Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 932
zelve zoo forsch van opzet en krachtig van bouw
is dat de vrouwelijke afkomst haast niet te be
speuren is goed. Doch laat haar zich geen
geweld aandoen en zich dringen naar een stand
plaats welke de hare niet is, doch van haar eigen
gezichtspunt waarnemen.
Nu, by Laura Marholm is dit niet slechts
theorie. Bij een helder verstand en een groote
en veelzijdige kennis spreekt er tevens uit haar
werk een fijn, scherp echt vrouwely k instinct, dat
het tot een belangrijke bijdrage tot de psycho
logische kennis van het moderne vrouwelyke
genie maakt.
En de fijne spot, de geestige piquanterieën,
waarmee zij haar werk kruidt, men herkent ze
terstond als afkomstig uit het vrouwelijke brein.
»Zij zijn geen reflectie, die de man werpt in een
ledigen vorm" dit in haar parallel tusschen
de schrijfster van »Keynotes" en een aanzienlijke,
in de Fransche taal schrijvende Oostenrijkejonge
dame »niet meer Galatea, die onder
Pygmalion's kussen mensch en vrouw tegelijk werd
zy waren vrouw, voordat zij Pygmalion kenden,
zoozeer vrouw, dat Pygmalion zeer dikwijls geen
Pygmalion meer voor haar is maar een
doodalledaagsche jongen. En dit is een schrikkelijke
ontgoocheling! En het is deze ontgoocheling
onder welke zich nu de vrouw en menige
vrouw, die in den hoogsten zin vrouw is van
den man verwydert en hem kritisch, met een
blik van verveling opneemt. Dien ? ! Neen, dan
liever geen! Maar de dag komt"
De dag komt, want waar Laura Marholm telkens
weer op neer komt is dat de vrouw niet waarlijk
groot of gelukkig kan zijn zonder den man, dat
er onder die zoo zeldzaam door natuur en fortuin
bevoorrechtte vrouwen, die op eigen wieken
drijven, toch nog zyn die ondergaan in den strijd.
En al vinden wij hare bewering dat de werkelijke
invloed der vrouw, bij al haar streven naar onaf
hankelijkheid en zelfstandigheid aanmerkelijk
verminderd is, wat pessimistisch over het
algemeen zyn de meeningen, die zij uiteenzet,
op zulk een kennis en doorzicht gegrondvest, dat
wy niet twijfelen of vele harer artikelen zullen
ook bij het mannelijk publiek menig belangstel
lend lezer vinden.
J. C. v. R.
? The woman who did."
Grant Allen vertelt, bij het in de wereld zenden
van dezen roman, dat het het eerste werk is, dat
hij alleen tot bevrediging van zijn eigen smaak
en zijn eigen geweten heeft geschreven. Velen
ziji.er lezers zullen zeker onvoorwaardelijk al
zijn sgewetenloozen" arbsid veroordeelen, maar dit
boek is op het oogenblik het meest epoche makende
van alle hedendaagsche voortbrengselen der
engelsche letterkunde. Er is te Londen in den
laatsten tijd heel wat te doen geweest over »the
new woman," en nog meer over »the woman with
a past," die door Pinero het burgerrecht op het
Engelsche tooneel heeft gekregen. In zijn laatste
drama, «The notorious mrs. Ebbsmith" heeft
deze auteur bovendien een brjkje «vrije liefde"
onder de kuische Engelsche oogen gebracht,
maar slechts schoorvoetend, en niet consequent
hef ft hij de voordeelen van zulk een verhouding
durven verdedigen. Grant Allen heeft in zijn nieu
wen- roman die taak op zich genomen. Ook voor hem
is het onderwerp meermalen behandeld, »the new
Antigone", »The Regeueration of tvvo" en »I
forbid the Banns" zijn levende getuigen ervan;
maar bij de meeste van deze en soortgelijke
werken is van de nood een deugd gemaakt, ter
wijl in »The woman who did" de heldin alleen
uit overtuiging, uit beginsel de vrije liefde heeft
omhelsd, meenende een goed voorbeeld te geven,
dat haar zusteren zou bevrijden van een smadelijk
juk, een juk, te zwaarder, omdat het in zooveel
gevallen volstrekt niet uit lief Ie op de schouders
wordt genomen. Waar de liefde is, meent
Ilerminia Barton, is geen uiterlijke liand noodig, en
iet met feestelijke openbaarheid vastknoopen
van dezen band moet het meisje dat nog maar
eenig schaamtegevoel sterk tegen de borst stuiten.
Waar echter de liefde is verdwenen, eischen
recht en plicht, dezen band te breken.
Hoe men ook over dit onderwerp denke, Grant
Allen stelt ons in Herminia Barton een rein
karakter voor oogen, waarvoor wij eerbied hebben,
hoe zonderling ook een verhouding moge zijn
als deze, waarin een jongeman op de gewone wijze
Herminia een huwelijksaanzoek doet, en zij dat op
neemt alsof haar de meest eerlooze voorstellen
werden gedaan. De gelukkige jongeling heeft
»aar zijn liefde bekend, en vraagt nu, vol vuur:
hEn wanneer zullen wij trouwen ? ' Het ant
woord met toelichting luidt : Bij deze onver
wachte woorden, van deze lippen, kleurde een
blos van schaamte en schrik Herminia's wangen.
»Nooit" riep zij vastbesloten ; terwijl zij zich van
hem terugtrok. »0 Alan, wat bedoel je daar
mede ! Zeg niet dat ik, na alles wat ik getracht
heb je te doen gevoelen en begrijpen, nog ja
zou kunnen zeggen".
Alan houdt nog een tijdlang aan, maar ten
slotte krijgt Herminia haar zin Zij onderwerpen
zich noch aan het acremonie van een openbaar,
noch aan dat van een in het geheim gesloten
huwelijk. De liefde alleen zal hen aan elkander
binden. Maar als het gezin staat vermeerderd
te worden, komen de moeilijkheden. Herminia,
van meening dat het meisje ook in zoover onaf
hankelijk moet zijn, dat zij haar eigen brood
moet verdienen, en dus een betrekking als leerares
aan een meisjesschool vervult, heeft haar ver
houding met Allan niet onder stoelen en banken
gestoken. Zij laat zich echter door Alan over
halen, nu naar Italiëte gaan, waar, voor nog
het kind is geboren, de vader plotseling sterft.
Herminia is wanhopig. Alleen haar kind. het eerste
werkelijk vrij geboren menschelijk wezen" heeft
haar liefde, en wordt door haar bestemd, om de
wereld te hervormen. Maar de moeder vindt liet
verkeerd, van der jeugd af aan haar dochter in
heur eigen theoriën groot te brengen. Zij groeit
op als andere meisjes, zonder ook maar door
eenige uitlating van oorspronkelijke denkbeelden
blijk te geven. Maar als zij zeventien jaar is,
en, er zich een partij voor haar opdoet, die naar
de gangbare begrippen een zeer goede mag worden
genoemd, deelt haar moeder haar de omstandig
heden harer geboorte mede. Het meisje is woedend
op haar moeder, en gaat haar beschouwen als
een van de vele deerns der straat. Dat is Harminia
te zwaar. Zy vergiftigt zich, en valt als slacht
offer voor de idee, die in de toekomst misschien
verwezenlijking kan vinden, maar waarvoor het
heden zeker nog niet ry'p is.
Daudet naar Londen.
Roem is aangenaam, en wierook prikkelt. De
Franschen zijn nu eenmaal op beiden by zonder
gesteld. Zola zelfs heeft zich door de Londensche
moraliteitspredikers la'en verheerlijken, waarom
zou Daudet niet ook eens een kijkje gaan nemen
in het bewonderende Albion ? Daudet zou dus het
kanaal oversteken; maanden lang is daarover
reeds gesproken. Als gold het een ontdekkings
reis, heeft Daudet zich laten interviewen, zoodat
reeds bekend is, welke grootheden hem te Londen
op sleeptouw zullen nemen, hoe hij er zal worden
ontvangen en al wat hij nog meer noodig achtte, om
den volke te doen weten. Aan reclame heeft het dus
niet ontbrok e i. Maar thans komt Daudet verzekeren,
dat het allerminst zijn bedoeling is geweest, zich te
laten onthalen en vieren: hij wil rust en vrede
vinden in Engeland's hoof.lstad, en op zijn ge
mak, zoo kalm mogelijk, haar wonderen in
oogenschouw nemen. Jammer genoeg, dat hij zelf
daartoe de mogelijkheid heeft afgesneden, door
zooveel lawaai te maken van te voren. Hij zal
nu, gelijk Zola vóór hem, zich moeten voegen in
het onvermijdelijke, en zich laten stempelen tot
een der lions van den season, een rol, die naar
op het oogenblik te bezien staat, slechts den emir
van Afghanistan met hem zal ten deel vallen.
Arische levensi jjsheid
uit het onde Me,
(Slot).
De heer Van der Waals heeft getracht de
metrische gedeelten van het boek ook metrisch
weer te geven, en hij is daarin dikwijls zeer ge
lukkig geslaagd. Men veroorlove mij enkele aan
halingen :
Geen wijs man geeft het groote
Om 't kleine te sparen;
Maar wijsheid is: het groote
Door 't kleine bewaren. (blz. 8.)
Of wanneer Manu spreekt:
Uit gelaat, gebaar en praten,
Uit den gang, het doen en laten,
't Trekken van het oog, den mond,
Blijkt wat zich in 't hart bevond, (blz. 15.)
Als een leekedichtje klinkt:
Ieder paar, door zes ooren gehoord,
Wordt verstoord;
Niet door vier; zijt gij wijs, vlied dus maar
't Derde paar. (blz. '24.)
Zeer goed in klassieke elegische versmaat (of
distichon) vertaald is het volgende:
Wijze, vertrouw niet den vijand, ofschoon uw ver
stand nog zoo groot zij !
Diti (1) heeft Indra vertrouwd : Indra verscheurde
haar vrucht. (blz. 2fi.)
Treffend van waarheid, het volgende:
Die naar 's vorsten voordeel streeft,
't Volk zal dezen haten,
Hem die 't volk ten nutte leeft,
Zal de vorst verlaten;
Wijl er dus aan eiken kant
Felle strijd zal wezen,
Is, wie koning dient en land,
Moeilijk uit te lezen! (blz. 34.)
Vgl. blz. 72 en 73.
Een der liefelijkste, dit vers:
Valt op gloeiend ijzer
't Waterdrupje neer,
Zoo bemerkt men daarvan
Zelfs geen sporen meer.
Als het komt te rusten
Op de lotusblaan,
Neemt het glans en vormen
Van een parel aan.
Is het doorgedrongen
Onder SwAtischijn,
Tot in oesterschelpen,
Parel zal het zijn.
Meestal maakt de omgeving
Dat we in waarde zijn
Nu eens middelmatig,
Dan weer groot of klein (2).
Dat leeftijd bij leeftijd, en gelijke bij gelijke
past, is nooit door Grieksche, Latijnsche of andere
dichters beter gezegd dan door den Indischen:
liet zijn. gazellen. waar gazellen mee verkecren,
Met koeien gaat de k oe.m et paarden gaat het paard,
Een vijze zal een wijse, een domme iets dorns
begeeren,
Tot omgang. Vriendschap bloeit, waar zich met
zelfden aard
Een zelfde neiging paart. (blz. O).
Met twee aanhalingen zij het mij vergund te
besluiten, er is hier: embarras de choix. Welk
een schat van wijsheid bevatten deze vier regels: '
Wie op een anders vrouw,als op zijn moederstaart,
En op een anders goud, als op een kluitjen aard',
Op alle wezens slechts, als op een ander ik,
Die heeft den waren blik. (blz. 134).
Als een staaltje van gelukkig binnenrijm sta
hier nog het volgende :
Verlegen vrouw is zonder trouw,
Is water zout, dan is het koud,
Een huichelaar neemt alles waar,
Bedrieglijk doet, wie spreekt te zoet.
(blz. 143).
Het bovenstaande, slechts enkele grepen uit
den rijken schat, moge voldoende zijn om ieder
aan te sporen met dit werk van onzen landge
noot kennis te maken. De school van
Sanskritisten ten onzent, aan het hoofd waarvan prof.
Kern staat, mag zich gelukkig rekenen met deze
aanwinst, en de Nederland-che letterkunde is
hier verrykt met een werk vol wijsheid, geest,
satire en humor, dat niet genoeg naar waarde
geschat kan worden. Wij wenschen den vertaler
de opgewektheid toe om bet geheel te voltooien, en
zoo een Benfey naar de kroon te steken, die
zeer zeker een van Duitschland's beste Oriën
talisten is geweest. (3)
En met dezen wensch ga een andere wensch
gepaard, vooral naar aanleiding van Benfey's
hoogstbelangrijke inleiding: dat aan de vergelij
kende studie der letterkunde nog meer dan tot
dusver geschied is aan onze universiteiten de
plaats moge worden ingeruimd, die haar in ieder
opzicht toekomt!
Amsterdam, Dr. H. C. MULLER.
April 1895. Pïiviatdocenïa/d Universiteit.
(3) De aanteekeningen geven m. i. soms of
te veel of te weinig, zoo b.v. de noot omtrent
Brahma, omtrent Agni, omtrent dürwa (tarwe),
enz. Overigens zijn zij ongetwijfeld hoogst noodig
en nuttig te noemen. Mogen zij de voorlooper
zijn van een werkje over vergelijkende mytho
logie, waaraan m. i. groote behoefte bestaat
Bijna geen vak dat zich beter tot vergelijking
leent, dan mythologie.
Gustav Freytag. t
Een figuur van zeldzame populariteit, ver buiten
Duitschland's grenzen, is Gustav Freytag geweest.
Van den beginne af aan wijdde hij zich aan de
letteren van zijn vaderland: te Breslau en te
Berlijn studeerde hij philologie. Maar de weten
schappelijke studie der taal liet bij weldra liggen,
om zich alleen met de belletrie bezig te houden.
In '45, dus toen hij i!!> jaar oud was, gaf hij een
bundeltje gedichten uit, getiteld: l,i Breslau, de
raeesten van episch karakter. Zijn eerste blijspel
die Brautf.ihrt, oder Kunz von der Rosen, dat later
te Berlijn werd bekroond, dateert reeds van '41, een
klein treurspel, Der Gelthrte, zag in '44 het licht. In
de volgende jaren kwamen zijn grootere drama
tische werken uit: die Vulrntme en G ra f
Wtildemar, terwijl hij van de jaren '48 tot '7i> in den
Giemboten, dien hij met Julian Schmidt redi
geerde, een serie kultuurhistorische opstellen
publiceerde over Duitschland's verleden. Froytag
woonde toen te Leipzig, en in die jaren zijn zijn
bijzonder populaire werken ontstaan: het al
gemeen bekende blijspel die Jt>urnalistm, de
niet minder gezochte roman Soll und llabe»,
en een reeks andere boeken van romantischen,
historischen en kritischen aard.
Van 18C>7 tot 1870 vertegenwoordigde Freytag
Erfurt in den noordduitschen Rijksdag ; gedurende
den oorlog was hij de metgezel van kroonprins
Friedrich Wilhelm, wiens dagboek getuigt van
de vriendschap die bestond tusschen den dich
ter en den aanstaanden wijzen keizer". Bij den
dood van Friedrich Wilhelm schreef Freytag een
brochure : Der Kronprinzunddie
deuttcheJfaiserkrone. Na '70 den cyclus flie Ahnen.
Sedert '79 woonde de dichter te Wiesbaden.
Toen hij in '<% zijn zeventigsten geboortedag
vierde, vaardigde de keizer een decreet uit,
waarbij aan Stauffer-Bern werd opgedragen, op
staatskosten zijn portret te schilderen met be
stemming voor het Berlijnsche nationaal museum.
De laatste maal trad Freytag in het openbaar
op, om te protesteeren tegen de Umsturzvorlage.
IIIIIIIIIIIIIIIIIUIllllllllllll
(1) Diti was de vrouw van K'asyapa. bare
kinderen, de daitya's vormden een soort van
wezens, die den goden vijandig waren. In bet
Russisch is ditya nog =z: kind. Vgl. Boltz,
Vorschule des Sanskrit
(?<J) Blz. 80 en 81. Swati, misschien een ster
uit de Noorderkroon.
Indische Brieven.
Op ^ en '.) Februari jl. word in heel Indic het
Tja p Ciumeh-feest gevierd, het volksfeest bij uit
nemendheid van onze gcstaarte broeders, van
tabak's, d. i. de iu Imljëgeboren Chiiirrzen als
van Smgké's, de vcrsch aaugcvoerdcn. Dit feest,
werd hier te Soerabaja en naar ik meen ook
overal elders met, vrij wat, meer animo en luis
ter gevierd dau het saaie Chincesche nieuwjaar
van den Sisten Januari 1.1., waarop het verboden
was om voetzoekers in de straten al' te steken.
En wanneer men nu weet dat, een feest zonder
voetzoeker voor den Chinees even ougeurig is als
voor den Hollander een feest zonder jenever
dau kan men zich cenigszius voorstellen, hoe saai
het dien dag wel geweest is, Nu was het wel is
waar op het. Tjap Gomeh-feest óók verboden
marljons etc. te doen knallen in de lucht of ouder
de sarougs van {rillende Javaansehe schoouen, maar
het, was avond en de politie look wijselijk de oogen.
Eu de avoiidoptocht slaagde volkomen: en hoeveel
reusachtige kronkelslaiiir.cn van vloei-papier, hoeveel
vurige draken, vrecselijke scorpioeuen en kleurige
lampions zweefden niet, in ecu zee van licht, boven
de, hoofden der d;chtc menigte, die al voortgaande l
door de straten seroctocs rookte en aan de talrijke
\varongs sno p t e en luisterde naar de stichtelijke j
Ciiincctclie muziek, die zoo ongeveer klinkt, als l
het, stemmen der muziek-instrumenten van Kes' j
orkest in een der bovenzalen van het rkestge- |
houw. Aan zakkenrollers en verder gespuis was er
dien avond geen gebrek, terwijl op sommige plaat
sen, waar de optocht voorbijging de
anti-Chmeezen-haat van sommige sinjo's en dronken korporaals
wat luidruchtig of handtastclijE werd geuit, maar
overigens is het feest uitmuntend gereusseerd
Het Tjap Gomeh-feest geeft aanleiding het een
en ander mede te deelen over de Chineezen iu
den Indischen Archipel, die met den dag meer de
belangstelling de Regeering schijnen op te wekken.
Het is een eigenaardig volk, dat in zijn door het
Gouvernement voorgeschreven uiet Clüneesche
kleeding, in ziju levenswijze en gewoonten een
aparte plaats inneemt in het mengelmoes van ras
sen en natiën alhier. Hoewel naar men beweert
reeds van de 8ste eeuw hunne emigratie schijnt
te dateeren en zeker 90 " n der Chineezen op Java
peranakan's, d. i. uil Javaansehe vrouwen geboren
Chiueezen ziju, hebben zij zich toch niet zoodanig
vermengd met de inlandselie bevolking, dat zij uiet
ten allen tijde van haar zijn te onderscheiden. En
s eeds duurt die emigratie voort. Van uit Emoy
en Swat.ou de twee concentratie-punten van
inscheping komen zij en zwermen over den
Archipel heen, de Emoy-Chineezen over de Iliouw
Liugga-Archipel en Java, de Swatou-Chineezen
overal elders, vooral op West-Borneo, waar zij op
sommige plaatsen als iuheemsch ziju geworden.
Deze emigratie, die ten tijde der Compagnie nu
eens aangewakkerd dan weer tegengewerkt werd,
tengevolge van welke wisselende politiek de be
kende Chineczen-opstand en belegering van Batavia
in het midden der 18de eeuw plaats greep, wordt
thans door de Regeering niet eeiiigen niet te mis
kennen angst waargenomen. Zij heeft dan ook hare
voorzorgen genomen om de vestiging va" hen niet al
te gemakkelijk te doen zijn. Sinds 1S72 mogen zij
zij zich slechts vestigen op plaatsen waar afzon
derlijke wijken voor hunne natie zijn geopend en
slechts in die wijken. Buit n die wijkeu kunnen
zij zich slechts vestigen na vergunning van het
plaatselijk bestuur. Wil een Chiueesch zich echter
vestigen op plaatsen waar geen wijken geopend
zijn, dan moet, hij daartoe vergunning vragen aau
het hoofd van 't gewestelijk bestuur, dat hem slechts
vergunning verleent in het belang van landbouw
en nijverheid of van 's lauds pachters in openbare
werken, maar nooit in het belang van den handel,
zoodal, men hieruit duidelijk de vrees der Regee
ring ziet doorschemeren voor al te grooten toe
vloed dier vreemde oosterlingen.
Toch is met de vrees de belangstelling vermeer
derd. Zoowel de R"geeriug als de ambtenaren, die
meer speeiaal met Chineezen in aanraking komen,
beginnen meer op hunne gewoonten te letten en
de tijd is niet ver, dat de Indische Chineezen even
ijverig zullen worden bestudeerd als de eigenlijke
inlaudsclie bevolking. Zoo is om een voorbeeld
te noemen thans bezig zich baan te breken een
verandering in de wijze waarop Chineezen ter
terechtzittingen van de Landradeu als getuigen
worden beëedigd. leder moet?zooals men weet,
om te getuigen zweren op de wijze zijner gods
dienstige gezindheid. Daar nu de heeren rechters
vroeger zelfs niet, bij vermoeden op de hoogte
waren van de godsdienstige gezindheid dier getui
gen, nam men zijn toevlucht, tot symbolische han
delingen, als het kop-afhakkeu van een kip. Wie
slechts eenige maanden iu de binnenlanden heeft
gewoond en daar 'sochtends een Landraadsgebouw
voorbij liep, zal menigmaal vergast zijn geweest op
het belachelijk-treurige schouwspel van een Chinees,
die gehurkt op het voorplein met een mes in zijn
rechter- en een schreeuwende kip in ziju linkerhand
onhandig van afschuw die kip den kop
tracht af te slaan met afgewend gezicht, om haar
halfdood en spartelende weg te smijten en de zit
tingzaal weer binnen te ijlen. Afschuw wekt die
handeling zeker bij den getuige, maar zij noodzaakt
hem daarom nog niet de waarheid te spreken, want
vrees voor straf van hoogere machten bij eventueel
liegen gevoelt hij door die handeling allerminst.
Men heeft dit wel ingezien en toen gemeend dat
wellicht enkele Chineesche woorden of formulieren
het geweuschte effect konden teweegbrengen. Men
zocht zelfs in oude Chineesche liefderomans
naar een formulier van eed, maar vergeefs. Thans
echter wordt in sommige Landraden iu
WcstBorueo reeds sinds vele jaren zoo uiet altijd
dau toch vaak een wijze van eedsaflegging
toegepa^t, die prachlig werkt op de godsdienstige ge
voelens vau den Chinees. Men laat hem ui. in de
open lucht, dus ten aanschouwe van den l lemelgod,
met een paar wierookstokjes in zijn hand zweren
dat hij de waarheid zal spreken. En geloof mij
dat hij het, dan wel doen zal. Want het ontzag
van den Chinees voor den Hemclgod
geidentili.ieerd met den eersten keizer van China zit
hem iu msrg en been. Toch is hier wel een be
zwaar: de Landraad kan moeilijk contioleeren of
die Chineesche getuige den naam vau dien
Ilcmelgod niet een weinig vervalscht en zoo de
kracht van den eed breekt en een Chinecschen
bijzitter van den Landraad heeft men niet.
Van den kaut der Regeering is in 1S92 een
zwakke poging gewaagd om ten behoeve der
C'liineczen een codificatie vau het, personen- en erfrecht
te maken, die echter in "J3 als onbruikbaar is
ingetrokken. En geen wonder. Die codificatie bleek
zoo strijdig met C liueeschc rechtsbegrippen
te zijn, dat men zich verwonderd afvraagt tot
welke autoriteiten de Regeering zich toch ge
wend moet hebben om zulk een wangedrocht van
rechtscodiiieatie te kunnen creëeren. Zoo werd voor
liet huwelijk de vrije toestemming geeischt van
man en vrouw en monogamie voorgeschreven, twee
beginselen in lijnrechten strijd met de Cuiiieesche
adat, die niet alleen in China maar ook ten onzent
steeds wordt iu acht genomen. Immers het, groote
beginsel dat het Chineesche leven beheerscht is de
volkomen onderwerping van een kind aau ziju vader,
vau een vrouw aan haar man. De onderwerping,
hao genoemd, is de groote sociale plicht, liet kind
is dezelfde mate van hao verschuldigd aau den
vader als aan de moeder, al moet de vrouw ook
aan den man dezelfde hao toouen als het kind aan
den vader. Eu die vader is weer hao verschuldigd
aan zijn vader en moeder, zoodat de eenige macht
hebber in de familie eigenlijk is de patriarch-man
of vrouw. Bij zulk een instelling is het duidelijk
dat, alleen de patriarch het recht, heeft ecu huwe
lijk vau ziju kinderen en kleinkinderen te regelen,
zoodat een zelfstandige toestemming van man en
v:ouw iu Chineesche ooren al heel vreemd moet
klinken.
Ook polygamie is bij do Chineezen in zwang,
omdat zij als de meeste patriarchale volken de
zucht koesteren veel zoons te krijgen. De
voor