Historisch Archief 1877-1940
Ro. 877
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
afbreken, directeur werd van een der rondreizende
slechte operetten-gezelschappen, en toen dit gezel
schap teniet ging, kapelmeester werd in een
badplaatsje bij Napels.
Doch de prijsvraag van den uitgever Sonzogni
voor eene opera in een bedrijf maakte hem op eens
bekend. De naam van den bekroonde weerklonk
door geheel Italiëen daarbuiten, en evenals zijn
roem vond ook zijne opera: Cavalleria den weg
over de Alpen.
Den componist stroomden de tantiomes nu van
alle kanten toe. Hij werd een rijk man, een ge
lukkig en gevierd man. Hoe schoon zou het ge
weest zijn wanneer hij zich (waartoe de middelen
hem in staat stelden) aan ernstige studie had kun
nen wijden ten einde aan te vullen wat aan zijne
opleiding ontbroken had. Doch zijn uitgever die
hem ontdekt hatt en als een cipier over zijn
beFchermeling waakte (eene voogdijschap waaraan
Mascagni zich nu schijnt, onttrokken te hebben
door zich onder Ricordi's hoede te stellen) begreep
als practisch uitgever dat men het ijzer smeden
moet als het heet is, m. a. w. dat men van dien
roem moest proflteeren en even als den Wandelenden
Jood in Sue's roman het onverbiddelijk: Marche!
Marche! in de ooren klonk, luidde Sonzogm's be
vel : Schrijf! Schrijf!
En de beroemde jonge man moest schrijven zoo
veel en snel hij kon, want zooals ik zeide
de roem is een grillig kind. In zeer korten tijd
waren dan ook Vriend Fritz en de Runtzaus gereed
en ook spoedig opgevoerd.
Wat velen echter voorspeld hadden, gebeurde.
De verheerlijking van Mascagni had bij Cavalleria
het kookpunt bereikt. Het publiek, medegesleept
door de beknopte dramatische handeling, had de
waarde van de muziek geïdealiseerd. Een gewezen di
recteur van het conservatorium te Dresden (zich eerst
noemende dr. Pudor, later Herr Pudor en eindelijk
Herr Scham) schreef eeiie lange brochure, waarin
hij dit werk tot de sterren verhief, omdat, zooals
hij beweerde, Cavalleria den dam van het
doctrinarisme doorbrak en de muziek weer tot den rang
van gevoelskunst verhief. Kortom, sommigen zagen
in Mascagni de baanbreker voor een nieuwe
(Italiaansche) kunst.
Men is nu wel wat bekom n van die denkbeel
den. Er zijn andere nieuwe Italiaansclie compo
nisten opgestaan en men heeft gezien dat er onder
zijn, die zoowel wat kennis als vinding betreft, de
meerderen van Mascagni zijn. Men denke slechts
aan Leoncavallo.
"Wat Vriend Fritz en de Rantzaus betreft heb
ben beiden, dank zij de populariteit waarin Mas
cagni zich verheugt, wel een weg gevonden tot
verschillende theaters, doch zij hebbeu er niet toe
bijgebracht om den: Cavalleria?Rausch en het In
termezzo?Weh (zooals een duitsch kritikus zich
uitdrukt) of des componisten roem te verhoogen.
Het eerste werk was een zeer gelukkige greep en
dat was bij de volgende minder het geval.
De Ned. Opera gaf gisteravond: De Runtzaiïs
en het is naar aanleiding van die opvoering, dat
ik over Mascagni spreek. De indruk dien ik van
dit werk kreeg was niet zeer groot, en toch heeft
de vertolking (wat de hoofdpersonen betreft) mijne
verwachting overtroffen.
Ik schrijf die weinige indruk vooral toe aan
liet gezochte en gemaalde waar Mascagni nieuw wil
zijn. Hij is nu eenmaal melodist, in Italiaauscheu
s tij], en het bleek thans alweer dat zijnu kennis
i1 n middelen hem niet altijd veroorloven op vol
komen wijze uit te drukken, wat zijne fantasie
hem ingeeft. Er is iets goedkoops in de bewerking,
men voelt dat hij de moeilijkheden dikwijls ont
loopt.
Reeds in de eerste en tweede acte kan men dit
opmerken. De lange solo van Louise met de
tegenstellingen van vroeger geluk en tegenwoordig
verdriet is in muzikaal opzicht zwak van uit
drukking en de ostentatieachtige finale van de
eerste acte klonk mij (ondanks de stijgingen) ar
moedig, omdat ik er een gemaaktheid in opmerkte
en tevens een gebruikmaken van allerlei
traditioneele Italiaansche ensemble-effecten met een nu dan
hier niet bij passende meer moderne harmonisatie,
zoodat men wel den indruk van een groot spek
takel, doch niet van eene krachtige uit.ug kreeg.
. Mat vond ik ook de scène van het Kyrie in
Johan's huis en het vroolijkc liedje van Jacob's
dienaars daar bui"en. Mascagni laat de een altijd
rustig uitzingen voor de ander begint, waardoor
«leze scène alle realisme mist en om een
tooueelterm te gebruiken te veel wit geeft.
Soms hoort men melodieën van den zang met
echt Italiaansche begeleidingen, soms weer de
melodie in het orkest, terwijl de zangers daartegen
de frasen declameeren. In het laatste geval is
echter de zangpartij dikwijls onbelangrijk e u moet
men de hoofdvertolkers een compliment maken, dat
zij er zooveel van gemaakt hebben.
De heer Orelio verdient bovenaan gesteld te
worden. Zijne vertolking was meesterlijk. Mevr.
Engelen-Sewing gaf ccne in veel opzichten ge
lukkige vertolking van Louise; de heer Pauwels,
voor wie deze partij nu juist geen dankbare taak
is, gaf vooral iu den laatsten solo \vat wij van lic in
gewoon zijn. De heer Sciimier was zeer goud iu
zijne kleinere partij en de heer Engelen als Meester
Floris werkelijk beter dan ik hem tot nu toe zag.
Alles was met zorg ingestudeerd door den heer
van der Linden. liet orkest mist nu eenmaal
distinctie, doch kweet zich zeer zorgvuldig van
zijn taak.
Kortom de vertolking heeft m. i. in veel op
zichten liet werk gered, \\~at de vertaling betreft
is deze tekst alweer het bewijs hoc moeilijk liet
is metrisch te vertalen, vooral wanneer men de
declamatie en prosodie in het oog wil houden.
Ik vermeld dus alleen, dat ik slechts een enkele
maal door onjuiste klemtonen werd getroffen, zoo
als o. a. l'loris zingt: Loop naar <!/: maan. (De
zanger had dit echter wel kunnen maskeereu.)
Ik heb vooral bezwaar tegen den stijl en do
vaak oppervlakkige wijze van bewerking van deze
muziek van Mascagni. Vele gedeelten klonken aan
trekkelijk voor het gehoor cu dit werk heeft, liet
voordeel dat het niet sterk inspant en het. publiek
ieder oogenblik, met blijkbaar genoegen, trekjes uit
CavaUeriit herkent. Xooals de opera egevrn wordt
en zooals zij is aangekleed, verdient Ik Jlii?-l:i>n'i
gehoord en gezien te worden.
* *
De Beethoveusoirées zijn thans geëindigd, liet
de vertolking van de Negende Symphnuie is een
schoon plan geheel volvoerd. Behalve dit werk
werd het vijfde klavier-concert (door den heer
Röntgeu) en de Leonore-Ouverture No. 3 uitge
voerd. Voor het hoofdnummer Je Negende was
een voortreffelijk koor uitgenoodigd en werkten
de dames Schauseil en Speet en de heejen Rog
mans en Spotl mede.
Hoewel deze uitvoering nu niet in alle opzich
ten aan veler zeer hoog espannen verwachtingen
heeft beantwoord, was er toch weer veel te ge
nieten. Het koor klonk hoewel niet buitengewoon
sterk iu aantal zeer flink (alleen was de tenor
partij te zwak bezet) de orkest-nummers waren met
buitengewone zorg ingestudeerd, zelfs iu aanmer
king nemende de wijze waarop de heer Kes altijd
met zijn orkest oefent. Is dit voor gedeelten zooals
het ttcli?rzo een voordeel, bij het A'/ngio was dit
een weinig ten koste van de warmte. Dit was
voor mij wel wat te glad, te veel zonder emotie.
Ook zal de heer Kes over liet recitatief van
violoucellen en contrabassen niet gelieel te vreden
geweest zijn. Een paar baszangers zetten met
kracht te vroeg in. Het was een flinke fout; dit
is nu niet zoo erg ais een onzekere attaque.
De heer Röntgen was als pianist in technisch
opzicht niet zoo gelukkig als in de vorige con
certen, doch als muzikaal speler weet hij steeds
zijn gehoor te boeien.
In ieder geval past thans een woord van waar
deering voor de wijze waarop deze
Beethovensoirees zijn georganiseerd. 22 April herhaling van
de Negende Symphonie.
Ouder leiding van den heer Ph. Loots gaf de
zaugvereeuiging _,Arti et Religioni" een uitvoering
van Jitilns Maecliabcus, van Hiindel, in het Paleis
voor Volksvlijt.
Het waren vooral de solisten mevr.
HavermauPost, mej. M. M. en de heeren Rogmans en
Spoel, die mij zeer voldeden.
Rogmans was buitengewoon op dreef, hij was
de echte held. Spoel toonde zijne schoone expres
sieve wijze van declameeren. Mevr.
HavermanPost vond ik zeer vooruitgegaan en mej. M. M.
kweet zich op gelukkige wijze van haar taak.
Het koor had flink gestudeerd, doch was vooral wat
het dameskoor betreft, te zwak in aantal voor zulk
een werk, iu zulk een zaal. De tenoren hadden een
nobelen klank. Den ijverigen, taleutvollen directeur
zij dus aangeraden bij de keuze van werken, wat
meer rekening te houden met zijne koorkrachten.
Hij leidde het geheel op vaste wijze; ik kon mij
echter niet overal met zijne keuze der tempi ver
eenigen. VAN Mir.LlO.KX.
fiuimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiuitfiiiiHinn
Laurent Tailhade.
Uit Parijs wordt aan de Frankfurter geschre
ven: Het is merkwaardig, welken weg vaak de
schrijversroom kiest. Laurent Tailhade's roem
heeft tot voertuig een anarchistenbom gekozen.
Dit is nieuw en fin-de-siècle; de poëet, die beter
dan men eerst gemeld had, van zijn verwondingen zal
afkomen, kan rustig de onmetelijke reclame ge
nieten, die de moordenaar voor hem gemaakt
heeft. De naam Laurent Tailhade is den
gansclien nacht door naar alle einden der aarde heen
getelegrafeerd, en dat gebeurt do narnen der
decadente poëten niet dikwijls. Overal, te Parijs, in
Europa, en nog veel verder vraagt men nu: wie
is Laurent Tailhade ?"
Laurent Tailhade heeft drie bundels uitgege
ven, de eerste heette Au Jnrdm cfes Reces, waarop
een tweede volgde Les Vitrau.c. Beide zijn ge
heel uitverkocht maar niet herdrukt. Zooals reeds
de titel aanwijst, bevatten ze beide een
droomorige, mystische poëzie, /ij maken deel uit van
de idealistische reactie, die sedert eenige jaren
onder de jeugd van het Q.uartier Latin begonnen is;
zij zijn een der opmerkelijkste manit'estatiën van
die beweging. Minder werking hadden ze
intusschen op het publiek; ze hadden geen succes, en
Laurent Tailhade schreef nu satirieke poëzie, die
hij onder den titel Au, Pai/.-s des m/t/lett deed
verschijnen; inujle is zoo iets als ploert, kinkel,
en dient hier als poëtisch woord voor bourgeois.
Toch had ook dit niet veel succes, en
Tailhade bleef' bitter. Zijn vrienden vertellen, dat
hij in de laatste weken zeur gedeprimeerd was;
»als men 47 jaar en grijs geworden is," schrijft
de Ffinkfurter. >en nog steeds tot do -jongeren"
behoort, in dien zin, dat men zich nog geen goed
gedefinieerde plaats veroverd heeft, wanneer men
ziet, dat men midden op den weg is blijven staan,
waar men meende vooruit te zullen streven,
heeft men zoo heel veel reden niet tot
vroolijkheid." Ken langdurige ziekte en het overdreven
gebruik van chloral en morphine maakten Tail
hade non; somberder. Toch werkte hij nog voort;
hij is oen der steunpilaren van den Mercnre
de Fnotce, een der beste van de jonge revues:
hij opende de eerste opvoering van L'oeuvre''
met een conj'érciiri'. over Ibsen, wiens Jïitnemi
dn peitple zou opgevoerd worden, en de polemiek
daarover gaf hem een zekeren glans.
Xa den aanslag van Vaiilaiit wekte Tailhade
ergernis, door op het /»ntqnst i/c la l'lume de
bekende woorden te zeggen qu'importent les
victirnes, si lo geste est beau", hetgeen, door de
reporte's opgetoekend, wel anders door hem om
schreven werd, maar toch in hoofdzaak toege
geven,
*
* *
Volgens dezen berichtgever zou Tailhade dus
al 17.j aar zijn, volgens Anatole Franco is hij tien
jaar jonger.
? Voiei Laurent Ie Magniti.|tie !" was de uitroep
van een der andere decadenten, Charles
Maurras, eeitige .jaren geledon en tle/e bonnminu is
hem onder zijp. bewonderaars bijgebleven. Laurent
Tailhade kan beschouwd worden als hoofd en lei
der', zegt Anatole Franco, --van een geheelc groep
jonge lieden, onder welke hij de oudste is. Zij heb
ben, niet zonder er hun voordeel mee te doen,
de school der Parnassiens meegemaakt. Zij heb
ben respect voor de taal geleerd, en de ambitie
opgedaan om haren woordenschat met
zeldzaamheden, blinkende en schitterende woorden te
verrijken. Zij hebben er van Théodore de
Banville de bekoorlijke fantaisie geleerd, van Leconte
de Lisle de majestueuze breedheid, van Francois
Coppée de gemeenzame ironie, van Sully
Prudhomme de metaphysische beschouwing. Maar bo
venal heeft JoséMaria de Hérédia hun een ideaal
van barbaarsche, verblindende schoonheid voorge
houden, dat hen nog betoovert. En te midden
van zooveel bekoring hooren zij de
godloochenende orgelklanken van Baudelaire, de vleiende
schalmei van Mallarmé, de schelle viool van
Verlaine; nog is het een geluk wanneer niet de
geheel onharmonische klanken van Corbière en
Laforge in dat wonderlijk concert meeklinken.
De grootste verdienste van Tailhade zal zijn,
dat hij al deze klanken gehoord heeft zonder dat
het zijn ooren heeft verscheurd en zijn zenuwen
afgemarteld. De Jnrdin des Rêcc.s heeft te midden
der Parnassische herinneringen veel
oorspronkelijks; zijn talent bleek nog wezenlijker, toen hij
den geleerden berg verliet voor de altaren
in de bosschen. De verspreide gedichten in
deze nieuwe manier" (toen Anatole France
dit schreef, was de bundel Les Vitrawx nog niet
als geheel verschenen), «hebben een koel, schitte
rend mysticisme; men ziet de verzen flikkeren,
als de ijsbloemen, waar in een ruïne het heilig
dom, van gewelf beroofd, zich mee versiert."
Uit den Jardin fles Renes is dit Sonnet, een
specimen van welluidende, eenigszins vreemde
poëzie.
Ton col sitrgit dn sein comme mie tour d'ivoire,
Jeune hommr! les anneaiix sombrts de tcs clieveux
Klottent sur ta paleur, liquides et plus bleus,
Que la nuil aux yeux d'or en sa robe de moire.
Sous Ie maigre luibit iioir, tes tlanes pnrs et nervcux,
Des marbres consacrés tcruisent !a gloire,
Et ta bouelie sanglaiite est Ie tii de cibotre,
Ou revit la seiitcur des clircmes fabuleus.
Ton beau corps, cependant, aux Lrnes eadeueées,
Jamais n'assouvira l'Aiaour fles tiaticées;
'l'es larges yeux, pareus aux goalies de li mer,
Ne dcscendront jamais de leurs eiels poétiques
O il rêvcnt, tVaternrls, les phèbes antiques,
Et Narcisse au grand coeur qui mounit de s'aimer.
Uit den tweeden bundel, Tailhade's schoonste
poëzie:
V i t r a i 1.
Uu ercpuscule d'or baigne Ie sanctuaire.
Dans la nef ou s'inserit l'orgneil obituaire
Des chasses, les prélats d'ivoire et de Ararat
Joiguent leui's uiains que fit uu de'vot statuaire.
Tenant la erosse avee Ie s'gillum bénit,
Les anges plorés se \oilent de lenrs ailes.
JVès des enfants ivyanx dont l'albaire jaunit.
Sur des coussins de uiarbre noir, les dainoiscllcs
S'ageuonillcnt, un long rossire entre leurs doigts,
Blomles, paruii les lis, Amonr, que Iu eiselles.
Cepemlant que. Ie front eernéd'amicts troits
Et snssuranl nne oraison inélaiicobque,
Des moines soiit pamés a l'ombrc de la Croix.
Vn soir de llamme et d'or haute la basilique,
Ravivant les manx tevnis et les couleurs
Ancestïales de l'édifiee eatkoliquc.
Et soudaiu enivre, a/ur, pourpre clière aux douleurs,
T,e vitrail que nul art tci'resti-e m; profane
Jette sur Ie parvis d'ineaiidesecutes tlctirs.
Mais l'oiubrc gügne et Ie vain prestige s'cnfuit
Kt les arcraux qniués ti'out plus <!e il.'iirs closrs,
l'uiir les répandre sur la robe de Li Nuit,
La saei'ilège Xnit par qui iiieurenl les roses.
Maar ook in den derden bundel. Au Pays des
mn/les, vol satirieke bitterheid, is de vorm even
rijk; oen beetje verkwist aan onderwerpen die
het over 't geheel nauwelijks waard zijn. liet ge
dicht Diner champétrc, schoon niet als een sonnet
gerijmd, heeft er al de plastische sierlijkheid van
I'.nti'c les Meu,vs ou des garrons \ oiontaitvs
Kiitussrnt leurs chahtnils parmi les b:m]i lu'i'ius,
Jn familie l'eyssurd avee dr> airs seivius,
Disi-iite loiigtieineiit les tables sulitaires.
La denioiselle a mis tin eliapeau rouge yif
f*ont s'houoiv Ie bon faisclir dr ta commune,
.Kt ma lame l'Vyssanl, un peu hommasse el bnme,
l'orte une robe loutre aver dc> retlcts d'it'.
mimiMiiiiiimmiiMMimiiimiiiiiiimiiiin
Een weinig opgemerkte moderne
kunstenaarsroman.
TINCI MIII;AI,T. Kumfif' mul Entle eines
KUnxtlcrx, von WAI.TIIKI; SiK'.nnKn.
Zwei Tbeile in eiuem Bande. Jena,
('ostenoblc, LSini.
Kr ware een uiterst belangwekkende vergelij
king te maken tusschen <!exen oorsteling van een
jongen Duitscher, die zich, voor zooveel mijn j
inlichtingen juist zijn, ook reeds op een ander
gebied dan dat des romans, namelijk op dat der
beeldende kunst, als talentvol schilder had on
derscheiden, en den in ktinstenaarskringen oen
tijd lang /oo hartstochtelijk besproken roman van
den O]) de hoogte zijner ontwikkeling gekomen
Emile Zola, L'Oeiti-re.
Beiden, Zola en Walther Siegfried, schilderen
ons den harden levenskamp van een kunstenaar,
die. door de natuur met uitzonderlijke
begaafdheden toegerust, tot de hoogste roeping bestemd
schijnen, en toch eindelijk, niet te redden slacht
offers van een of meer zwakheden, gebreken of
leemten in hun voortreffelijken aanleg, ontgoo
cheld en uitgeput, als bankroetiers van al hun
idealen te gronde gaan.
Gaven de Fransche meester en de Duitsche
beginneling werkelijk elk een roman ?
Dat Zola zelf L'Oeuvre voor zulk een schijnt
te houden blijkt uit het feit, dat het boek deel
maakt van zijn cyclus Les Rougon-Maquart.
Toch ben ik van meening en dit verkleint
voorzeker wel in geen enkel opzicht de artis
tieke waarde van het werk dat ook op L'Oeuvre
van toepassing is, wat Siegfried, in zijn opdracht
aan zijn vriend Carl Scheidemantel, over zijn Tmo
Moralt mededeelt:
»Toen ik dit boek begon te schrijven, zette ik
op liet omslag Kinnpf und End", daar, naar mijn
gevoel, roniin niet recht datgene beteekende,
wat ik te zeggen had."
En wat hij eigenlijk wilde zeggen, om
schrijft hij zelf in de volgende regelen:
»Het was mij er geenszins om te doen, de ge
schiedenis van een individu te schrijven. al
zal mijn boek ook wel altijd zulk eene blijven
en al mag Tino Moralt, voor meer dan een zijner
collega's, nog zulke bijzondere psychische en wel
licht zelfs pathologische eigenschappen vertoonen
doch veel meer: een beeld te geven van de
groote evenzeer als van de kleine intieme strij
den, waaraan de kunst het leven van een mensch
dezes tijds blootstelt; verder had ik er veel meer
behoefte aan, mij toe te leggen op een zielkundige
ontleding, mij te verdiepen in het geheime, zoo
eindeloos fijne raderwerk van een kunstenaars
leven en een kunstenaarslijden, dan mij bezig te
houden met de gebeurtenissen, welke zulk een
leven vergezellen en den inhoud van hetzelve
tot een dankbare rornanstof zouden kunnen maken."
Op docuntents humainf, zegt Zola, berusten
de twintig deelen zijner Ilougon-Maquart's. Zeker
vergis ik mij niet, wanneer ik verklaar, dat in
Tino Moralt minstens even veel menschelijks,
werkelijks, waars steekt, als in L'Oeit'.re. Ik zeg:
minstens, et pour emise.
Het lijdt voor mij geen twijfel, dat dit lijvige
levensverhaal van een modernen kunstenaar, hoe
objectief ook volgehouden, van de eerste tot de
laatste bladzijde veel, zeer veel
autobiographische bestanddeelen bevat. Ik boud het ten voeten
uit geteekende beeld van Tino Moralt voor een
Sellistportrüt van den man, die het ontwierp en
onderteekende; en het verhaal van zijn kampen
en lijden, het Ende en zekere bijgedichte bij
zonderheden natuurlijk ter zij gelaten voor een
soort van generale biecht van Siegfried zelf.
Ik waag er mij niet aan, den zoo bij uitstek
rijken inhoud van dit interessante boek na te
vertellen. Ik zou het aanzien als ontwijding of
heiligschennis, moest ik, door een noodwendiglijk
gebrekkige, kleurlooze samenvatting van den in
houd, het boek een enkelen lezer ontnemen.
Veel liever wil ik er op wijzen, dat ons in
Tmo Moralt geschonken is een der
uitrnuntendste ontledingen van ' een modern kunste
naarskarakter, die wel in eenige literatuur te
vinden zijn, terwijl, daarenboven, onder al de
mannen van het jongere Duitschland, buiten
Tovote en Bleibtrcu, haast geen enkele een even
pittigen, kruimigen, artistieken styl bezit als Sieg
fried. Als bewijzen hiervan wil ik alleen aanhalen
de prachtige natuurbeschrijvingen, b.v. het
boschlandscbap op bl. 4S5, de wandelingen in het ge
bergte in LI, de waterval op bl. 51 S?51!), een
klein meesterstuk van levend, dichterlijk geziene,
knap weergegeven dingen.
Laat mij nader opmerkzaam maken op de tref>
fende bladzijden, waarin ons wordt medegedeeld,
eerst boe het allereerste plan tot zelfmoord in
de ziel van den gefollerilen Moralt ontstaat, dan,
door welke opeenvolgende studiën van smart
en vertwijfeling de arme genius eindelijk in vol
slagen zinsverbijstering vervalt:
Drie machtig aangrijpende epizoden. eerst
het vizioen, bl. 5(11, de heerlijke vrouwelijke
gestalte met, hoog boven haar, een zwevende
adelaar, 7is wir die Xclinsuchf, sclirie er
ldnauit; dan, bl. 5(jS, het gezicht van een spin,
uitzuigend zijn hersemnprg in een ijselijk stillen
nacht, eindelijk, bl. 57:1, het vizioen van zijn
eigen ik, schilderend in zijn atelier.
Ook bl, 557, de invloed van een treurig, door
hem zelf nagefloten berdersdenntje, op zijn ont
stelden, verzwakten, met onvruchtbaarheid gesla
gen geest, is een onvergetelijke bladzijde.
Onvergetelijk ook hoofdstuk LXXI, de te
genstelling tusschen de onbezorgde vroolijkheid
eener feestvierende A l pen jeugd en de
doodsche en doodende onverschilligheid van don
levensmoede, onbekwaam om zelf te begrijpen,
hoe wat hij zelf even schreef: Und da int nichts
f/e/ii/trlicher als die .Kiiiiitiitkeit, zich zoo te
eencinaal en zoo verschrikkelijk in hem
zelfbewaarhoid : een beeld van menscbelijk verval, dat
doet ijzen !
Moest ik nu ook op een schaduwzijde wijzen,
dan zou bet mij niet moeilijk vallen, hier en daar
in dit i'Is bl. tellend boek, eenige sporen te
ontdekken van verouderde romantiek of van even
slenterachtig conventionalisme. liet verwondert
mij van een auteur als \Y. S., dat hij- in strijd
met de waarheid, zijn held soms twee bladzijden
lange alleenspraken laat houden, dat hij zich nu
en dan bezondigt aan gezwollenheid van toon en
overdrevenheid van sentiment, bl. 102 - lo;!, en
ook een enkele maal aan erg ottderwctsch sym
bolisme, o. a. in den droom, die ons bl. 5ii7 ver
haald wordt.
Intusschen meen ik niet beter den indruk, dien
Tino Mondt op mij maakte, te kunnen samen
vatten, dan door te zeggen dat bet mij toeschijnt,
als haddo \Y'. S. zelf ons geopenbaard, wat hij in
zijn eerste boek wilde geven en in werkelijkheid
beeft gegeven, namelijk: een Duitschcn roman, vol
van die ^walm; kunst des Details, wolcho nur
durch (ieduld und aui'richtige künstleriscbe
Freudo am genanen Xatui-studium zu erreicben
ist. uud welche der geschiirfte lick und das
durch das YVosen der Epoche gvsteigerte
llediirfnisz des modernen Lesers je langer je inehr
ver