou er echter niet aan denken mij in dezen
pennestrijd te mengen, zoo de heer Muller niet
had goedgevonden mijn naam te noemen op een
wijze die mij het zwijgen onmogelijk maakt. Hij
verklaart namelijk niet te weten welk aandeel
de heer Mendes heeft ge'iad aan de schoolboeken
die deze gemeenschappelijk met mij heeft uit
gegeven. Nu, dat geloof ik graag; ik denk zelfs
dat dr. Muller te midden zijner vele en veel
soortige werkzaamheden wel geen tijd zal hebben
gevonden om zich een oordeel te vormen over
ons beider arbeid. Maar het zij mij vergund, ter
voorkoming van mogelijk misverstand, hier open
lijk en waarlijk niet voor de eerste maal
mijn erkentelijkheid uittespreken voor het vele
wat ik van mijn vriend en medewerker Mendes
heb geleerd, en mijn bewondering voor zijn tact,
zijn nauwkeurige kennis, zijn onverzettelijke
zelfcritiek, zijn zelfstandig oordeel, die mij vele
malen voor overijlde gevolgtrekkingen hebben
behoed. Dat onze Attische Vormleer thans voor
de 5e maal ter perse is, ons Taaleigen der Ho
merische Gedichten onlangs voor de 3e maal is
uitgegeven en ook in het Duitsch en het Fransen.
is vertaald, onze Homerus-editie met critischen
commentaar weldra in herdruk zal verschijnen, be
wijst wel dat die «schoolboeken" hun weg hebben ge
vonden aan de Nederlandsche Gymnasia, en ook
daarbuiten niet onbekend zijn. En dat onbereken
bare succes is voor een zeer groot deel het werk
van Mendes; en wanneer ik nu lees van »Mendes'
oppervlakkigheid", dan weet ik niet waarover mij
meer te verbazen, over de woorden zelve of over
het feit, dat juist Dr. H. C. Muller het is die
deze beschuldiging heeft uitgesproken.
U dankzeggende voor de verleende plaatsruimte,
teeken ik mij hoogachtend,
Leiden, 28 Nov. 1823. Uw dw.
J. VAX LEEU \VEX Jr.
Miji,li'.: r de Redacteur .'
Is het mij vergund een paar opmerkingen te
maken naar aanleiding van het stuk iu uw vorig
nummer van dcu heer Mendes da Costa, over de
vertalingen der heeren van Deventer en Muller.
De waarde dor vertalingen als zoodanig wensch ik
buiten beschouwing te laten. Dat goede vertalingen
bijna uitsluitend door knoeiende gymnasiasten
zouden gebruikt worden, zie ik niet in. Maar dit
ter loops. Mijn voornaamste bedoeling is te ken
nen te geven, waarom ik de vrees niet deel van
den heer M. d. C., dat het nu op liet gymnasium
gedaai: moet zijn met de lectuur van Herodotus
en waarschijnlijk met die van andere schrijvers,
wier vertaling aau deu heer van Deventer zal te
beurt vallen.
Onwillekeurig denk ik hier aan een even aardig
als belangrijk stukje van den heer Mendes da
Costa in liet overleden tijdschrift Conjunctis
Viribus". De sehrijvtv beweert daarin, dat gebrek
aan kennis van oude geschiedenis en mythologie
n voorname oorzaak is van het gebrek aan lief
hebberij bij onze jongelui voor de oude schrijvers.
Ik ben het volkomen eens, maar daarom nog uiet
overtuigd, dat, wanneer schrijvers wensch, meer
geschiedenis en mythologie naast eeu pedagogische
keuze van lectuur, vervuld werd, de zaak
gewounen zou zijn. De moeilijkheid van het worstelen
met de taal wordt daardoor niet opgeheven, en