Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 877
langt, wenn ihnAbbilder seiner eigenen Zeit vol
kommen wahr berühren und tief ergreifen sollen.
Er wollte einen Roman schaffen, welcher das alles
erfüllte, welcher dem subtilsten Künstler inte
ressant bleiben sollte. Er wollte ein
Seelenstudium, vereint mit einer descriptiven Kunst
bieten, wi« die andern sich noch nicht die Mühe
dazu gegeben; er wollte, da er Maler war, seine
dichterische Kunst urn diese ganze grosze
Fiihigkeit bereichert wirken lassen; er wollte.... er
wollte
Dat W. Siegfried's Seelenstudium, wat er ook
nog ontbreke, ook in het slechtste geval, heel zeker,
dem subtilsten Künstler interessant bleiben wird,
dat is, naar mijn overtuiging, aan geen twijfel
onderhevig.
l Maart '94. POL DE MOST.
miiiiiniiiiiiiiiiitiiiiii
iimiHiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiimiHliiiiiiiliMiiiiii
Buitenlandsche Bibliographie.
The Temple Shakespenre. Een uitstekende nieuwe
uitgave van Shakespeare, waarvan tot nu toe drie
deeltjes verschenen zijn. Ieder deeltje een keu
rig, heel klein boekje, gebonden in rood linnen
bevat n drama met inleiding, woordenlijst en
korte verklarende aanteekeningen van de hand van
Israël Gollancz. Bovendien is ieder deeltje versierd
door een titelpagina van Walter Crane en een
photogravure, hetzij een portret van Shakespeare,
hetzij een of andere topographische illustratie van
zijn leven. ledere maand verschijnen twee deel
tjes; de prijs van ieder is ] shilling. Wat deze
uitgave vooral waarde geeft is dat de tekst woord
voor woord de Cambridge-editie volgt, en dat de
regels genommerd zijn zooals in de Globe-editie,
de handige uitgave in n deel, waarnaar Shake
speare gewoonlijk wordt geciteerd. De verwijzingen,
bijvoorbeeld, in Alexander Schmidt's
Shakespearekxicon gelden dus niet alleen voor de Globe
maar even goed voor de Temple. Philologen zullen
de Cambridge-editie nooit kunnen missen, omdat
daarin alle varianten zijn gegeven, en dus die ne
uitgave de waarde heeft van een complete collec
tie van alle uitgaven, oorspronkelijke en moderne.
Zij zullen ook behoefte hebben aan uitvoeriger en
meer wetenschappelijke aanteekeningen. Aan alle
andere klassen van lezers echter kan men deze
editie wel als de beste aanbevelen.
# *
*
The Yellote Boot. Binnen eenige dagen ver
schijnt het eerste nummer van een nieuw Engelsch
driemaandelijksch tijdschrift, dat belooft merk
waardig te zullen worden. Een Engelsch tijdschrift
is gewoonlijk meer een commercieele dan een lite
raire zaak, meer het werk van een ondernemend
uitgever dan van een groep schrijvers die een eigen
orgaan wenschen. Ook het prospectus van The Yellow
Book heeft nog veel van een reclame. Toch mag
men er veilig uit opmaken, dat het nieuwe tijd
schrift meer een literair en artistiek karakter zal
hebben dan de nu bestaande. Ieder nummer zal
op zich zelf een compleet boek vormen van onge
veer 200 bladzijden; de prijs is 5 shülings. Over
het eerste nummer zal onmiddelijk na de verschij
ning in deze kolom nader worden bericht.
* *
*
Macaulay's Dagboek. Als men het nieuwe maand
schrift «Books of To-day and To-morrow" gelooven
mag, hebben de erfgenamen van Lord Macaulay
besloten over te gaan tot de publicatie van Ma
caulay's dagboek. Het manuscript zou al in handen
zijn van een uitgever, en liet boek, dat uit ver
scheiden deelen zou bestaan, zou nog dit jaar ver
schijnen. Het dagboek van een man die een zoo
groote rol speelt in de politieke en literaire historie
van zijn tijd, moet noodzakelijk veel interessants
bevatten. Maar Macaulay is niet iemand aangaande
wiens karakter men uit een journaal veel belang
rijks verwacht of begeert. Macaulay's aangenaamste
qualiteiten, zijn krachtig gezond verstand, de rijk
dom van zijn volkomen geassimileerde en gemakke
lijk beheerschte kennis, zijn goedmoedige geestig
heid, en de levendigheid van zijn voorstellingsver
mogen, en daartegenover les défauts de sesqualités:
zijn gebrek aan diepte, zijn oppervlakkig optimisme,
zijn burgerlijke vcldaanheid, dat alles wordt uit
zijn werken zonder moeite en volkomen gekend.
De brieven en de enkele fragmenten uit het dag
boek, die reeds door Trevelyan in zijn biographie
zijn meegedeeld, vertoonen van den schrijver der
History of England en der Essays geen nieuwen
kant. Als jongen van 14 jaar s.hreef Macaulay
brieven in dezen trant: //Heerlijk nieuws! Vrede:
Vrede met een Bourbon, met een afstammeling
van Henri Q.iatre, met een vorst die aan ons door
alle banden van dankbaarheid verbonden is. Ik heb
eenige hoop, dat het een blijvende vrede zal zijn ;
dat de troebelen van de laatste twintig jaren ko
ningen en volken wijzer hebben gemaakt." Sedert
dien tijd heeft hij weinig intieme geschiedenis ge
had van den aard als men in dagboeken pleegt te
zoeken.
* *
*
Onder den algemeenen titel Etudes Truien, is
uitgekomen (Bibliothèque de la Plume) een bun
deltje gedichten: La Glèbe.
Het zijn zangen van liet land, met eigen
houtsneden van den auteur, Jules Alby, die er nog al
heel leelijk uitzien. Daarvan heeft het kleine groene
bundeltje dan ook niet de waarde, die ik meen dat
het bezit. Maar de verzen schijnen goed, niet sterk,
niet de uitdrukking van een zeer krachtige aan
doening, maar zacht en oprecht en met dikwijls
iets, waarvan men voelt, dat het eigen is.
Zoo dit gedichtje, dat een misschien niet zeer
nieuwe, maar toch eerlijke, toch frissche ziening
geeft van iets zeer ouds. //Le Semeur" heet het.
Impassible et comme en ?in soxgc,
Suivant Ie sillon vide et noir,
Le semeur obstinéprolonge
Sa marche grave, jusqu'au soir.
Il scande son pas et balance
Son beau geste fécondateur
Projetant au loin la semence
Dans Ie sol multiplicateur....
Et Ie germe doréqui vole,
Dans Ie dernier rayon du jour,
ISenvironne d'ime a-uréole,
D'une gloire d'heureux amour!
Al is dit nu niet geweldig, het is toch zeer zui
ver. Wat ik treffend vond, heb ik gecursiveerd,
maar bovendien geeft ook het heele laatste couplet
een zeer duidelijk beeld van den zaaier, die hoog
gaat boven den akker, met majestueus zegenend
gebaar.
Zooals dit gedichtje, zijn er vele in 't bundeltje,
dat aardig is en nog aardiger zou zijn, als het niet
door die bleeke nare houtsneetjes verleelijkt werd.
* *
Het stuk van Maurice Barrès: Une Journée
Parlementaire", dat eenigen tijd geleden veel sen
satie maakte en bij de eenige opvoering voor de
invité's van de Figaro, volgens de bladen, zoo heel
weinig bijzonders bleek te zijn, is thans als boek
verschenen.
Schandaal-nieuwsgierigheid heeft dit stuk aan de
eene zijde, hostiliteit ter andere gewekt, en daarom
kon de appreciatie bij de voorstelling niet zeer
zuiver zijn, vooral niet, wijl ten slotte domineerde
een soort van kregelheid, omdat een man van Barrès'
talent zich verlaagde, om op de schaudaal-belustheid
van het groote publiek te speculeeren.
Maar ons, voor wie die dingen ver en vrij on
verschillig waren, treffen bij het lezen van deze
//comedie de moeurs" He levendigheid en de stevige
realiteit der zegging. Misschien zou Une Journée
Parlementaire", hier opgevoerd, heel wat beter vol
doen dan in Frankrijk.
* *
Een wonderlijk boekje van een Pool of een Rus,
die zich, volkomen onuitspreekbaar, Stanislaw
Przysbyszewski noemt. Eu t boekje is getiteld //
otenmesse", reeds in 1893 verschenen, maar hier nog
niet gezien, naar ik meen.
Het eenige, waaraan het doet denken, is
de ,/Chants de Maldoror", maar deze zijn echter
en krachtiger en bedoelen alleen te geven de
visioenen en gedachten van een krankzinnige. Deze
//Totenmesse" wil ook nog zoo half en half
medisch zijn.
De schrijver zegt in een voorrede:
//Einen von den Unbekannten, von den im
Dunklen und in Vergessenheit lebenden Certains"
führe ich hier vor."
En later: //einen unbekannten, eineu //vom WTege"
habe ich aufgelesen."
De schrijver is alzoo een psycholoog, een ge
leerde, die echter in ziju Erzahlung" ook de kunst
niet zoo heelemaal weggooit. En hij bereikt soms
verwonderlijk sterke effecten, waar hij 't woelen
der gedachten van zijn krankzinnige schrijft, die
aan erotischen waanzin lijdt. Er zijn zulke geJeeltjn
in het boekje, die het, totaal afgescheiden de
eigenlijke bedoeling van den schrijver en of men
die wijze voorrede zoo maar gelooven moet, een
lezing volkomen waard maken.
Een paar zinnen mag ik wel overschrijven. De
//Hij" denkt aan zelfmoord :
JVur Eins schimmerte duich, brach sich Balm
in der wilden Gedankenflut.
Du thust es nicht!
Und dieser Gedanke fing an zu fischen und zu
angeln in dem traben Strom und kokettirte so
lange, bis ein anderer (iedanke an den Köder bise.
Ja, und dann thust du's erst recht!
Und beide Gedanken kamen sich nüher und
umarmten sich .. . und veiilochten sich . .. und
starrten einander an, lange, durchdringend ...
Ja, und daun war's gethan.
Mein Schicksal ist besiegelt.
So werde ich stehen, so die Pistole anlcgen, so
werde ich fiebe.rnd sprechen; du wirst es nicht thun
du thust es nicht! und gleich zugleich ein
Ruck, ein Jüngstentageslicht im Auge, ein Knall
und es ist gethan."
R. A. H. en P. C. Jr.
Bij de heeren Preyer & Cie., locaal Pictura,
is geëxposeerd een schilderij van W. Iloelofs,
«Koeien aan den plas."
Bij de firma E. J. van Wissselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een Schilderij van Ed.
Karsen, «Zomeravond".
De opgravingen teHissarlik.
Uit Athene wordt gemeld, dat in de laatste zitting
van het Keiz. Duitsche archaeologisch instituut
aldaar, door dr. Dörpfeld rapport werd uitgebracht
over de dit jaar voortgezette opgravingen te
Hissarlik, het vermeende Troje. Schliemann had inder
tijd aangenomen, dat de stad Troje gelegen had op
de tweede, de zoogenoemde verbrande laag, die
zich van de andere verschillende bewoningslagen
door de duidelijke sporen van een hevigen brand
onderscheidt. Nu heeft echter dr. Dörpfeld in do
zesde laag een grooten verdedigingsmuur gevon
den, die den gansenen heuvel omgeeft en vijf
meter breed is; hij bestaat uit fraai gladgemaakte,
uiterst zorgvuldig samengevoegde steenen, en is
toch zeer zeker uit het Mycenisch tijdperk. Over
blijfselen van een Griekschen muur over deze
imposante vesting werden ook gevonden. De muur
was van groote torens voorzien, waarvan er een
reeds tot op de diepte van zeven meters is bloot
gelegd, zonder dat men nog op zijne fondamen
ten gestuit is. Do muur is in zijn geheelen
omtrek voor het grootste gedeelte behouden. De
opgravingen die dit jaar op kosten van mevrouw
Schliemann gedaan zijn, zullen het volgend jaar
op kosten van den Duitschen Keizer voortgezet
worden.
De zesde laag, welke door het vinden van den
muur plotseling zeer in belangrijkheid wint en
waarin talrijke scherven gevonden zijn, tot den zoo
genaamd Lycischen stijl behoorend, kan ongeveer
uit 1500?OOO vóór Christus dateeren, dus uit den
tijd waarin men den Trojaanschen oorlog stelt. Dorp.
feld toonde aan, dat verschillende beschrijvingen
van Homerus zeer goed op de bedoelde
stadsoverblijfselen passen. De zesde laag is niet hori
zontaal aangelegd, maar steeg in het midden tot
een kleine verhooging, waarvan ook Homerus
melding maakt. Verder vermeldt Homerus juist
die gladde steenen van de burcht als een bijzon
der kenteeken. Nu zijn de gevonden muren door
de zorgvuldige bewerking van de steenen zeer goed
te onderscheiden van de cyclopische bouwwerken
te Tyrins uit denzelfden tijd. De fondamenten
van huizen uit die zesde laag toonen, dat zij niet
een aaneengesloten geheel vormen, maar veeleer
eene kolonie uit verschillende gebouwen bestaande,
die Homerus ieder afzonderlijk noemt. Men kan
ook in deze ruïnes zien, dat de huizen, juist
zooals Homerus vermeldt, in drie deelen gedeeld
waren. Dr. Dörpfeld stelt de gebouwen uit de
tweede, ook verbrande laag, waarin Schliemann
het oude Troje zag, in een veel oudere periode,
wel 3000 jaar voor Christus. Uit dien tijd heeft
Europa in 't geheel geen bouwwerken; Hissarlik
is dus in dubbel opzicht interessant.
Nieuws uit Mongolië.
In de vorige maand gaf de heer Hans Leder
uit Jauernig in Sileziëin de Geographische
Gesellschaft verslag over zijne reizen in noordelijk
Mongoliëen in Orchon. Hij had zich, door de
Russische regeering ondersteund, over het Ba
kalmeer naar de stad Urga begeven en van daar
uit de ruïnen van Karakorum, de eertijds schit
terende residentie van de groote Mongoolsche
Khans, nagevorscht. In een klooster dezer streek
vond hij voorwerpen van buit, die uit Europa
afkomstig waren, en welke de Mongolen op hunne
tochten naar Europa in de l.'Sde eeuw moeten
geroofd hebben, zoo een zwaardkling met gouden
schrift ingelegd »Ter eere Gods'1, «Vincere aut
mori", enz.
Veel belangrijks boden Leder's volkenkundige
schilderingen aan: die van 11,000 boeddhistische
monniken (lamas) die de stad Urga bewoonden,
de nog levende nakomelingen van Ghengiskhan,
de wijze van schapenslachten, die daarin bestaat.
dat men de dieren op den rug legt, hun een snede
in de borst toebrengt en door deze met de hand
het nog kloppende hart vat en verplettert, een
procédé, dat met buitengewone snelheid wordt
uitgevoerd en den oogenblikkelijken dood van
het dier ten gevolge heeft.
Een zonderling gebruik van de muziek leerde
Leder bij de Mongolen te Orchon kennen.
Kameelen die jongen hebben en deze uit koppigheid
van zich wijzen, worden, opdat de jongen niet
zullen omkomen, door klagende tonen op een
soort alpenhoorn, die men in de onmiddellijke
nabijheid van het moederdier gedurende langen
tijd laat klinken, zoo week gemaakt, dat zij de
afgewezene jongen beginnen te liefkoozen en hun
gewillig voedsel bieden. Natuur en bevolking vindt
de reiziger aan den Orchon en Karakorum be
langrijke en ernstige studiën waard.
Dante in Vlaanderen.
Voor ongeveer 18 maanden wijdde Gladstone
in de Nineteenth Century aan eene reis, die Dante
van Vlaanderen uit naar Engeland ondernomen
zou hebben, een belangrijk artikel. Over de reis
naar Vlaanderen bestonden tot nu toe slechts
vermoedens. Volgens Boccaccio, Villani en
Benvenuto van Imola moet Dante in de tijd van den slag
bij Kortrijk te Parijs geweest zijn; het is alzoo niet
onmogelijk, schreef voor eenigen tijd een Belgisch
geleerde, dat hij van daar uit eene reis naar Vlaan
deren ondernomen heeft, daar hij als Ghibellijn dit
land wel gaarne wou loeren kennen, en wanneer
hij zich van Vlaanderen naar Engeland inge
scheept heeft, kan het wel in Brugge over de
toenmalige bocht het Zwin en Cadzant geweest
zijn. Volgens den advokaat A. Du Bois te Gent,
die een nader onderzoek hoeft ingesteld, vermeldt
Dante de Vlaamsche zeedammen: tra Guzzante
voor Wissant wit zand, tusschen Calais en
Boulogne, het vermoedelijke Itius uit Caesars
De Bello Gallico. Du Bois houdt het ook er voor
dat Cadzant bedoeld is, hij voegt er echter bij,
dat over Dantes tekst onzekerheid bestaat. In de
uitgave van Witte heet het Guizzante, in vroe
gere uitgaven Guanto, wat Lamennais door Gent
vertaalt, terwijl een Vlaamsch schrijver bij de
vermelding van de bedoelde plaats Gazzante
vertaalt. De heer Gladstone kon dus nog gelijk
hebben.
De dichter Jean Aicard is tot president der
Sociétédes gens de lettres gekozen, als opvolger
van Zola; de president toch moet om de drie
jaren aftreden en is niet verkiesbaar. De tegen
stelling is niet onaardig tusschen den
naturalistischen romancier, en den zeer idealen dichter
van Miette et Noréen La Chanson de VEnfant.
Jean Aicard is trouwens na zijne periodevan lyrisch
dichter, dramatictis geworden (met Don Juan,
Smilif, Père Lebonnard) en daarna romanschrijver,
met Le Hoi de Camargue, Le Pare d'amour,
L'Ibis bleu en Fleur d'Abime.
liet tijdschrift Noord en Zuid, ten dienste van
onderwijzers bij de studie der Nederlandsche taal
en letterkunde, (uitg. Blom & Olivierse te
Culemborg) is zijn zeventienden jaargang inge
treden. Het is nog steeds onder redactie van de
heeren Taco II. de eer en ('. H. den Hertog.
Het eerste nummer bevat bijdragen van de II.II.
A. S. Kok, dr. W. Zuidema, dr. F. A. Stoett,
dr. J. W. Muller, J. C. Groothuis, A. M.
Moolenaar, en het begin van eene studie De Roman
tiek in Nederland, door C. II. den Hertog.
K i/en Haard van Maart bevat o.a.: De Poor
terszoon van Hoorn door M. W. Maclaine Pont,
(met ill. van Ch. Ilochussen); De Bouwval te
Wolfhczen, door H. J. H. (ironeman (met ill.);
Het Xuiderzee-rraat/stuk door .Ihr. C. (,'. Th.
Six, (met kaarten); Sociale arbeid in Londen
(met portretten); En jubilt' (met portr. van
Ritmeester J. I'. Ivohn); Jie Kinderzegeti/ng door
.Io. de Vries; -Een kijk/e in een tuinbouw
inrichting, door Dr. II. J. Calkoen (met por
tretten der II.II. Krelage en andere ill.) ; Funains
door Dr. Edw. B. Koster, enz. en als afzon
derlijke platen: De Aimlerzegening; ren hooge
ga^t in de keuken, naar Jan Steen; Keizer
Hadrianus in Engeland, naar Alma Tadema; H.M.
Koningin Wdlielimm in Friexch contuum; Van
verre staande, naar Domenico Morelli, enz.
Van De landsverdediging, maandschrift voor
Militairen en voor allen die in de weerbaarheid
en onafhankelijkheid van Nederland belang stellen,
onder redactie van nvestigntores, verschijnt bij
de uitgevers-maatschappij Elsevier" de vierde
jaargang. De Maart-arlevering bevat een In
Memoriam J, W. Knoop en vervolgt o. a. eene
reeks artikelen over den < 'hileenschen Burger
oorlog van IS'JO, door W. I. G. van der Veur.
Gouverneur's Oude Huisvriend, uitgave van
H. C. A. Thieme te Nijmegen, van Maart en
April 1894, bevat aan oorspronkelijke stukken:
J. R., Gedichten, en Fokko Bos, Mijn gedachten.
MtlttllltlliiitiliHiiiiiiitHitlllllliiiiiiiiiiiiiillHlllliiiiiiiiiitinullliiiiiiiiitn»
(^QHETSJES
, , . . _, ....
Een lente in Italië.
Een verbijsterende uitbloeiing van schoonheid.
Een zon van gebiedende heerlijkheid in een diep
blauwen hemel met enkele groote witte wolken,
die als lieflijke droomen vergaan, voortgestuwd door
een streelende koelte. Golvend de bergen in't rond,
op hunne kammen de stille zwartgroene cypressen.
En zwartgroen zijn de boomkronen, die de win
ter niet gedeerd heeft; maar allerwege: op de gloei
ende velden, langs de straatwegen, op de pleinen
der witte, in de zon slapende Rivierasteden, waar
alle vensters gesloten zijn met groene jalousiën,
het onbesmette, vroolijke geelgroen der jonge lente;
de kastanjes die ontbotten, de citroenen als gou
den droppels in het groen. En vol groen en vol
gezang de lucht: geuren van de ontluikende
eucalyptus met zijne bladeren als degens, geuren
van boschvioolfjes, geuren van jonge rozen; ge
zang van vroolijkstoeiende vogels en gonzende
bijen. Wat al kleuren daarbij! De purperen
rhodcderidrons wier uitgebloeide bladeren op het koeltje
ronddrijven als roode sneeuw; de camelias, stil,
als roode en witte tranen op hun duister gebla
derte. En stil, omhoog, de palmen met lange, stille
bladeren, ietwat voorovergebogen stam, uitstarend
in de verte naar het zonneschitterende vlak der
Middellandsche zee, waar een zachte, blanke damp
uit opgaat. Snappend en lachend de zongebruinde
menschen, de vroolijke Italianen met hunne glim
mende, donkere, tintelende oogen.
Heerlijk Genua! Niet uw welvaren, niet uw
grootsche haven met haar druk gedoe, met haar
mastbosch en de in- en uitvarende Oceaanstoorners
trekt mij aan; niet vooral uw paleizen van wit
marmer dat door het stof en de vingers der eeuwen
is bevuild; ook niet uwe koelbeschaauwde hellende
kronkelstegen, waar de nijvere huismoeder de bui
ten gehangen wasch laten druppelen op de hoofden
der haastige voorbijgangers; dit alles is schoon
ook de wasch! maar wat mij aantrekt is die
litflijke godsdienst in de kerken. Daar is de hoogste
schoonheid; op Goeden Vrijdag in de Domkerk
van San Lorenzo, en schouder aan schouder de
menigte in den middagschemer der kerk. Als een
atmosfeer door passiebloed gedrenkt, straalt daar
een zwak maar purperrood licht door de venster
gordijnen en giet gloeiende reflecten over de
zwartmarmeren, uit de menigte oprijzende pilaren, tegen
de goud-glinsterende gewelvingen omhoog, op de
oude schilderijen, wier voorstellingen zijn
weggeduisterd. Als gloeiende, stille tranen zijn daar de
kaarslichten op de donker gedrapeerde altaren, om
het blanke lijdenslijf van den gemarteldeu Verlos
ser. Luisterend de menigte, nu voor het verma
nende woord van den prediker uit den hemel, met
breed gebaar en luide stem opkomende in den
kansel in een schuin-ueerstrijkeiiden brecden straal
bundel van goudlicht, straks naar het gezang van
den Passiezanger, En o! dit gezang en deze stem !
Welk een geklaag van vrouwen, welk een gesnik
van tranen, welk een weeklieid van innige ontroe
ring, om het lijden van den Godmensch. Dit, waar
lijk, is het geklaag om het eeuwige lijden; dit
zijn de bloedige passie-tranen, dit de srnartkreten
van den rouw, die door de stem van dien
onziehtbaren zanger worden vertolkt.
Religie vol zinnestreeling! Straks na Pasehen,
zal het licht geworden zijn onder de gewelven van
San Lorenzo. Dan zullen de altaren, onder de
vlamkronen die daar altijd zweven, een weelde van
bloemen dragen, dun zal het woord van den pre
diker vol blijde verwachting, het lied van den zan
ger vol gloeiende levenskracht zijn, dan zal de
opstanding ook in San Lorenzo gevierd worden en
goudbehangen zal het altaar en goudbekleed zul
len de priesters ziju en schitterend de kandelaren.
Opstanding! Maar langs de straten worden de lita
nieën gehoord en trekken langzaam de processiëu
met hare kaarslichten voort, de priester in het
witte kleed onder het gouden baldakijn dat hem
boven het hoofd wordt gedragen, om hi-u te be
zoeken en de kracht van den godsdienst te geven
die met den dood worstelen; opstanding! Maar
's morgens vroeg klinken de litanieën nog droeviger,
klagen de treurmarschen nog weemoediger, om de
doodeii die naar den Godsakker worden gebracht.
En toch, welk een blijde dood in dit zonnige
blijde land. Ga mee naar den Camj/o Santo; wan
del méover een paar heuvelen buiten Genua,
laugs eeuwende aquaducs, de lachende jonge man
nen voorbij, die boccie, het geliefkoosde halspel
der Italianen spelen. De Cduipn Hvuto is de
keikhof van een volk dat het witte marmer goed
koop en een der kunsten van Michel-Angelo
niet duur kan krijgen. Maar welk een kunst, dan
ook, goed/ hemel! Zij bereikt het uiterste in den
techniek: dit witte marmer is niet marmer meer,
het is ouder deu beitel van den beeldhouwer zijde,
kant, laken, zelfs duffel, wolken óók geworden. Dit
is liet beste wat men er van zeggen kan. Maar
voorts welk een wansmaak! Eindelooze galerijen
van een panopticum van onbekende grootheden in
marmer gehouwen en met de pretentie van ge
lijkenis met de levenden of de doodeu die het
model ziju geweest. Eu in die pretentie wordt niets
gespaard: niet de wrat op den neus, niet de
hangende vet-kwabbeu onder den kin. noch het
welgedane buikje van dezen of dien. Kier zijn ze
allen in marmer: de treurende weduwe; de treu
rende man; de treurende kinderen; de doode die
afscheid neemt van de zijnen; de doode die op
zijn doodbed ligt of in de pose zit waarin zijn
nabestaanden hem goed kenden en met hun
wiimarmeren strakke gezichten schijnen ze allen ver
steend te zijn in een of andere comedie van de
droefheid. Alles is van marmer, van gehouwen, ge
slepen, gepolijst marmer, de cbambereloaks zijn
van marmer, de pantoffels, de zakdoeken ; de jassen
e:i broeken, de japonnen die het belachelijke eener
verouderde mode hebben; de ronde vilten (ook het,
vilt is in het marmer nagebootst!) hoeden der
treu