Historisch Archief 1877-1940
Fo. 914
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
heel kwaad niet is en wordt het uitdrukkelijk
aan alle afdeelingen en kameraden indivi
dueel" vrij gelaten zich naar hartelust in den
verkiezingsstrijd te mengen. Slechts ne voor
waarde wordt hun daarbij gesteld: ze mogen
namelijk geen parlementarisme drijven met
het plan om in het parlement opbouwend'''
werkzaam te zijn, behalve natuurlijk voor den
socialistischen toekomststaat. Nu, die voor
waarde is vrij gemakkelijk te vervullen, want
au fond kan natuurlijk geen enkele partij in
het parlement iets anders opbouwen dan wat
zij in het belang harer eigen beginselen
noodig acht!
Het is maar de kwestie wat men in de prak
tijk als opbouwend" en afbrekend" heeft
te beschouwen en in dit opzicht is de formule
vaag genoeg gesteld om voor alle mogelijke
opvattingen de noodige ruimte te laten,
zoodat, om iets te noemen, een socialist in den
Amsterdamschen Raad zelfs zou kunnen
stemmen vóór de tegenwoordige organisatie
der politie omdat die door haar ruw en tact
loos optreden krachtdadig medewerkt r. an het
afbreken der bestaande maatschappelijke orde!
Zulk een socialist toch zou zoodoende geheel
blijven binnen de lijn eener onlangs te Am
sterdam door de socialisten aangenomen
motie, waarin zij der Regeering dankzeggen
voor haar beweerd onwettig optreden te
Harlingen en de daardoor aan de socialistische
propaganda bewezen diensten!
Zoo staan we hier dus weer voor een nieuwe
koersverandering bij onze oude socialisten,
waaruit maar weer al te duidelijk blijkt dat
de leidslieden nog altijd zelf niet recht weten
welken kant het eigenlijk op moet, tenzij men
mag aannemen dat de heeren nu eindelijk
zullen blijven datgene waarvoor men hen op
dit oogenblik mag houden, namelijk voor
opportunisten van het zuiverste water, die
precies als de meest gewone liberalen wan
neer het in hun kraam te pas komt, de kwes
ties, waarover vroeger hemelen aarde werden
bewogen, eenvoudig verklaren tot bloote
utiliteitsvragen", waaromtrent het niet de moeite
is om voor de partij bindende besluiten te
nemen!
Wél beschouwd mag derhalve het resultaat
van het congres der revolutionairen" worden
aangemerkt als een overwinning van de begin
selen der parlementaire fractie, die althans van
den beginne af aan getoond heeft te weten
wat zij wilde.
Niets (dan wellicht persoonlijke antipathiën)
zal nu in de toekomst den heer Domela
Nieuwenhuis meer behoeven te weerhouden
om, arm in arm met v. d. Qoes, van Kol eri
Troetstra, weer naar het Haagsche Binnenhof'
te wandelen ter deelneming aan de parlemen
taire actie! Een curieus slot voor zulk een
hoog opgezetten strijd, die nu veel weg krijgt
van comediespel!
Het akeligste bij dit alles is rnaar dat er
nog arbeiders worden gevonden die aan deze
en dergelijke evolutiën der heeren mededoen
met een ijver en een vuur alsof hun ziel en
hun zaligheid ervan afhangen, daarbij onbe'
grijpelijkerwijs zelf vergetende, dat door deze
overwegend persoonlijke veten hunne wer
kelijke belangen schromelijk worden geschaad.
SociusBROODPRIJZEN.
(naar den gemiddelden stand der
broodfabrieken te Amsterdam, 's Gravenhage en
Leiden.)
Jaren
1870
1893
Gebuild
tarwebrood
per K. G.
cents
19.24
13.77 *)
Ongebuild
tarwebrood
per K.G.
cents
14.13
10 42
Rogge
brood
per K.G.
cents
9.73
9.33
Deze daling der prijzen ging vrij gelijkmatig.
Alleen de jaren 1881 en 1882 waren wat som
mige broodsoorteii betreft dure jaren.
BOTERPRIJZEN.
(Middenprijzen per Kg.)
Jaren. Delft. Leeuwarden.
1870 ? 1.47' ? 1.52
1892 » 1.42"' » 1.18'
De boterprijzen zijn zeer veranderlijk. De
hoogste prijs valt in 1880 namelijk ? 1.87:'
aan de Delftsche markt en ? 1.80 aan die te
Leeuwarden. Het goedkoopste jaar aan de
Leeuwarder markt was 1887 toen ?1.07"' werd
betaald en aan de Delfcsche markt het jaar
1892 toen ? 1.42' werd betaald.
VLEESCHPRIJZEN
(te Amsterdam).
per K.G.
Jaren.
1870
1892
Ruud.
f 0.77'
0.80
Kalfs.
?0.95
1
Schapen.
? 0.58 '
0 80
Varkens.
?0.90
0.42-'
Spek.
?0.84
056
De opgaven over schapenvleesch en spek
betreffen de jaren 1889 en 1887. De duurste
vleeschjaren waren : voor het rundvleesch het
jaar 1880 (/ 1.20), voor Tiet kalfsvleesch de
jaren 1882, 1883 en 1884 (/" 1-8.")), voor het
schapenvleesch het jaar 1884 (? 085), voor
het varkensvleesch de jaren 1870 en 1881
(? 105) en voor het spek het jaar 187G
(? 0.89-').
IIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllHlIlllllllllllllllllimMIMIIIIIIIIIIIIIIIIItll
Liefdadigheid,
*) Het prijsverschil tusschen Amsterdam
en Leiden, bedroeg niet minder dan 3 et. per
K.G. (15 en 12 et.)
In het verslag van Kindervoeding wordt de
werkzaamheid der dames, die hare hulp heb
ben verleend om de uitdeeling der spijzen
regelmatig en op gepaste wijs te doen ge
schieden, met de volgende dankbetuiging
bedacht.
Om aan die aanvragen te kunnen voldoen,
was behalve financieële steun van velen, de
hulpvaardige hand van zoovele Dames noodig,
die zich ondanks koude en ongemak, en met
opoffering van eigen genoegen in het koude
jaargetijde bereid verklaarden hare arme be
hoeftige jonge naluurgenooten te helpen en
daarvoor slechts een gelukkig uitgesproken
dank, een vrieadelijk hoofdknikken, of enkel
een blijden glimlach als belooning ontvingen.
Al is ons ISestuur vol van lof voor zooveel
toewijding, al zouden wij met duizende woor
den den arbeid van zoovele liefdevolle vrou
welijke harten willen zegenen, ons past een
nederig zwijgen tegenover de gestamelde
klanken der kinderen.
De Dames van het Comitéhebben zich een
eerezuil gesticht in aller harten, woorden ver
mogen niets bij den overvloed der stille dank
baarheid voor zooveel liefde en zooveel toe
wijding."
Heeft hier de secretaris zijn doel niet verre
voorbij gestreefd?
Wat moeten de 120 mejuffrouwen en de 30
mevrouwen, die, in allen eenvoud des harten,
overtuigd dat het zaliger is te geven dan te
ontvangen, kindertjes hebben helpen voeden,
wel denken, als zij over dit haar werk, het
natuurlijkste en het aangenaamste, dat zij
verrichten kunnen, een heer dermate van
streek zien, dat hij duizenden woorden" zou
wenschen te gebruiken, om zooveel toewij
ding naar waarde te prijzen ? Ondanks koude
en ongemak en met opoffering van eigen
genoegen in het koude jaargetijde'', waren zij
bereid arme behoeftige jonge natuurgenooteii
te voeden Met opoffering van eigen
gcnoegen! alsof het dan werkelijk voor die 150
dames geen genoegen, niet een der hoogste
genoegens zou zijn hongerigen kinderen eten
te geven, en alzoo door een daad bij te
dragen tot leniging van onbeschrijflijk veel
leed.
Hebben wij dan werkelijk recht zoo laag
over de dames-wereld te denken, dat deze
150 als een haast onverklaarbare uitzonde
ring, door zich met kindervoeding in te laten,
zich een eerezuil in aller harten hebben
gesticht"!
Immers neen.
Zoo treurig is het gelukkig met de
nedcrlandsche dames, in zake toewijding en barm
hartigheid, niet gesteld. Indien zij geroepen
worden, zullen zij bij honderden en bij dui
zenden bereid worden gevonden, gelijken ar
beid te verrichten, zonder eenig uitzicht op
belooning of dank.
De secretaris van Kindervoeding bedoelt het
natuurlijk niet kwaad. Toch sticht hij kwaad.
Allereerst brengt hij Kindervoeding m opspraak,
daar hij reden geeft tot de opmerking: zie
eens hoe verrast deze menschen dooi de meest
gewone uitingen van het solidariteitsgevoel
zijn ; hoe weinig moet hemzelf van den plicht
der barmhartigheid zijn bekend. Vervolgens
doet hij het vermoeden ontstaan dat de dames
zelf zulk een vleitaal aangenaam zouden
vinden en wat zeker niet het geringste
gevaar is door haar, die zich aan kinder
voeding wijdden, en alzoo haar plicht ver
vulden, zoo buitensporig in de hoogte te steken,
werkt hij mede om het peil van plichtbesef
te verlagen in plaats van te verhoogen.
Nog eens, dit werd geenszins zoo bedoeld;
veeleer het tegendeel. Men wil door loftuitingen
niet alleen belooneii maar ook anderen lokken.
Doch men vergete niet, dat op geheel het ge
bied der liefdadigheid de spreuk behoort te
gelden; de linkerhand wete niet wat de rechter
doet, en dat, zoo ergens, hier een kieschheid
en fijnheid van gevoel dient aan den dag
gelegd, die alle verheffing zoowel van zich
zelf als van anderen buitensluit.
f *
*
Hier echter treft men een der zwakke zijden
van de particuliere philanthropie. Deze moet
zoodra zij zich organiseert, om iets tot stand
te brengen, voor de weldadigheid harer leden
reclame maken, ten einde de tragen onder
de gevers aan te moedigen en de niet-gevers
tot navolging te verlokken. Zoo komen er
jaarverslagen, waarin niet alleen een over
zicht van de ontvangsten en uitgaven wordt
aangeboden, maar waarin men met naam en toe
naam vermeld ziet, wat de leden", de dona
teurs en donatrices (in 't Hollandsen gezegd
(gevers en geefsters) allen bij namen genoemd,
hebben bijgedragen; gevolgd dan nog door
een lijst van giften in eens", waarvan de
meeste alweder met vermelding van den naam
der weldadigen. Zoo weten wij dan nu precies,
soms met het adres er bij, wie een, twee, vijf,
tien, twintig, honderd, tweehonderd gulden
enz. enz. voor het goede doel hebben afge
zonderd.
Dit geldt niet alleen van Kindervoeding,
maar van alle vereenigingen en genootschappen
van dergelijken aard hier en elders. En
hoezeef dit onvermijdelijk moge zijn, zoo lang de
georganiseerde particuliere liefdadigheid de
taak der gemeentelijke liefdadigheid heeft te
vervullen, dat hierin iets onverkwikkelijks is
gelegen zal ieder gevoelen, die er met ons
van overtuigd is dat de linkerhand niet be
hoort te we ten wat de rechter geeft.
* *
*
Een volkomen scheiding tusschen
ijdelheidsstreeling en liefdadigheid vindt men
slechts bij de kerkelijke en de burgerlijke of
overheids-weldadigheid- Bij de eerste worden
de giften ter uitdeeling ontvangen uit collecten,
bij de laatste worden zij genomen uit de
opbrengst der heffingen ; bij beiden komt het
dus niet tot een jaarverslag, vermeldende de
edele gevers en geefsters. Bleef de kerkelijke
armenzorg niet zoo geheel beneden het
allernoodigste, uitgezonderd op zeer enkele plaat
sen, waar uit ruime fondsen kan worden
aangevuld, wat de meestal povere opbrengst
der collecte te weinig oplevert, men zou allicht
geneigd zijn aan deze zeer eenvoudige en
natuurlijke uiting van menschlievendheid de
armenzorg over te laten. Maar men weet het,
hare middelen schieten op treurige wijs te
kort, en niet alleen dat zij uitsluitend zorgt
voor de huisgenooteii des geloofs, hare zorg
in deze laat in den regel zooveel te wenschen
over, dat er b.v. van kindervoeding, al werd
er ook dubbel zooveel honger geleden als
reeds het geval is, niet zou worden vernomen.
De gemeentelijke armenzorg zij het dan
ook mei Jiulp van den Slaat en van kerkelijke,
en particuliere instellingen?is die der naaste
toekomst, en zij zal zoowel voor de armen
als voor de weldadigheidsvrienden een groot
voordeel zijn, daar zij niet elk jaar, gelijk
KindcrKOcding en Liefdadigheid ?naar Vermogen
met de klacht zal moeten komen, dat zij in
de vele nooden en behoeften" «slechts gedeel
telijk heeft kunnen voorzien", en dat haar
»de middelen ontbraken, om goed werk te
leveren;" en ook wijl het niet langer
noodig- zal zijn van den weidadigheidszin
van dezen en genen een reclame te ma
ken, ten einde eene geheel onvoldoende
organisatie eenigen steun te verschaffen.
Wordt eenmaal voor al de verschillende doel
einden van armenzorg, als kindervoeding, be
deeling, het verleeneii van behoorlijke huis
vesting, werkverschaffing enz. enz- een hoof
delijke omslag aangenomen, waarbij anders
dan bij alle overige belastingen, nu eens
werkelijk een redelijke progressie wordt toe
gepast, dan zullen de waarlijk liefdadigen,
blijde hun aanslag betalende, niet behoeven
te duchten, dat zij reeds daarom als weldoe
ners zullen worden aangewezen, en de
onbarmlmrtigcn, die mokkend hun aandeel in de
kosten der arm verzorging voldoen, hun aanslag
opbrengen als een jaarlijksche boete op hun
hartvochtigheid gesteld, of, zoo men wil, als
een leergeld, totdat zij zich verheugen het
hunne te kunnen bijdragen ter leniging van
anderer nood. Eer we dan twintigjaar verder
zijn zal de geheele natie tot het besef' zijn
gekomen, dat het niet een deugd of'een reden
tot lof', maar de natuurlijkste zaak ter wereld
is, dat allen die iets te missen hebben, een
evenredig- deel daarvan afstaan aan hen die
het uoodigste missen. En wanneer aldus de
meest gewone, de lagere soort van liefdadig
heid, die slechts beoefend wordt bij Chris
tendom en beschaving outeerende toestan
den, eeu gemeengoed is geworden, zoodat
zij als een vanzelf sprekende plicht voor
allen en op aller rekening door de over
heid wordt bewezen, zou er dan niet
eene hoogere, eene edeler soort van liefda
digheid ontluiken, die er naar streeft in
behoeften te voorzien, die thans geheel onver
vuld worden gelaten, als liggende buiten het
gebied dat de hedendaagsche philanthropie
zich heeft afgebakend ? Dat men reeds barm
hartig, weldadig, menschlievend verdient te
heeten, als men iemand van den hongerdood
redt, door hem voedsel of deksel te geven
bewijst het niet dat onze opvatting van huma
niteit en ons gevoel van solidariteit nog- van
een zeer onvoldoend gehalte zijn ?
* *
*
Maar deze beschouwingen helpen ons op
dit oogenblik niet. Thans is de particuliere
armenzorg aan het woord, en dat op de be
kende wijs. Voorloopig is het de vraag: wie
helpt nu Kindervoeding, Liefdadigheid naar
Vermogen en dergelijke vereenigingen aan
geld.
Wat Kindervoeding betreft, wij gelooven niet
dat voor deze vereeniging een tekort behoefde
te bestaan, indien men gebruik wilde maken
van het kerkelijk middel de collecte. De ver
eeniging heeft 1380 leden en getrouwe gevers
en geefsters. Belastten deze belangstellenden
zich nu, zoover zij daartoe in staat zijn, met
het op gezette tijden houden van een inza
meling aan de huizen, vragende voor kinder
voeding, zij zouden de harten en beurzen genoeg
geopend vinden om liet tekort aan te vullen
en in ruimere mate aan hun wenschen te
kunnen voldoen. Daartoe, zoo schreef de se
cretaris van de vereeniging is geld en bij
de uitbreiding steeds meer geld noodig, daar
toe behoeven wij de medewerking r,iet van
honderden, maar van duizenden onzer
stadgenooten." Dit is waar; maar hoe zal men
die duizenden bereiken, tenzij door hun bij
dragen te komen vragen eenige malen in den
winter? Het is bij deze vereeniging, gelijk
bij eenige andere, een beginsel, niet bij het
gemeentebestuur aan te kloppen ; men wil
alleen helpen met hetgeen men aan giften ont
vangt. Dit beginsel is het onze niet, maar
ook wanneer men het bestrijdt, gelijk wij,
dient men het te respecteeren, dat wil zeggen
behoort men aan te nemen dat van dit beginsel
wordt uitgegaan te goeder trouw. Dit doen wij
gaarne. Doch de kinderen mogen daaronder
niet lijden. Wil men geen gemeentehulp, en
schieten de ongevraagde bijdragen te kort, om
naar den eiseh te helpen, gelijk jaarlijks in
het verslag wordt erkend, dan, dunkt ons,
mag door hen, die de zorg voor kindervoeding
op zich hebben genomen, ook geen e/</W geoor
loofd middel worden verzuimd, om de dui
zenden te bereiken, en de ontvangsten te
vermeerderen, teneinde in de behoeften te
voorzien. Welnu de collecte is zulk een
middel want wie weigert, als hem voor
kindervoeding iets wordt gevraagd ? En zou
juist dat voortdurend vragen niet oorzaak
kunnen worden dat velen, die nu daar niet
aan denken, zich onder de leden of' de vaste
begunstigers lieten inschrijven, zoodat het
weldra onnoodig zou zijn, de namen van die
allen met het bedrag hunner contributiën of
gaven in een jaarverslag te vermelden ?
Hier was, zoo zouden wij meenen, nog wel
iets te doen.
Onruiïng of oszweepi.
Tegen dcii bakkersgezel Ten Bockhorst is
op bevel van den Officier van Juslitie een
instructie geopend, omdat hij in een vergade
ring-, gehouden op Zondag den 25sten No
vember jl. in het Palcis voor Volles d ij l, zijn
kameraden door zijn woorden zou hebben
aangespoord om naar een broodfabriek te
trekken ten einde aldaar de gezellen te be
letten om aan het werk te gaan.
Het kun zijn dat deze man zich woorden,
welke naderhand door de daad zouden zijn
gevolgd, heeft laten ontvallen, die onder het
bereik van de strafwet vallen. Wij «eten het
niet en vermoedelijk heeft hij zelf niet de
draagwijdte van zijn woord ingezien. Maar
indien hier verzachtende omstandigheden
kunnen worden gepleit, dan zullen 't dezen
zijn, dat hij er Daar streefde om zijn eigen
lot en dat zijner kameraden te verbeteren.
Maar terwijl de stem van liet volk zich zoo
luide heeft doen hooren, is er ook een ander
woord tot ons gekomen, een woord van de
»Siica pitériar' van onze studeerendo jonge
lingschap. De redactie van de Amsterdamsche
studentenalmanak voor 1895 heeft het noodig
evonden het overzicht der lotgevallen van
de gemeente-universiteit op de volgende wijze
in te leiden:
Het gaat ons zeer ter harte, dat wij niet
zooals vorige jaren alleen kunnen juichen