Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 924
Benjamin Constant en Aflolie."
De Adolphe van Benjamin Constant is geen boek
dat in iedere Hollandsche huiskamer wordt ge
vonden ; maar de Litterarische Fantasien van Busken
Huet zijn de eigendom van menig gezin, en in de
nieuwste gedaante van dat werk is een vertaling
van Adolphe opgenomen in het tweede van de
deeltjes, die het eerst afzonderlijk, onder den titel
Oude Romans, het licht hebben gezien. In deze
vertaling heb ik met Adolphe kennis gemaakt, en
het heeft mij niet gespeten. Terwijl de stoute
manier van Huet, om dit Fransche boek tot een
Hollandsch te maken, keer op keer de verbazing
en de bewondering wekt, is het boekje zelf ge
schreven met een sterke, sobere waarheidsliefde,
dat Planche reeds het een proces-verbaal noemde,
en is de hoofdpersoon in die mate een figuur als
er heden ten dage in grootere getale worden ge
vonden, dat een der moderne Franschen, Benjamin
Constant aanwijst als un frère en douleur et
complexité."
Adolphe is een vroegrijpe man; aan de akademie
heeft hij onder zijn vrienden den naam gekregen
van zeer begaafd te zijn; eenzelvig en een
menschenverachter, is hij gevreesd en gehaat bij de
middelmatigen. Hij is koel van hart, maar heeft
behoefte aan hartstocht, en slaagt erin, de liefde
te verwerven van een dame, //vermaard wegens
hare schoonheid, ofschoon zij de eerste jeugd reeds
achter den rug had"; Ellénore. Zij leeft met een
graaf, en heeft dezen toen hij bijna zijn geheele
fortuin verloren, en het weinig gescheeld had of
hij was in hechtenis genomen, zulke doorslaande
blijken van toewijding gegeven, de schitterendste
aanbiedingen zoo minachtend van de hand gewezen,
zoo onverdroten en zelfs blijmoedig in zijn ar
moede en zijn hachelijken toestand gedeeld, dat
de nauwgezetsten zich gedwongen zagen, hulde
te bewijzen aan de zuiverheid van hare bedoelin
gen en de belangloosheid van baar stieven. Toch
weet Adolphe haar voor zich te winnen. Ben ik
bij u, zoo schrijft hij haar, ben ik van u af, steeds
gevoel ik mij even rampzalig. Gedurenden de uren
dat wij gescheiden zijn, zwerf ik doelloos rond,
gebukt ouder den last van een leven dat ik niet
weet, hoe te dragen. Gezelschappen ergeren mij,
de eenzaamheid drukt mij neder
. . . , Nadert het
oogenblik dat ik u zien kan, dan sla ik bevend
den weg naar uw woning in. Alle personen die
ik tegenkom, schijnen mij toe, keunis ie dragen
van hetgeen ik gevoel, ik sta stil; ik wandel lang
zaam voort; ik verschuif het oogenblik vau mijn
geluk
Sta ik voor de deur van uw salon en breng ik
de hand aan den kruk, dan overvalt mij een nieuwe
angst: ik sluip voort als een schuldige, ik vraag
genade aan alle voorwerpen die mijn oog ontmoet,
alsof het altegader levende vijanden waren, afgun
stig van het eenige uur van zaligheid dat nog
voor mij is weggelegd. Het minste geluid doet
mij opschrikken, de minste beweging om mij heen
jaagt mij een huivering aan ; het geluid van mijn
eigen voetstappen doet mij achteruit deinzen . .
Zoo was Ellénore nooit bemind, zij geeft zich
aan Adolphe over, en hij, verhalende met de hier
boven overgeschreven woorden, voegt daaraan
onmiddellijk"toe: ,Wee den man, die eene vrouw
liefheeft en niet van het begin af gelooft dat zijne
liefde bestemd is eeuwig te duren! Wee hem, die
in de armen zelven van haar die hij veroverde,
eene noodlottige voorwetenschap blijft bezitten, en
de mogelijkheid voorziet dat zij hem onverschillig
kan worden!" De geschiedenis van deze ongeluk
kige liefde is het, die in Adolphe wordt verhaald.
Ellénore verlaat den graaf, en eischt van haar
minnaar, dat deze, nu zij goeden naam, eer, alles
heeft verloren, ook afstand zal doen van alle
voordeelen die een breken met baar onvermijdelijk
zouden maken: een carrière, aanzien, macht.
Adolphe, wiens hartstocht spoedig is voldaan, acht
zich verplicht, voor het offer dat hij heeft aan
genomen, met zijn persoon te betalen, en terwijl de
liefde cooit in zijn hart heeft gewoond, houdt trots
heftige twisten de ridderlijkheid hem samen met
deze vrouw, voor wie verstooten worden en sterven
n zijn. Maar hij voelt bij dit samenzijn zijn
karakter en waarheidsliefde verdwijnen, en terwijl hij
zichzelf, zijn zwakheid verafschuwt, gaat hij Ellénore
bijna haten, die met de meest egoïstische harts
tochtelijkheid op hem beslag blijft leggen. Telkens
brengt zij, om hem te houden, groote oifers, telkens
opnieuw gevoelt hij zich daardoor enger aan haar
geketend, met zware, knellende ketens. Het einde
is Ellénore's dood, en een somber, machteloos
verdriet van Adolphe.
De manier van behandeling van dit onderwerp
heeft menigeen doen denken dat Benjamin Constant
hier een autobiographie heeft geleverd. Planche
kan nauwlijks gelooven dat Adolphe een roman is;
Busken Huet daarentegen wil niet aan /,een zoo
genaamde wezenlijke gebeurtenis" denken. D.;
eenige wezenlijke gebeurtenis in den roman is
Adolphe's gemoedsbestaan, afbeelding van het
gemoedsbestaan van den schrijver zelven in de eerste
periode van zijn leven. Gelijk Goethe Wertlier en
Chateaubriand Renéheeft overwonnen, heeft ook
Benjamin Constant het mettertijd Adolphe gedaan.
Van die inwendige zegepraal is het boek de vrucht
geweest. Doch niemand meene daarom, dat
hij met een hoofdstuk uit de persoonlijke lot
gevallen des auteurs, allerminst dat hij met een
bijdrage tot den geheimen omgang van Benjamin
Constant met mevrouw de Stael te doen heeft".
Een Fransch publicist, de heer D. Melegari, laat
over deze kwestie een nieuw licht schijnen, door
de uitgave van Le Journal intime de Benjamin
Constant et Lettres a sa familie et a, ses amis. Hij
ontving dit dagboek, dat loopt van 1804 tot 1810,
uit de handen van een vrouwelijke nakomeling
van den schrijver, wier vader het in '71 had gevonden,
geschreven in grieksche letters, opdat het niet voor
Jan en alleman leesbaar zou zijn. Adrien de Constant
was begonnen, het over te schrijven, om het voor den
druk gereed te maken, maar de dood had hem over
vallen. In '86 publiceerde Melegari het in de te
Rome verschijnende Reme internationale, waarvan hij
toen de leiding op zich nam. Het voornemen was de
verspreide artikels ook als boekdeel uit te geven, maar
hooge gevoeligheden beletten tot heden, daaraan
gevolg te geven. Eerst thans is de heer Melegari
voor herhaalden aandrang gezwicht, zeggende : //La
silence est ce qui nuit Ie plus a nne renommée;
sortir du factice et rentrer dans Ie réel est un
avantage." En nu blijkt het, dat, Adolphe moge
dan Dichtung und Wahrheit" bevatten, de
waarheit" bevatten, de waarheid er toch een groote
rol speelt. Voor de nauwkeurigheid, waarmede
Constant zijn eigen gemoedsleven heeft geteekend
in Adolphe, de volgende voorbeelden:
Adolphe zegt: //Ik verwonder mij niet, dat de
mensch aan een godsdienst behoefte heeft; maar
ik verbaas mij er over, dat hij zich somtijds sterk
genoeg acht om het zonder godsdienst te kunnen
stellen : ik zou denken, in zijn zwakheid moest hij
ze alle te hulp roepen."
Benjamin Constant zegt in zijn brieven: Ik
wilde dat ik een geloovige was, maar ik kan niet
gelooven."
Reeds hierin ligt liet ontleden hunner eigen
gevoelens, dat Adolphe en Constant beide onophou
delijk doen. Zoodra het verstand bij Adolphe zijn
gevoel onderhanden neemt, splitst dit ziel; in ver
schillende elementen, en verdwijnt. Benjamin Con
stant zegt in zijn dagboek : Ik gevoel steeds meer
voor anderen dan voor mijzelf." Adolphe is de
man van het verlangen en de ontevredenheid ; hij
heeft een onbestemden drang tot daden, maar doet
nooit iets. //Ik had alle maatregelen getroffen,/.oo
geeft het Journal intime te lezen, om den geheclen
nacht door te reizen, maar mijn kamer was warm
gemaakt, het bed was goed: ik ben gebleveu. Zoo
gaat het met al mijn besluiten." Adolphe is grof
tegen Ellénore, en doet ten slotte wat zij wil.
//In plaats van zwak en heftig te zijn, had ik
zachtmoedig moeten zijn endoorzetten.'' Zoo Con
stant. Adolpbe verwonderde zich steeds over de ge
makkelijkheid, waarmede de menschen zich
heuiizetten over de gedachte aan den dood. Op Constant
drukt //het intieme bewustzijn van de kortheid
des levens.1' Bij het sterf bed van zijn biste vriendin
//bestudeert hij den dood." Beiden stellen prijs op
de eenzaamheid, beiden trachten waar te zijn, beiden
zijn zwakkeliiigen, wereldmoeden, sensibele egoïsten.
Is de gelijkenis tusschen Ellénore en raad. Staël
een even sterke? De uitwendige omstandigheden
zijn eenigszins anders. Na een aantal losse
minrarijen vond Benjamin Constant in mad. Charnore
zijn eerste groote liefde. Zij was veel ouder dan
hij, en toen hij met haar brak, nam hij iu haar,
gelijk Sainte-Beuve het uitdrukt, afscheid van de
achttiende eeuw. Daarop volgde zijn liaison met
mad. de Staël, die tien jaar lang duurde. Nog voor
hij zich geheel van haar los maakte, huwde hij
met Charlotte von Hardenburg, la bonne Charlotte,
gelijk hij haar pleegt te noemen. Het matst heeft
hij mad. Récamier liefgehad, wier gelaatstrekken
door David voor een eeuwige jeugd zijn bewaard,
en die niet van hem wilde weten. Maar niettemin
is de roman van Adolphe en Ellénore de geschie
denis van Benjamin Constant en mad. de Staël.
Het dagboek en de roman hebben voor beide ver
houdingen dezelfde motieven. Benjamin Consiant
heeft behoefte gevoeld, daar anderen zoo opper
vlakkig en vaak kwetsend waren in hun medelijden,
mad. de Staël te troosten bij het graf van haar
vader. Met deze sobere mededeeling moeten wij
tevreden zijn. Maar evenals Adolphe weldra klaagt
over Ellénore, klaagt Benjamin Constant over mad.
de Staël. Zij is al te hartstochtelijk; hij wordt
angstig, haar de waarheid te zeggen; haar koketterie
is niet anders dan verborgen vrees voor oud
worden; de uiting van haar hartstocht is als die
van een verwend kind; zij heeft geen trots, geen
zelfbeheersching; zij is altijd wrevelig, omdat zij
zich ouder voelt worden; zij moest geen liefde
eischen //je n'en ai plus!"
Dan vraagt hij weder : //Zij heeft mij lief; waarom
zal ik haar pijn doen ?" Een paar dagen later wordt
de zucht naar vrijheid hem te machtig, en ver
oorzaakt //une scène pouvantable". Maar den
volgenden morgen is het: Madame de Stael m'a
reconquis."
Als hij van haar is weggegaan, en de goede
Charlotte heeft getrouwd, verlangt hij naar zijn
oude liefde terug: //zou de ellende «teder begin
nen ':" En hij laat Charlotte in den steek, en keert
naar mad. de Stael terug: zij is mij te voet ge
vallen, en heeft hartverscheurend geschreid. Een
ijzeren gemoed zou haar geen weerstand kunnen
bieden. Ik ben nu weder met haar te Loppet. Ik
heb haar beloofd, zes weken te blijven, en Char
lotte verwacht mij tegen het einde van September.
Groote God, wat moet ik doen : ik werp mijn
toekomst, mijn geluk weg!" //Ik zal mij onder
werpen en veinzen, dat is de kunst der zwakken."
Dit alles vindt gij bijna letterlijk in Adolplic
terug, en zoo Benjamin Constant in zijn Adolphe
een roman heeft geschreven, die ook nu nog als
psychologische ontleding een meesterstuk is, het
is omdat hij de documents humains waaruit hij
hem opbouwde, zoo dicht bij de hand had.
In de studeerkamers der Fransche
schrijvers.
Daudet is, gelijk bekend, reeds weder aan een
nieuw werk bezig: De steunder familie, die alles
behalve een steun voor zijn familie is. Zola heeft
den opzet van Rome gereed, het zal Januari
1896 worden, vóór het werk af is. Albert Sorel
legt de laatste hand aan het vijfde deel van
Europa en de Revolutie; Frédéric Masson werkt
aan een nieuw boek over Napoleon in twee dikke
deelen, met meer dan vijftig totnogtoe onge
drukte manuscripten van den keizer. Ook Vandal
gaat over Napoleon schrijven, en zal dan naar
luid der publieken opinie tot de veertig
onsterfelijken gaan behooren. Bourget's nieuwste roman
heette JEn route, maar zal, nu Huysmans pas
verschenen boek denzelfden naam draagt, worden
omgedoopt. Tailhade is nog altijd niet geheei
hersteld ; hij werkt met Rachilde aan een satiriete
comédie: La covquête de la Gloire.
>Aus tiefem Thai.'1
Dit is de titel van eon roman, die de Frank
furter Ztng aan haar lezers geeft. De schryver,
Henrik Cavling, is een Deen, redacteur van het
blad Politiken. Deze journalist, die thans ook
romancier is geworden, trok als jongen van
veertien jaar, met vijf kronen op zak, de wijde
wereld in en werd scheepsjongen op een oor
logsschip, dat de Middellandsche Zee tot be
stemming had. Zijn lotgevallen en indrukken
schreef hij in een dagboek op, dat de officieren
in handen kregen. Zij bezorgden hem een plaats
als leerjongen in een machinefabriek, waar hij
vier jaar lang voor een gering loon in barre
ontbering leefde, maar tevens de arbeiderstoe
standen grondig leerde kennen. In zijn vrije uren
studeerde hij; hy deed een examen en begon
voor couranten te schrijven. Maar de lust tot
reizen werd hem te machtig en als machinist
ging hjj weder scheep, naar Engeland. Hij kreeg
onderweg ruzie met zijn chef en werd op Jutland
aan wal gezet. Twee dagen daarna verging het
schip met man en muis. Van Jutland zwierf hij
naar Berlijn en andere Dustsche steden; ten
slotte werd hij stoker op een locomotief in Bohemen.
Hij had intusschen met tal van sociaal-demo
cratische partijhoofden kennis gemaakt, met
Hasenclever vooral, en dacht er over,
inDuitschland te blijven wonen. Maar ten slotte keerde
hij toch naar zijn vaderland terug, al maakte hij
vandaar uit nog menige reis door alle wereld
streken. Aus tiefen Thai is Cavling's eerste groote
Percy Fitzgerald's Mémoires,
l'ercy Fitzgerald heeft de bibliotheek van het
British Museum verrijkt met 200 deelen van zijn
werk, en bovendien tal van artikelen in dag
bladen, reviews en maandschriften geschreven,
plus het noodig aantal essays. Hoe zoo een man
zich nog iets anders herinnert dan geschiede
nissen van zijn inkt, pennen en papier, is een
raadsel. Maar hij heeft nu bij Bentley & Son,
twee deelen, ieder van 400 bladzijden compres
gedrukt, gepubliceerd, met mémoires van allerlei
aard. Dickens en Forster heeft hij vaak ontmoet,
en hij geeft van Dickens de volgende anekdote:
Er was partij bij Mrs. Milner Gibson, en Dickens
meende ieder te hebben aangesproken, toen een
pas getrouwd vrouwtje hem aanschoot: «Meneer
Dickens, u is van avond telkens langs mij heen
gegaan, zonder een woord tegen mij te zeggen."
Kn de goedmoedige man was dadelijk bereid,
met haar te gaan soupeeren. Fitzgerald roemt
Dicken's literair geweten, in tegenstelling tot
Thackeray, die dikwijls maar wat schreef. Van
de letterkundige firma James Rice en Walter
Besant vertelt Fitzgerald, dat de eerste, een
prettige vent, bij de wedrennen zijn vermogen
had verdobbeld. Hij kocht toen het weekblad
Once a Wetk, en werkte daaraan samen met
Besant, dat wil zeggen: hij had de ideeën, en Besant
zorgde voor het opschrijven ervan.
NIEUWE UITGAVEN.
Alfa/rabts Abhandlung der Musterstaat, aus
Londoner und Oxforder Handschriften
herausgegeben von Dr. Friedrich Dieterici. Leiden,
E. J. Brill.
D. J. Blok, Schoolartsen. Haarlem, de Erven
F. Bonn.
C. te Lintum, De groote markt van Haarlem,
in den loop der tijden. Haarlem, II. D. Tjeenk
Willink.
Dr. H. C. Muller, Alt- und neugriechisch.
Studiën ber alt- und neugriechische Sprache
und Literatur. l Heft. Leiden, E. J. Brill.
Mr. M. C. Piepers, Antwoord in zake de Costa
Rica Packet. 's Gravenhage, Haagsche
Boekhandelen Uitgeversmaatschappij.
Jhr. F. L. Ortt, Een veilige buitenduinsche
haven voor Scheveningen. 's Gravenhage, Martinus
Nijhoff.
Dr. W. G. Boorsma, Eerste resultaten van het
verrichte onderzoek naar de plantenstoffen van
Nederlandsch-Indië. Batavia?'s Gravenhage, G.
Kolft' & Co. Amsterdam, Schalekamp, v. d. Grampel
& Bakker.
Dagh-Register gehouden int Gasteel Batavia
vant passeerende daer ter plaatse als over geheel
Nederlandts-India anno 1665. Uitgegeven door
het Bataviaasch genootschap van kunsten en
wetenschappen, met medewerking van de
Nederl.Indische Regeering en onder toezicht van mr.
J. A. van der Chijs. Batavia, Landsdrukkerij.
's Gravenhage, Martinus Nijhoft'.
G. C. Klerk de Reus, Geschichtlicher
Ueberblick der administratieven, rechtlichen und
finanziellen Entwicklung der Niederliindisch
Ostindischen Compagnie. Batavia, Albrecht en Kusche.
's Gravenhage, Martinus Nijhoff.
J. H. Koorders, Plantkundig woordenboek voor
de boomen van Java, met korte aanteekeningen
over de bruikbaarheid van het hout. Batavia
's Gravenhage, G. Kolft' & Co. Amsterdam,
Schalenkamp, Van de Grampel en Bakker.
S. H. Koorders en dr. Th. Valeion, Bijdrage
no. l tot de kennis der boomsoorten van Java.
Batavia?'s Gravenhage, G. Kolft' & Co. Amster
dam, Schalekamp v. d. Grampel en Bakker,
Algemeen Verslag van het middelbaar en lager
onderwijs voor Europeanen en met dezen
gelijkgestelden in Nederlandsch-Indië, over 189;!.
Batavia, Landsdrukkerij.
Pol de Mont. Iris (Gedichten). Antwerpen,
J. E. Buschmann (de Nederlandsche Boekhandel).
Album berühmter Tfennpferde. 1894. Berlin,
H. Schaebeli & Co.
S. Askenazy. Die letzte polnische Königswahl.
Göttingen, Dieterich'sche Verl. Buchh.
J. Friedlünder, Spinoza, ein Meister der Ethik.
Berlin, C. R. Dreher.
R. Singer. Das Recht auf Arbeit in
geschichtlichen Darstellung. .lena, Gustav Fischer.
Extract uit het kohier van den hoofdelijken
omslag der gemeente Menaldumadeel, over 1895,
zooals het door den gemeenteraad is vastgesteld.
St. Anna-Parochie. J. Kuiken Jz.
iiiiiiMiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMMiiiiiiiiimiiniMiiiHiiiiiiiinimimiliiiiili
ETENSCHAP
Het Mroet ier
Wetenschap.
Brunetière's artikel in de Jievue des deux j
Mondes is niet zonder tegenspraak gebleven. De
Revue rose heeft bij monde van Ch. Richet ge
protesteerd, monseigneur d'Hulst heeft zijn mee
ning gezegd in de Revue du clergéfrancais,
afwijkend van die van Brunetière voor zoover
de prelaat niet erkent dat de wetenschap ban
kroet heeft gemaakt, maar ermede overeenstem
mend waar hij zegt, dat op de wetenschap geen
moraal valt te bouwen. De geleerden hebben
dan ook, zoo verklaart hij, die onmogelijkheid
niet beproefd; de waanzinnige beloften in deze
zijn alleen voorgespiegeld door een soort
wijsgeeren dat het verstand niet onder discipline
heeft. Denys Cochin, in de Nouvelle Revue,
verwijt aan Brunetière, de wetenschap te hebben
verward met het positivisme ; dat ja, heeft be
loften gedaan die het niet heeft kunnen vervullen,
en dus bankroet geslagen ; de wetenschap blijft
ongedeerd.
Maar het verst van Brunetière afstaat Berthelot,
die in de jonge Revue de Paris zijn orgaan heeft
gevonden. Eigenaardig: de Revue des deux Mondes
gold altijd voor voltairiaansch; haar tradities
althans zijn ver van »mystiek", de Revue de Paris
daarentegen had den naam heel wat anders te
zyn dan materialistisch. Terwijl nu Brunetière
zeker niet om den zegen van Voltaire gevraagd
heeft bij zijn overpeinzingen in den rook van
het Vaticaan, is Berthelot hartstochtelijk mate
rialist. Wie van het bankroet der wetenschap
durft spreken, zegt hij, kent de wetenschap niet.
Want wel verre van den sterveling te omstrikken
met een gevoel van onmacht, en hem in lijdelijke
gelatenheid te doen nederzetten, heeft de weten
schap hem de kracht en de middelen geschonken
om zich tegen het noodlot te verzetten, om de
smart te lenigen en het onrecht te beperken.
Over de «uitsluiting van bet mysterie" heeft jaren
geleden M. de Vogühet reeds gehad; de heer
Brunetière moet zich dus niet verbeelden, dat
hij de eerste is die ermede aankomt; en die
geheele «uitsluiting" beteekent niets anders dan
dat er geen twee wegen tot de waarheid zijn, de
eene die der openbaring, komende uit de diepten
van het onbekende, de andere die van de waarne
ming en het experiment. Maar n weg leidt tot
het doel: de wetenschappelijke methode.
Brunetière had beweerd, dat het fiasco der
wetenschap hierom zoo volledig was, w\jl zij er
niet in was geslaagd den zoekenden mensch een
moraal te geven. Dat kon alleen de godsdienst.
Berthelot daarentegen beweert, dat het niet de
godsdiensten zijn die een moraal geven, maar
dat de godsdiensten haar kracht hebben ontleend
aan het in zich opnemen van reeds bestaande,
pas ontkiemende moreele denkbeelden, die weder
zich ontwikkelden naarmate de kennis van het
heelal zich uitbreidde, m. a. w. naarmate de
wetenschap terrein veroverde. »Het gezin en de
staat, de moraal en de deugd zijn begrippen,
allengs ontstaan uit het instinct van sociabiliteit,
dat wy in het heden zoowel als in het verleden
aantreffen bij de dierenrassen. Maar het denken
der eerste menschen was te zwak om de abstracte
wetten te bevatten, zoowel van hun eigen ont
wikkeling als van de natuurverschijnselen; zij
hebben ze gepersonifieerd, er levende wezens
van gemaakt, naar hun eigen gelijkenis, zielen
en goden. Bij de wilden constateeren de reizi
gers ook nu nog een zelfde streven. Ook onze
eigen kinderen hebben die neiging, om hun
vreugde, vooral hun vrees, zich te denken als
bovennatuurlijke wezens; de beelden hunner
droomen dienen hun hierbij tot wegwijzers.
Kortom : de waarneming bewijst dat de menschen
aan de voortbrengselen hunner gedachten trachten
een eigen leven te geven; zy scheppen zich
personen en symbolen, waaraan zij weldra een
absoluut, eigenmachtig en goddelijk karakter
plegen te hechten."
De moraal is er dus eerder dan de godsdienst.
»De mensch van onze dagen vindt op den bodem
van zijn geweten de kennis van goed en kwaad,
en het onafwijsbaar plichtsgevoel, den
kategorischen imperatief waarvan Kant spreekt. De
plicht bestaat uit twee bestanddeelen : de plicht
tegenover zichzelf en de plicht tegenover de an
deren. Dit zijn fondamenteele feiten, onafhan
kelijk van iedere theologische of metaphysische
hypothese. De verklaring van den oorsprong
dezer feiten doet niets af tot hun werkelijk
karakter, noch tot het positieve van hun bestaan."
En niet alleen bij de menschen wordt de
moraal aangetroffen. Ook de vogels, en zoog
dieren hebben een begrip van familie; de moe
derliefde, en die van den vader ontwikkelen
zich in sommige gevallen tot een zeer hoogen
bestaat.
»Brj de sooi ten waar een zekere samenleving
bestaat, ontmoeten wij niet alleen een notie van
het begrip gezin, maar ook die van solidariteit,
toewijding van het individu aan de gemeenschap,
nu en dan leidende tot opoffering van het leven.
De studie der wild gebleven menschenrassen
heeft trouwens aangetoond, hoezeer hun aparte
moraliteit gelijkt op die der in samenleving
wonende diersoorten, somtijds er beneden blijft:
zoowel bij menschen als dieren loopt het begrip
van solidariteit ver uiteen. Maar het bestaan
ervan bij de eenen zoowel als bij de anderen,
is proefondervindelyk bewezen. Het gemeenschaps
gevoel en de aandoeningen en plichten die eruit
worden afgeleid zijn dus niet het uitsluitend