Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMEE, WEEKBLAD VOOE NEDEELAND.
No. 929
gabraefat. Welnu, laat ons dan ten mintte
weten, op welke van die streken uwe aan
spraken betrekking hebben; zeg ons, hoever
zich die spheer van invloed uitstrekt, die
volgens u aan den linkeroe vet van den Nijl
begint, en zich, de hemel weet hoever naar
het ncorden uitstrekt. In n woord, gij
komt voor den dag met een vage, onzekere
aanspraak, geformuleerd in termen, die voor
verschillende uitleggingen vatbaar zijn; gij
vereenigt in n enkele phrase den spheer van
invloed van Engeland en dien van Egypte.
Zeg ons dan, waar Egypte ophoudt en waar
de spheer begint op welke gij recht meent
te hebben. Gjj wilt, dat wij de toekomst
van deze streken regelen hetgeen volgens
mijne overtuiging ontijdig zou zijn. Gij vraagt
onze adhaesie, maar gij zegt ons niet waarvoor.
Onder die omstandigheden behoeft gij u niet
te verwonderen als wij onze toestemming wei
geren en ons onze vrijheid voorbehouden."
Tot zoover de heer Hanotaux. Men heeft
in Frankrijk gemeend, dat hij niet boud ge
noeg gesproken had, en dat hij in plaats
van vréelle susprise' een veel scherper uit
drukking had moeten gebruiken. Die ge
matigdheid was, naar het ons voorkomt, niet
misplaatst; vooreerst omdat in Engeland
Eelt de onaangename woorden van Sir
Edward Grey4 waren afgekeurd, althans wat
den vorm betreft; in de tweede plaats, omdat
het blaffen niet baat als men niet bijten wil,
en het gelukkig hoogst onwaarschijnlijk is,
dat Engeland en Frankrijk om deze questie
een oorlog zullen beginnen; in de derde
plaats, omdat de heer Hanotaux in gebreke
is gebleven iets te zeggen omtrent de plan
nen en bewegingen van Frankrijk, op welke
de Engelsche staatsman doelde. Voor dit
stilzwijgen zal hij wel zijn goede reden heb
ben gehad. Zijn grootste verdienste is, dat
hij de geheele Engelsche politiek in Afrika
in verband brengt met de Egyptische quaestie,
en dat hij elke vraag van Engelsche zijde
beantwoordt met de vraag: »En wat denkt
gy met Egypte te doen ?" Hierdoor bereidt
hij de Engelsche regeering meer moeilijkheden
dan met een lange reeks van klinkende, be
dreigende phrasen.
Of thans nog onderhandelingen tusschen
Engeland en Frankrijk over de Egyptische
quaestie tot eenig resultaat zouden leiden, is
zeer te betwijfelen. »Er is geen Egyptische
quaestie meer" zeide dezer dagen een der
meest invloedrijke Egyptische staatslieden, de
minister-presiden t Nubar-Pacha, tot een mede
werker van het Fransche blad Le Journal
»er is nog slechts eene Europeeache quaestie.
De oorspronkelijke oorzaak van dezen toe
stand was de Europeesche controle over de
Egyptische financiën; Egypte zou destijds
veel beter hebben gedaan, wanneer het. even
als Portugal, Griekenland en Turkije, een
accoord met zijn schuldeischers had gesloten:
maar nu is het te laat. De Engelschen zijn
in het land heer en meester en Frankrijk
heeft zich laten verdri gen. Alles is in de
handen der Engelschen: het leger, de admi
nistratie en de politie; de departementen van
finauciën en van justitie hebben nog een
schijn van onafhankelijkheid, maar die schijn
is slechts werkelijkheid, wanneer het vraag
stukken geldt, die reeds door internationale
traktaten geregeld zijn. Den Egyptenaren blijft
niet anders over, dan den Engelschen goeden
raad te geven, hun bij de administratie van j
het land behulpzaam te zijn, en te verhin- j
deren dat zij fouten begaan. De Engelsche j
ambtenaren onderscheiden zich niet door
bijzondere intelligentie of bijzonder talent,
maar wel door die verwonderlijke bestendig
heid, die den Oosterlingen ontbreekt. De
Khedive is een zeer verstandig man; als
patriot zucht hij onder de Engelsche heer
schappij, maar ongelukkig kan hij nitts daar
tegen doen. Men heeft hem tot verzet ge
prikkeld, maar wat heeft hij daarmede ge
wonnen ? De Engelschen hebben gedreigd,
dat zij nog 10.000 man meer naar Egypte
zouden zenden, en nadat Abbas Pacha had
gehandeld op last van den Franschen zaak
gelastigde De Reverseaux, werd dezen
laatsten door zijne regeering voorgeschreven,
zich van verdere bemoeiingen te onthouden,
daar Frankrijk in deze zaak niets kon doen.
Deze onverschilligheid der directeuren van
buitenlandsche zaken aan den Quai d'Orsay
is een gevolg van Waddington's invloed, die
zich daar jaren lang had doen gelden. De
jonge Khedive heeft ingezien, dat hij zich
slechts op zijn eigen krachten kan verlaten,
en bemoeit zich alleen nog maar met zijn
gezin en met de binnenlandsche aangelegen
heden. De Egyptenaars zijn volkomen te
vreden onder r*e Britsche heerschappij."
^?Indien in Egypte" zoo eindigde
Nubarpacha zijn mededeelingen »nog iemand te
vinden is, die aanneemt dat de Engelsehen
niet heer en meester in Etrypte zijn, dan
moet dat een idioot wezen. En daarvoor zult
ge mij, hoop ik, niet houden."
Als de Senator de Lamarzelle, na de lezing
van Nubar-Pacha's advies, zijn hart nog eens
uitstorten wil, moet hij zich niet wenden tot
den zeer onschuldigen minister Hanotaux,
maar tot den oud-minister de Freycinet, door
wiens toedoen Frankrijk in 1883 zijn invloed
in Egypte heeft prijs gegeven.
Sociak
IMIIIIIIIHHItltltilltlHItMIlHHIMIIIIIIIimMHIIIMIIMIIIIIIIHItlHIIHWIlillllUII
Nog eens ile Kolonisatie 01 M.
In twee der laatste NOS. van dit Weekblad
kwamen artikelen voor over de
Vrijlandexpeditie van dr. Hertzka: haar ontstaan,
verloop en mislukking.
Het kan sommigen eenig belang inboezemen
te weten, dat ook hier te lande het denkbeeld
tot eene dergelijke onderneming werd opgevat,
en eene poging gedaan die eene poging ge
bleven is. Toch was dit plan iets minder
avontuurlijk dan dat van dr. Hertzka, nu
het een zaak betrof' met een uitsluitend
vaderlandsch karakter, met Java instedevan
Afrika tot operatie veld en welke daar reeds
vroeger gedeeltelijk tot werkelijkheid was
geworden.
Wanneer ik hier op dit streven terugkom,
dan is dat niet zoozeer om op een verloren
zaak na te pleiten, als wel om openbaarheid
te geven aan iets wat tot de res publica be
hoort: de zienswijze der Indische regeering
ten aanzien van kolonisatie in de tropen.
Tevens om anderen te doen afhouden, die
wellicht mede onze Koloniën een débouch
hadden geacht voor Nederlandsche emigranten;
kolonisatie op Java een remedie, althans een
palliatief voor een zoo groot en zoo geregeld
terugkeerend maatschappelijk euvel als de
werkeloosheid, en die in de gistende
Mohamedaansche samenleving in Indiëeene ver
sterking van het Earopeesche element alles
zins wenschelijk geloofden.
Ongeveer een jaar geleden schreef ik in de
Java Bode: Iets over Indische, Boeren, en deed
dat artikel mede in brochure-vorm verschij
nen (*). Daarin behandelde ik kortelijk de
geschiedenis der kolonisatie op Java, herin
nerde hoe reeds Heeren Zeventienen op
vermeerdering van het Europeesche element
in Indiëbedacht waren; hoe de zaak onder
den landvoogd Koen tot een begin van uit
voering kwam, en sedert door den landvoogd
Maetsuycker werd voorgestaan; hoe onder
v. Imhoff de eerste Hollandsche boeren op
Java kwamen en er een e kolonie vormden
die, pas in hare opkomst, door destroopende
Bantammers te vuur en te zwaard verwoest
werd; en hoe het programma van den
Preanger landheer A. de Wilde (dat mede kolonisatie
van Europeanen omvatte) door diens uitdrij
ving van zijn land te niet ging.
Voorts werd er in die brochure gewag van ge
maakt dat ook een indoloog als dr. P. P. Roorda
v. Eysinga, in zijne voorlezingen in »Felix
Meritis", het denkbeeld had voorgestaan ; dat
eindelijk in 1857 een formeel Adres aan den
Koning werd ingediend tot kolonisatie der
buitenbezittingen door F. H. v. Vlissingen c. s.,
voorts onder welke povere gegevens in onze
dagen de landbouwkolonie te Poespo
(Pasoeroean) was tot stand gebracht, en ten slotte het
betoog : dat er op Java nog plaatsen waren
aan te wijzen, o. a. het Kawi- en
Dienggebergte, die zich voor eene proefneming
aanbevolen en het geloof aan de uitvoer
baarheid van zulke ondernemingen, mits
voldoende voorbereid, nog niet onvoorwaardelijk
behoefde opgegeven te worden.
Die brochure, waaraan alleen de rede van
prof. Stokvis (»De mensch in de tropen in
verband met kolonisatie'') was voorafgegaan,
bracht eenige pennen in beweging-.
Dr. C. L. v. d. Burgh besprak het onderwerp
in de Indische Mnrcuur. De heer II. A. v.
Sandick, in de Vragen des Tijds, kwam tot de
slotsom :
»Ware een tropische Noord-Europeesche
landbouw-koloiiie mogelijk, dan zou ze waar
schijnlijk al lang bestaan, hetzij in Azië,
hetzij in Amerika."
En J- H. K., in het Tijdsehr. KOOT JY/)'f. en
Landb. in Ned. Indië:
Hoogstens als ballingsoord voor anarchis
ten, als middel om dat volkje niet zijn eigen
wapens te bestrijden, zouden die sombere
plekken van dienst kunnen zijn."
Er waren er echter ook, dia de zaak niet
door den bril der pessimisten beschouwden.
Aldus de lieer Reinier D. Verbeek in zijne
brochure Kolonisatie, in de Tropen, die de kwestie
uit een mijnbouwkundig oogpunt behandelde,
en den heer v. Sandick weder! egde. Meer
steun nog ontving het denkbeeld van een
artikel in de Soerabaja Courant van l") Juni
18'J-l, vooral belangrijk omdat het uitging
van eeti Europeesch pionier, Wassmer ge
naamd, die reeds gedurende achttien jaren
op het eiland (Jeram harden arbeid, vooral
veldarbeid had verricht.
Inmiddels had ik al deze pros and cons
niet van noode gehad om zelf vorm aan mijne
denkbeelden te geven, en op 3 Mei 180 1, met
mijne brochure als bijlage, liet volgende
adres ingediend :
(*) ?'Hollandsche Boeren op Java". Uitgave
J. II. de Bussy.
Aan
Zijne Excellentie den Minister van Koloniën,
's- Gravenhage.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen
Samuel KaJff, particulier, laatstelijk hoofd
redacteur van het Soerabajaasch Handelsblad,
thans domicilie houdende te Haarlem.
Dat hij, voor het geval dat het denkheeld
van kolonisatie door Nederlandsche land
bouwers op Java nog niet onvoorwaardelijk
door de regeering is prijsgegeven, de volgende
punten aan Uwe Excellentie in overweging
wenecht te geven.
Dat als een der meest zaakrijke en belang
rijke rapporten, ooit over deze zaak uitge
bracht, mag beschouwd worden het «Verslag
aan den Koning," gepubliceerd in 1858 door
de Staatscommissie, welke benoemd werd
ingevolge het adres van F. H. v. Vlissingen c.s.,
strekkende tot het bekomen van
regeeringshulp voor het vestigen van Nederlandsche
landbouwkoloniën in de buitenbezittingen.
Dal het advies dier Commissie, waarbij den
koning het verleenen van zoodanige hulp
werd ontraden, en het onhoudbare van het plan
werd aangetoond, in hoofdzaak steunde op de
ontstentenis van deze drie voorwaarden :
1. Voldoende dagloonen, of in het algemeen
voldoende vruchten van den arbeid.
2. Gunstige politieke gesteldheid.
3. Geschikt klimaat.
maar voornamelijk van de laatstgenoemde.
Dat evenwel in hetzelfde Verslag dit voor
behoud is gemaakt:
»Mogt dus eenige bergvlakte, van genoeg
zame uitgestrektheid en altijd op vrij aan
merkelijke hoogte gelegen, kunnen worden
aangewezen, tegen welker bestemming voor
eene Europeesche kolonisatie geene overwe
gende bezwaren van anderen aard bestaan,
dan zou de Staats-Commissie van oordeel
wezen, dat geene genoegzaam bepaalde gron
den voor de onmogelijkheid van het in
meerdere of mindere mate welslagen eener
Europeesche kolonisatie kunnen worden
bijgebragt, om elke proeve daartoe onvoorwaar
delijk te weigeren."
Dat ook het geschiedkundig overzicht der
vroeger in Ned. Indiëgenomen proeven, be
werkt door den rijksarchivaris J. K. J. de
Jonge, en als bijlage (lit. F.) aan het Verslag
toegevoegd, geen voldoende leiddraad voor
het tegenwoordige aan de hand doet, gelijk
door dien bewerker aan het slot van zijn
overzicht zelf erkend wordt
Dat rekwestrant vermeent dat op Java
enkele plaatsen zijn aan te wijzen, gelijk het
Dieng-plateau en de hoogvlakte (Oro Oro)
op den top van het Kawi Gebergte, wier
gesteldheid en temperatuur al zeer nabij komen
aan de eischen, door de Staats-Commissie
gesteld.
Dat hij inzonderheid de Oro Oro vlakte,
hem uit herhaalde bezoeken bekend, dienstig
acht voor eene kolonisatie van Hollandsche
landbouwers, wegens eene hoogte van circa
8000 voet, met eene gemiddelde temperatuur
van 18 gr. C.; den overvloed van water en
hout, de ontstentenis van eene inlandsche
bevolking wier belangen in strijd zouden
kunnen komen met die der kolonisten; de
nabijheid van goede binnenwegen, verband
houdende met den grooten weg van Malang
naar Ngantang; de nabijheid van de aanzien
lijke markten van Batoe en Malang en een
vruchtbaar, onbedekt, betrekkelijk weinig
geaccidenteerd terrein, met geringe moeite in
wei- en bouwland te herscheppen.
Dat door wijlen den directeur der
Gouverneinents kina-aanplantingen Fr. Jutighuhn
deze vlakte met nadruk werd aanbevolen
voor een sanatorium voor zieken en herstel
lenden.
Dat rekwestrant vermeent dat eene proef
neming met Europeesche landbouwers, gelijk
reeds in de dagen van de gouverneurs-generaal
Koen en v. Imhoff plaats had, daar onge
twijfeld beter zal slagen dan de thans aan
hangige kolonisatie-proef te Poespo in het
Tenger Gebergte, genomen op eene zoo
onvol] doende hoogte (1800 voet) en meerendeels met
j de gehavende gestellen van gewezen Indische
j militairen, in den landbouw onbedreven.
[ Dat het voor rekwestrant, die gedurende ruim
j twintig jaren in Indiëvertoefde in verschil
lende betrekkingen, o. a. bij de koffiecultuur,
hoewei Staatshulp gaarne zoo min mogelijk
; willende inroepen, evenwel geheel nutteloos
zou zijn om de medewerking aan te houden
van kapitalisten en belangstellenden voor de
1 oprichting eener kolonisatie-maatschappij en
het overbrengen van een beperkt aantal
land( bouwersgezinnen, indien hij daarbij niet kon
j aantoonen, dat de regeering de onderneming
: eenigermate behulpzaam wil zijn, voor't minst
door beschikking te geven over den grond.
Dat, zelfs al waren de kansen op het slagen
dezer onderneming minder gunstig dan re
kwestrant vermeent, het van eenig belang
mag worden geacht dat, eens en voor altijd
worde uitgemaakt de mogelijkheid of
onmoi gelijkheid van kolonisatie van Nederlanders
j op Java, wanneer die onder de beste op het
eiland te bekomen voorwaarden geschiedt;
mmers wanneer zoodanige proefneming met
slechts geringe medewerking van, en kosten
voor den Staat kan genomen worden.
Dat voor eenige bijzonderheden nopens de
;aak rekwestrant verwijst naar de brochuro,
welke dit rekwest begeleidt, (bestemd om
eeilang in den handel te worden gebracht).
Dat ook de Staatscommissie omtrent het
voorstel F. H. v. Vlissingen de regeering
adviseerde, onder voorbehoud, (o. a. dat het
Gouvernement niet rechtstreeks aan de zaak
sou deelnemen) om toch tot eene proef neming
n het klein mede te werken, Hen einde evenmin
de verantwoordelijkheid voor het volstrekt
weigeren eener nadere proeve, als voor de
aanname of aanmoediging van de voorstellen
der adressanten op zich te laden."
Weshalve rekwestrant zich tot Uwe
Excelentie wendt met het verzoek dat de regeering,
onder voorbehoud van de adviezen der auto
riteiten op Java, en den invloed welke deze
op de zaak zouden kunnen hebben, hare
Bereidwilligheid verklare:
1. Om tot gezegd doel eene uitgestrektheid
gronds op de Oro Oro-vlakte, juiste ligging
:n grootte nader te bepalen, beschikbaar te
stellen.
2. Om voor dat doel dezelfde faciliteiten
te verleenen als toegestaan voor de landbouw
kolonie te Poespo.
3. Om rekwestrant in staat te stellen den
toestand nauwkeurig op te nemen en de voor
bereidende maatregelen in loco te treffen, opdat
bij van de noodige gegevens voorzien zij de
onderneming in Nederland nader toe te lichten.
Daarop ontving ik, den 2G Mei d.a.v., bericht
uit 's Gravenhage dat de Minister
Heeft goedgevonden:
Aan requestrant, in voorloopige beschikking
op zijn aangehaald request, bij uittreksel dezer
mede te deelen, dat op het daarbij gedaan
verzoek het advies der Indische Regeering
wordt ingewonnen.''
Eerst dezer dagen kwam het finale bescheid,
luidende dat bij die Indische regeering -«ern
stige bezwaren waren gerezen tegen mijn ver
zoek, weshalve het niet voor inwilliging vat
baar was."
Met spartaansche bondigheid is alzoo deze
kwestie afgedaan, gedeponeerd in den grooten
Indischen doofpot.
Met omschrijving dier «ernstige bezwaren"
laat de regeering zich niet in (men mocht ze
eens weerleggen, of trachten daaraan te
geinoet te komen!) In dat in Indiëberuchte:
niet voor inwilliging vatbaar" ligt bij haar
alplia en omega; wat behoeft adressant er
eigenlijk ook meer van te weten?
De redenen zelve laten zich thans enkel
gissen. Gissen b.v., dat de schrale resultaten
van de (zoo slecht voorbereide)
landbouwproef te Poeepo van verdere procedures in deze
richting hebben afgeschrikt. Dat de beslom
meringen der Lombok-affaire, op zooveel tak
ken van bestuur terugwerkend, verhinderd
hebben aan de zaak zooveel aandacht te
schenken, als b.v. het geval zou zijn geweest,
ware het adres (mutatis mutandis) tot het
bestuur eener Australische kroon-kolonie ge
richt geworden. Maar ook: dat de lauwheid
voor nieuwe ondernemingen, aan de Indische
regeering zoo vaak eigen, de ontstentenis van
public spirit op het Groote Huis, de af
keerigheid van de Bataviasche kommiezerij van
soesah en van al wat nieuwe bemoeienis met
zich zou kunnen brengen, het hunne tot de
afwijzing hebben bijgedragen.
Inzonderheid voor de werving in Ned. Indi
en dit punt had ik in mijn verzoekschrift
verzuimd aan te roeren had de zaak ver
strekkende gevolgen kunnen hebben, nl. in
verband met liet vormen van militaire koloniën.
Reeds Roorda v. Eysinga kwam met de
verklaring:
De Java-oorlog zou nooit zulk een grooten
omvang bekomen hebben, ware van het begin
af een voldoende Europeesche krijgsmacht
(gerekruteerd ten deele uit stabiele Europee
sche nederzettingen) in het land aanwezig
geweest."
En de heer Verbeek schreef, in zijne
recente brochure:
Wanneer het Gouvernement de bepaling
maakte dat ieder vrijwilliger, die zich voor
den dienst in Indiöaanmeldt, na het einde
van een zesjarig verband, gedurende hetwelk
hij getoond heeft daartoe de noodige geschikt
heid te bezitten, zich op die wijze (nl. door
ontginning van een als apanage lic/n toege
wezen terrein) voor de toekomst een verzekerd
bestaan kan verschati'en, dan h( ud ik mij
overtuigd dat daardoor de werving niet alleen
vergemakkelijkt zou worden, maar dat men
ook zoodoende het gehalte van het leger
aanzienlijk zou verbeteren."
Voor mij, die eenmaal zelf' tot dat leger
behoorde en eene Indische expeditie mee
maakte, is het niet moeilijk die overtuiging
te deelen. Met de bestaande lokmiddelen
valt het thans zoo licht niet om steeds met
geschikte elementen liet Indisch leger te ver
sterken; en. wat de lust tot re-engageeren.