Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 859
beelden *) mogen dit ophelderen. Behalve voor
hen die stokstijf vasthouden aan wat men vyftig
jaar geleden leerde, is het van algemeene bekend
heid dat het Latijn niet is afgeleid van het
firieksch, maar samen daarmede een oudere taal
tot moeder had, waaruit beide zich onafhankelijk
van elkaar ontwikkeld hebben. Zoo gaat tusschen
twee klinkers in het Latijn s over in r, terwijl
zij in hetzelfde geval in het Grieksch verdwynt;
van den stam genes komt dus in het Latijn de
nominativus genus en de genitivus generis, ont
staan uit genefis, maar in het Grieksch de nomi
nativus yévo$ en de genitivus yévovs, samenge
trokken uit yéveos, dat uit yévfiro; is ontstaan.
Maar de heer C. weet dat niet of wil daar niet
van hooren, en hoewel het vaststaat dat nooit
in het Grieksch een onzijdig woord gevormd wordt
door $ achter den stam te zetten leert hij
(pag. 64) dat de onzijdige nominativi van stammen
ep e gevormd worden door achtervoeging
van /; en verandering van e in o. De stam van
Aavöavw is Aaömet korte a. Dat nu de heer C.
meent dat in dezen stam de klinker oorspronkelijk
lang is, neem ik hem niet erg kwalijk, maar wel
dat h\j spreekt van een stam Aijö(pag. 38). Zou
h\j heusch niet weten dat die t\ niets anders is
dan een op Scheveningsche wyze uitgesproken
lange a, en dat men dus, teruggaande tot den
stam van het woord, niet het recht heeft daarin
een y te schrijven?
2°. de nauwkeurigheid van iemand, die over
het Grieksch een grammaticaal werk schrijft, blijkt
o. a. zeer duidelijk uit het zorgvuldig plaatsen
van de accenten. Nu weet ik zeer goed dat juist
deze in de hoogste mate aanleiding geven tot
drukfouten, en daar wemelt dit boek dan ook
van; maar de gewone errata daargelaten blijkt
het dat de heer C. zelf allerwonderlijkst met de
accenten omspringt. HU schrift bij voorbeeld
frciv i. p. v. Trtiv, evSciïftov i. p. v. ev$zi/Aov, (pvtris
i. p. v. (püa-it;. En dit zyn zeker geen drukfouten;
want hu doet het geregeld, dus of uit onwetend
heid bf uit slordigheid.
3". de w\jze waarop de schrjjver zich uitdrukt,
Iaat veel te wenschen over. Terwyl ieder gewoon
mensch onder klankverandering verstaat den
overgang b.v. van t tot o of van a. tot g, en
dien van o tot u en van i tot ij steeds verlenging
noemt, bestempelt de heer C. (pag. 20) toch het
overgaan van Qpsv in (prfv en van %bov in %buv met
den naam van klankvernndering, hoewel de klank
dezelfde bl\jft. En wat te zeggen van het
volgende? De heer C. onderscheidt wortel en
stam; big zegt dus dat b.v. naiSev de stam is
van 7rzi£g-Ju, 7Tu.tèev<r van irxiSeóffu, Treirzièevx
van TrevaiSsvxei, maar dat die drie stammen n
gemeenschaplijken wortel hebben, nl. TaiS, waar
van direkt het woord 7rzt$ is gevormd. Toegege
ven. Ieder ziet dus duidelyk dat uit n wortel
meer dan n stam voortkomt. Voor den heer C.
zit er echter meer achter, hij gaat aan beeld
spraak doen en vergast ons (pag. 22) op de
volgende wartaal als «Slotsom: Even als de wortels
der hoornen nauwkeurig van nature bepaald,
immers door de oppervlakte van den grond be
grensd zijn, zoo zijn ook de wortels der woorden
absoluut, m. a. w. alle etymologisch samenhan
gende woorden hebben n bepaalden wortel of
althans een paar verwante wortels. De stammen
daarentegen, welke uit den gemeenschappelijken
wortel opschieten hebben een betrekkelijke uit
gebreidheid .... En even als de takken dikwijls
onmiddelyk uit den wortel opschieten, zoo zijn
van vele woorden wortel en stam n." Wat een
geluk dat de heer C. zyn jongens geen botanie
moet leeren!
4'. wie nauwkeurig wil zyn, zorge dat hij zelf
niet op gespannen voet staat met de regels en
de beteekenis der woorden van zgn moedertaal.
De heer C. schrift nochtans (pag. 8): »De wor
tel, d. i. de kern... noem ik dat gedeelte van
het woord", en iets verder »terw\jl ik dat deel...
ais den kern of den wortel behandel", en (pag. 3)
>wie nauwkeurig leest, vermeerdert wegens de
waarneming der telkens terugkeerende verschijn
selen zyn grammaticale kennis". En men bedenke
dat dit maar een paar staaltjes zijn.
5°. van drukfouten wemelt het boek. Enfin,
dat is meer vertoond; maar als aan het slot ons
van dat overgroote aantal er 21 worden opge
geven, weet de heer C. ook daarin weer 12
fouten te maken of te laten staan. Dat is toch
nog al onnauwkeurig!
Het gaat niet aan in een blad als De Amster
dammer nog meer plaats te vergen om de vele
vergissingen en fouten door den schrijver begaan,
alle of ook maar voor het grootste gedeelte op
te noemen. Doch hoe talrijk die ook zijn mogen,
het dient te worden erkend, dat het werkje hier
en daar wel iets goeds en nuttigs bevat. Als
zoodanig noem ik in de eerste plaats, de lijst
van afgeleide substantiva enadjectiva (pag. 90?94),
de lyst van synoniemen (pag. 100?108), de lijst
van samenstellingen met eigenaardige beteekenis
(pag. 128?134) en ten slotte de kolossale lijst
van »Griefcsche woorden die in andere talen, met
name in het Nederlandsen, gebruikt worden".
Jammer intusschen dat in deze laatste ook
ettelÜke woorden zijn opgenomen die niet aan het
Grieksch maar aan het Latijn zijn ontleend, z.a.
spectakel, argent, odeur, del, palm, lucifer, Sep
tember, Oetober. Dat de heer C. ze aan het
Grieksch ontleend noemt is, geloof ik, een gevolg
van het ouderwetsche gevoelen dat het Latijn zelf
afgeleid zou zijn van het Grieksch.
Om nu nog even op ons punt van uitgang
'terug te komen: de schrijver wilde »den leerling
een beginsel (sic!) in handen geven waarop hij
zijne waarnemingen1' der telkens terugkeerende
verschijnselen onder de lectuur »kon baseeren"
en heeft dus meer dan de helft van het boek
wit gelaten, opdat de leerling door daarop aan
te teekenen wat hij ontmoet, de volledigheid zijner
grammaticale kennis bevordere. Zóó beschouwd
kan het boek allicht nut doen, in de klassen
namelijk waar de schrijver zelf onderwijs geeft
en zyn jongens duidelijk kan maken wat voor
degenen die op een ander standpunt van gram
maticale ontwikkeling staan, abracadabra is of
onzin.
Amst., Sept. '93. M. B. MESDES DA COSTA.
*) De mij gegunde ruimte en de aard van dit
weekblad verbieden mij, helaas, uitvoeriger te zijn
in myn betoog.
De Mémoires van den Hertog
van Clarenee.
Gewoonlijk is de indruk, wanneer gekroonde
hoofden mémoires laten verschijnen, dat zij //een
kostelijke gelegenheid om te zwijgen" verzuimd
hebben. De mémoires van of liever omtrent
den overleden hertog van Clarenee, nog wel met
uitdrukkelijke autorisatie van de koninklijke fami
lie uitgegeven, maken hierop geen uitzondering.
De titel is Memoir of hiêRoyal Highness the Duke
of Clarenee and Aoondale, de uitgever Murrav, de
schrijver de heer James Edmund Vincent, die in
de voorrede zijn dank betuigt aan een reeks van
personen die hem inlichtingen verstrekt hebben,
te beginnen bij den prins van Wales, te eindigen
met juffrouw Blaekburn, de kindermeid van den
overleden prins. De slechte dienst dien de verteller
den dooden prins bewijst, bestaat niet in het ver
tellen van verkeerde dingen die waren er niet
te vertellen maar in het naief doen uitkomen
welk een onbeduidende, burgerlijke, achterlijke
knaap deze aangewezen troonopvolger in hetgrootste
rijk der wereld was. Geen enkele anecdote, onder
de weinige die er in het boek voorkomen, illus
treert zoo iets als spontaneïteit, wil, geest, talent,
hart; de prins heeft aan zijn ouders en opvoeders
weinig moeite gegeven, dat was alles.
Wie daarentegen in het boek uitstekend uit
komt, is de prinses van Wales. Blijkbaar was de
methoJe, om van deze knapen te maken wat er
met het oog op hun toekomstige positie van te
maken was, haar werk. De levenswijze van de
jonge prinsen was uiterst eenvoudig; er was een
Duitsche en een Pransehe gouvernante in de kin
derkamer om de knapen aan het gemakkelijk spre
ken van vreemde talen te gewennen, en de prin
ses zelf was zooveel bij de kinderen als dat
mogelijk was. «Het was voor de prinses een genot,"
zegt juffrouw Blaekburn, //als zij tijd kon vinden
om naar de kinderkamer te vliegen, een flanellen
boezelaar voor te doen en de kinderen zelf 's avonds
te wasschen en in bed te brengen."
De prinses zelf maakte ook versjes voor de
kinderen, tegen den verjaardag vau hun vader, en
het aardigste in het heele boekje is dan ook het
volgende, een handschrift van de prinses, door
juffrouw Blaekburn bewaard:
'"Eddy's Verses for Papa's Birthday,
th Nooembei; 1869.
'"Day of pleasure,
Brightiy dawning,
Take the gift
On this sweet morning,
Our best hopes
And wishes blending,
Must yield joy
That's never ending."1
Uit de kinderkamer ging prins Albert Victor
in de schoolkamer over, waar hij het eenigszins
sukkelaehtig schijnt gemaakt te hebben.
//Eens zeide de prins van Wales met spijt, dat.
prins Albert Victor niet zulke snelle vorderingen
scheen te maken als wenschelijk was; maar hij
werd door den getrouwen heer Dalton getroost
met de opmerking, dat een niet geringer
personnage dan prins Albert Victor's vader, indertijd
zich zoo langzaam ontwikkeld had, dat diens vader
er aan gewanhoopt had (geheel noodeloos, naar
later gebleken was) of hij ooit tot een beschaafd
inan zou opgroeien."
Na den schooltijd maakt den prins met zijn
broeder eene reis om de wereld met het sclüp
de BaceAante. Om te bewijzen dat zij daarvan ge
profiteerd hadden, werd een reisverhaal uitgege
ven, The Cruise of the Bacchante ; in deze Mémoires
echter komt geen bijzonderheid voor, die kan
doen vermoeden, dat prins Albert Victor aan bet
samenstellen van dat verhaal eenig aandeel heeft
gehad. Vervolgens kwam hij te Cambridge; geen
enkele aardige bijzonderheid uit zijn studententijd.
//Hij telde natuurlijk onder zijn kennissen al de
uitstekende mannen, die in zijn tijd te Cambridge
waren", maar werd van geen der bekende clubs,
de //Pitt", de //Athenaeum", lid. Alleen //nam hij
gaarne als zwijgend lid deel aan de
debatingavonden in de Cambridge Uiiion, wanneer een van
zijn vrienden daar zou spreken," en woonde ook altijd
de concerten van groot orkest of kamermuziek bij.
Hij werd lid van de Cambridge Rifle Volunteers
en liet zich in die uniform photografeeren; hij was
geen gymnast, geen cricket- of footballspeler, maar
hield van lawn-tennis, hockey, Lacrosse, whist en
paardrijden. //Zijn brieven uit dien tijd," zegt de
Daily News, //zijn zoo goed als kleurloos ten opzichte
van karakter en smaak, maar vertoonen een vrien
delijke inborst. Ook toonen zij hier en daar eene
onwetendheid, die een der voorrechten, en zooals
eenige domme menschen meenen, een der bekoorlijk
heden van een liooge positie zijn." Dit apropos van
eene vergissing omtrent den werkkring der advoca
ten. Ergens anders spelt hij Derby als Durby."
De Standard haalt ne daad van zelfverlooche
ning aan uit het heele boekje. Het was later, toen
hij officier was geworden en bij het regiment
was. Hij was vol plichtbesef. //Hij had na
tuurlijk gaarne eens een paar dagen uit zijn
garnizoen willen gaan, maar deed liet niet.
Twee invitaties tegelijk brachten hem in verzoe
king. De eene was de opvoering van Twelftk
Niffht te Oxford, de ander de
Universiteits-roeiwedstrijd te Chiswick. Hij bevond, dat hij geen
van beide kon bijwonen zonder zijn werk te ver
zuimen, en besloot te blijven was liij was. Zal men
dit een kleinigheid noemen ? Men bedenke toch hoe
gemakkelijk de prins aldus had kunnen redeneeren ;
Per slot van rekening is het toch mijn levenstaak
niet soldaat, maar koning te ziju. Mijn afwezigheid
kan weinig verschil maken. Toch ging hij niet."
Na deze studie van zelfverloochening maakte de
prins nog een reis door Indië, waaromtrent even
weinig belangrijks verteld wordt. De Standard
troost zich met de redenccring, dat de eigenlijke
biographie van den prins zeker nog geschreven
moet worden ; de Duily News vindt, dat de eigen
schappen van den prins, goedhartigheid en paard
rijden, wel niet de volkom ;n uitrusting van een
vorst naar het hart des volks uitmaken, maar dat
er toch ook monarchen met grooter talenten ge
weest zijn, die daarvan geen grootscher resultaten
gezien hebben.
Max Muller.
Woensdag 6 December vierde prof. Max Muller
te Oxford z\jn TOsten verjaardag. Hij is geboren
Duitscher, de Duitsche pers neemt dus evenveel
notitie ervan als de Engelsche. Uit een artikel
van Ferdinand Runkei, dat zijn beteekenis voor
de wetenschap in het kort schetst, nemen w\j wat
over.
»Zelden zeker heeft een Duitsch geleerde door
zyne werkzaamheid als universiteitsgeleerde in
het buitenland zooveel beteekenis gekregen, als
Max Muller, die in 1858 totfellow aan All-Souls
College benoemd werd, voor niet-Engelscheneeue
bijna onbereikbare onderscheiding.
Om de beteekenis van Max Muller te begrij
pen, moet men den stand van zijn wetenschap,
speciaal van de Indische philologie vóór zijn
optreden kennen. De kennis van het Sanskriet,
de lingua confecta, eene taal die door de be
schaafde Indiërs na het eindigen der Vedas
grammaticaal gesproken en geschreven werd, da
teert eerst uit de vorige eeuw. De vergelijkende
philologie, die zich aan deze kennis aansluit,
is nog heel wat jonger. Max Muller vond alzoo
een nog tamelijk braak liggend veld, zoodat men
zijn arbeid wel als den grondslag van die weten
schap voor het Westen beschouwen kan.
Het jaar 1789, voor de wereldgeschiedenis van
zooveel belang, is ook voor de Indische
philolofie gewichtig geweest. In dat jaar toch bracht
e oriëntalist Sir William Jones, opperrechter in
Bengalen, het nieuwontdekte drama Qakuntala,
in het Engelsen vertaald, naar Europa. Weldra
volgde nu de Indische tekst, en de eigenaardige
vermenging van Sanskriet en Prakriet in dit
gedicht wekte zeer de belangstelling der
philologen; in korten tijd verschenen een aantal gram
matica's en werken, onder welke vooral die van
den Jezuïet Hangsleden genoemd moeten worden.
De Jezuïten intusschen wilden hunne wysheid
voor zich behouden, en de werken van Hangsleden
verdwenen in de Romeinsche bibliotheken, tot een
Duitsch Jezuïet, Philipp Westing, ze weder te
voorschijn haalde en een grammatica eruit samen
stelde, die voor het zendingswerk der orde in
Indiëdienen moest. Dat was in 1793."
Runkei vermeldt vervolgens de uitgaven der
Asiatic Society, den arbeid van den Engelschen
officier Alexander Hamilton te Parijs en de school
door hem daar gesticht, en het werk van Friedrich
Schlegel in 180(5, Sprache und Weisheit der Inder.
Eindelijk in 1816 kwam het wetenschappelijke,
het werk van Franz Bopp, Lehrgebaude des
Sanskfit, voornamelijk te Parijs geschreven.
»Naar Parijs ook ging in 1848 Max Muller,
om bij Bumouf père et fils te werken. Hij had
zich bij Bopp te Berlijn en bij Brockhaus te
Leipzig de noodige voorbereiding verworven; hij
beheerschte de taal al in zooverre, dat hij het
fabelboek Hitopadeya in het Duitsch kon uit
geven, een werk, dat wel geen ervaren, maar toch
een goed onderrichten Sanskrietleerling vorderde.
Te Parijs nu ontsloten zich voor hem de dia
lecten van Indië. Burnouf onderwees hem de
Rig-Veda, het oudste der taaimonumenten. Max
Muller zag nu zijne taak vóór zich; hij nam de
uitgave van den Rig-Veda weder op, die door
den dood van Georg Rosen was afgebroken. Hij
ging naar Engeland en ontving van de
OostIndische Compagnie de opdracht den geheelen
Rig-Veda uittegeven, een werk, waarmede hij
eerst in 1875 klaar kwam.
Hiermede had Max Muller de wetenschappe
lijke erfenis van Bopp aanvaard, en tevens de
reputatie, de voornaamste der Oriëntalisten te
zijn. Had Bopp's scherpe blik den samenhang
der Indo-Germaansche talen erkend en op de
gsestvolste wijs bewezen, het gelukte Max Muller
de Indo-Germaansche denkwijzen en godsbegrip
pen als verwant te doen erkennen. Daarmede is
hij de grondlegger der vergelijkende mythologie
geworden.
Vóór Max Muller gold de mythologie nauwe
lijks als eene wetenschap. Simrock en de andere
aanhangers van Jakob Grimm, beschouwden haar
als een fantastisch gebouw, dat den exacten ge
leerde alleen kon afstooten. Muller beschouwde
de mythologie niet als iets substantieels, maar als
iets formeels. (Essays II) Zij was voor hem noch
philosophie, noch geschiedenis, noch ethica; alles
wat den geest der volkeren in beweging bracht
was hem mythos. Hij stelde de zon en den hemel
in het middelpunt van alle mythische beschou
wingen der Indogermanen, en noemde zijne
theorie de solaire (Science of langttage II). Deze
denkbeelden van den geleerde hebben een
kraehtigen echo in de wetenschappelijke wereld ge
vonden. De mythologische onderzoekingen heb
ben sedert dien tijd een groote vlucht genomen.
Van de mythologie werd Max Muller tot de
vergelijkende geschiedenis der godsdiensten ge
leid. Hij hield over dit onderwerp onder
reusaclitigen toevloed van hoorders te Londen voor
lezingen. Zijne vrije opvatting van den godsdienst
bezorgde hem menigen aanval van den kant der
Engelsche orthodoxen. Maar de geleerde liet zich
niet licht overbluffen ; zijne overtuiging was hem
altoos heilig, hetzij in de wetenschap, den gods
dienst of de politiek.
Als politicus is liij maar eens op den voor
grond getreden, in 1870, toen zich in Engeland
een buitengewoon krachtige anti-Duitsche partij
had gevormd. Toen schreef hij zijne bekende
brieven aan de Times, om de verwantschap
tusschen de beide Germaansche volkeren te doen
uitkomen."
Het is dus niet ten onrechte dat het feest van
Max Muller, die ook in den vreemde een warm
verdediger van zijn vaderland gebleven is, in
Duitschland met sympathie on belangstelling
wordt meegevierd.
Palmyra en de Bedouinen. Dr. Estrup,
wiens avontuurlijke rit van Damaskus naar Ko
penhagen nog kort g-.ileden zoo veel opzien ver
wekte, hield 31 Oetober in de aardrijkskundige
vereeniging te Kopenhagen een interessante voor
dracht over de streek van Palmyra, die nog zel
den door Europeanen bezocht is geworden. Pal
myra beteekent »l'almenstad", toch kunnen palmen,
wegens de zwavelachtige bronnen die er zijn, in
deze streek nu niet meer groeien. De kleine
dorpjes in die streek zijn op de ruïnen van
oude vestingwerken gebouwd. Verder noordelijk
vindt men overblijfselen van Byzantjjnsche be
schaving. Hier liggen ook verscheidene oude on
bewoonde ru'mensteden, waarvoor de inboorlingen
een groote bijgeloovige vrees koesteren; Estrup
hield zich met zijne gids een nacht tusschen
deze ruïnen op, om de woestijnroovers, die bjj
nacht de ruïnen niet durven naderen, te ontgaan.
Behalve de kartologische onderzoekingen, die
Estrup in deze tot heden weinig bekende streek
ondernomen heeft, achtte hjj het een gewichtig
resultaat van zijne reis, dat nu vastgesteld is
dat de Byzantünsche beschaving eene veel groo
tere uitbreiding heeft gehad, dan tot heden
aangenomen werd. H\j maakte ook van de ge
legenheid gebruik om de verkeerde voorstel
lingen omtrent de Arabische woestijn te verbe
teren. Deze is geen onvruchtbare zandvlakte,
maar een met gras begroeide steppe, waar
vooral in den winter en het voorjaar rijkelijk
regen valt. Ten slotte geeft Eslrup
mededeelingen omtrent de Bedouinen, waaronder hij zich
lang heeft opgehouden. Met hen in betrekking
te komen is voor Europeanen zeer moeielijk.
Deels door persoonlijke gunst, deels door list is
het Estrup gelukt hun gebied te onderzoeken.
Hunne gastvrijheid is groot, en er worden slechts
zelden misdaden onder hen gepleegd. De
Bedouïnen zijn in tegenstelling met de andere
Oostersche volken weinig godsdienstig. Jacht en
oorlog zijn hunne eenige bezigheden. Het eenige
genotmiddel, dat zy zich veroorloven, is koffie.
De Bedouinen schijnen voor inwerkingen van
buiten geheel onvatbaar te zijn en deze om
standigheid zal in den strijd tegen de
voortdringende beschaving wel tot hun ondergang leiden.
Duitschland viert een reeks van zeventigste
verjaardagen. Nu is het weer die van den dich
ter, roman- en tooneelschrjjver Otto Roquette, die
te Darmstadt gevierd wordt. Waldmeisters
Brautfahrt, het eerste werk dat hem beroemd maakte,
is nu reeds drie en veertig jaar oud; het ging
hem overigens daarmede als Paladilhe met de
Mandolinata en Goethe met den Werther; langen
tyd wilde men aan niets anders van hem eenige
waarde toekennen. Toen is de tijd gekomen van
de romans en drama's, de novellen en
litteratuurstudiën, eindelijk de kinderboeken en huiselijke
gedichten, en de oude poëet kan op een vrucht
baar leven en veel voldoening van ziju werk
terug zien.
Komisch is het, dat, naar later bericht wordt,
de zeventigste verjaardag van Otto Roquette
eigenlijk eerst op 19 April 1894 valt. Hij is nu
alvast tot «geheim Hofrath" benoemd; maar tegen
dien trjd wil men te Darmstadt een drama van
hem opvoeren en een algemeen Duitsch feest
ervan maken.
De hh. Frederik Muller en Cie., Doelenstraat
10 te Amsterdam, zullen op 12 en 14 December
een zeer belangrijke bibliotheek van geologie,
palaeontologie, botanie, zoölogie, entomologie
de bibliotheek van wijlen Dr. Ooster te Bern,
verkoopen. Met eenige boeken over andere, meest
verwante wetenschappen bevat de collectie ruim
1600 nummers.
Eigen Haard van November bevatte o.a. : Miss
Sally's verloving, door Cella; Het schild der
visscheryj in de Nieuwe Kerk te Maafsluis, door
Jo de Vries, met teekening van Ch. Rochussen ;
Uit de geschiedenis van Buitenzorg, door A. W.
Stellwagen ; De Waag te Deventer (met ill.), door
M. E. Honck; Smeulend gebleven, door A. J.
Servaas van Rooyen ; ILen terugblik op Panama ;
Charles Gounod (met portret); Evangelie, door
C. K. Elout; Eene geschiedenis der mode (met ill.) ;
Hedendaagnche buitenplaatsen (Molecaten bij
Hattem) door J. Craandijk (met teekeningen van P. A.
Schipperus); H. M. Flottielje vaartuig Borneo;
voorts aan platen: De kalkoenenhoedster, naar
Jules Breton; Groote kerk te Haarlem naar J.
Bosboom ; Een plaats der rust, naar Fr. Walker;
Undlne, naar C. Kiesel ; enz.
tHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiMiiiiiniiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiimiiiiiiitiuin
vo
DAMES.
Dinertoiletten. Goedkoope mode. Eene
dames-opvoering. liookstcrs.?Sand
wiches,
Voor dinertoiletten heeft men in Engeland een
nieuwen vorm van corsage, die aan familieportretten
uit den tijd van Karel X doet denken. Een keursje
mot langen punt, wordt van gebrocheerde
zijde genomen, niet veel hooger dan een b 'eed
ceintuur. Daarboven opent zich een Huweelen
kraag, zoo breed en wijd, dat hij de schouders
decolleteert en de mouwen bijna bedekt. Hij
vormt benedenaan revers, die zich kruisen;
in het V-vormig décolletékan men, wanneer
het te laag openvalt, waar wel kans voor is
bij deze gekruiste revers, eenig kanton vulsel
aanbrengen. Een costuum in dezen geest had
den rok van vieux rose fluweel, van onde
ren een rand van sabelbont, waarboven een bor
duursel van groene en gouden kralen; het
corsage was van perzikbloesem broche, de mouwen
cvenzoo; het vieux rose fluweel, met een smalle
rand van sabelbont en groen-goud borduursel,
vormde de revers en den kraag. Eene andere
combinatie hiervoor was: witzijden rok, bleek
groen satijnen keursje, mouwen van wit zijden
gaas met rozen beschilderd, en revers en kraag
van rose fluweel in de kleur. Nog een andere:
bleekblauw satijnen rok, keursje en mouwen, met
ruche, revers en kraag van geplisseerd bleekrose
mousseline chitfon.
In fluweel is het nieuwste velours, moucJieté,
bijvoorbeeld donkergroen met geranium-roode
grains de café. Men gaat in de japonnen weer
'ter zijde een streep maken, alsof ze daar op een
onderjapon openvielen; deze streep neemt men
dan van de kleur der mouches. Men kan dan