Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 939
Van Van Dyck een paar portretten en compo
sities waarin we zoowel z\jn gedistingeerd faire,
de treffende expressie als de mooie opzet be
wonderen. Van Rubens eveneens een paar magis
trale teekeningen.
De landschapschilders zijn van Mohjn en Es.
T. d. Velde af tot Jacob T. Ruysdeal uitstekend
gerepresenteerd.
Alleen van Goyen met vijf en twintig b\jna
ever alle jaren, dat we werk van hem kennen,
van 1621 tot 1653.
Van Jacob van Ruysdael een zeer belangrijke,
een dorpsstraat, en studies van de ruïne der
Egmonder Abdij. Van A. v. Everdingen, die enkele
malen op de hoogte staat van z\jn grooten tijd
genoot, ook Noorscbe landschappen, die wel doen
vermoeden dat men de aldus genaamde bij Ruys
dael veeleer in Duitschland heeft te zoeken. Van
Albert Cuyp vooral een zeer mooi gezicht op
Dordrecht en een van zijn zeldzame
sapverfteekeningen, een gebeeldhouwde en beschil
derde kar.
Van de leerlingen van Rembrandt o. a.: v. d.
Eeckhout, Ph. de Koninck, Flinck, Maes en
Doomes. Van den laatsten meest bladen uit zijn
schetsboeken, waaronder de teekening voor het
fijne schilderijtje in het Rijksmuseum, een ge
schenk van dr. A. Bredius.
Ook Steen, Terborch en Metsu maar vooral
A. v. Ostade zeer uitgebreid. Van Avereamp
eer.ige van zyn genoegelijk gekleurde teekeningen.
Verder nog v. d. Heyden, Potter, Saver\j en van
de Vlamen zeer belangrijk de Breughels, de
Gheyn en Goltzius.
Van de zeeschilders voornamelijk W. v. d. Velde
en J. v. d. Capelle en onder het meer
topografiesch belangrijke een teekening van Beerstraten,
het Huys Kostverloren bij het Kalfje, waarvan
?. a. ook van Ruysdael schilderijen en schetsen
bestaan. C. G. 'T HOOPT.
Een al te realistisch beeldhouwer.
Een beroemd, jong Itaüaansch beeldhouwer,
die te Weenen en te München de gouden medaille
liet-ft gehaald, werd om zyn naam door de com
missie der Venitiaansche expositie uitgenoodigd,
evn van zyn meesterwerken ten toon te stellen.
Hy zond de »buste van een Fakir", een beeld
zoo realistisch en waar, dat het scheen alsof de
derde gouden medaille reeds voor den kunste
naar klaar lag. Maar in den nacht had een hater
naast des beeldhouwer's »Fakir" den afdruk van
een negerkop gehangen. En de jury kwam,
schudde het hoofd, nam den negerkop weg, pakte
den »Fakir" in, en zond hem naar huis, met de
boodschap dat de knappe beeldhouwer van de
tentoonstelling was uitgesloten.
De »Fakir" namelijk was de afdruk van den
kop van een neger, die in Venetiëwel bekend
was geweest. Hjj was een reus van een kerel,
nuiiiiiiiiiiiiniiiii
had uit ridderlijkheid, uit bezorgdheid en
onbewuste teedere neiging; zijn arm geboden
aan zijne nieuwe vriendin. Zij had dien
zwijgend zonder eenig bedenken aanvaard.
Zijne ongemeene belangstelling in de jonge
vrouw, wier fijne hand nu op zijn arm rustte,
klom van oogenblik tot oogenblik. Hij was
niet in staat zijne gedachten te verzamelen,
hij wist geen woord te zeggen. Henriette kwam
hem te hulp, zonder het te weten, want ze
sprak met die zilveren stem, die hem reeds
voor eenige oogenblikken zoo wonderbaar
ontroerde eene stem, waarin soms een
dieper toon doorklonk, zoo dikwijls de spreek
ster poogde eenige aandoening te onderdruk
ken enkele snelle woorden, die hem aan
vankelijk met verbazing troffen.
»Ik mocht daar niet langer blijven
ik hoor daar niet! Mevrouw de
Saint-Amaranthe is eene vriendin mijner ouders ge
weest, en daarom vroeg ik haar om raad.
Toen zij mij te Passy opzocht, mij ried eens
uit mijne gevangenis te komen, en den avond
bij haar door te brengen, kon ik niet
verjnoeden, dat zij zulk zonderling gezelschap
ontving. Een onoverwinnelijk gevoel van tegen
zin maakte zich van mij meester, en daarom
zou ik dat salon verlaten hebben, ook als ik
geheel alleen naar huis had moeten gaan!"
Augustin hoorde uit den toon harer stem,
dat zij verontwaardigd was. De noblesse van
h-aar rein hart had haar doen raden, dat zij
nimmer weer een voet mocht zetten in het
salon der Saint-Amaranthes. Daar zij bijna
geheel onbekend was met het leven te Parijs,
schoon zij er nu al een jaar lang vertoefde,
had zij dien avond aanvankelijk haar vertrou
wen in mevrouw de Saint-Amaranthe behou^
den, totdat zij al meer en meer begon te
twijfelen, en er eindelijk eene vaste overtui
ging bij haar ontstond, dat zij tot eiken prijs
uit dit gezelschap moest wegvluchten. Augus
tin begreep dit alles met groote instemming.
Hij waagde het van tijd tot tijd een blik uit
hare oogen op te vangen, maar de zwarte
kanten doek wierp eene breede slagschaduw
op haar voorhoofd, die het maanlicht niet in
staat was te verdrijven.
»U kende de Saint-Amaranthes dus
maar oppervlakkig ?" vroeg Augustin.
»Voor een jaar ongeveer ben ik met
mijn ouders uit Morlaix in Bretagne geko
men. Ik was toen op het punt het klooster
des Soeurs de l'Assomption te Saint-Brieuc
te verlaten. Mijn vader, de vicomte Hector
de Lauriac, was ten diepste verontwaardigd
over de gebeurtenissen te Parijs het
onbeen had het tot facchino en schoen-illustratore
gebracht, en was, in den bloei zjjner jaren, voor
een jaar of twaalf komen te overlyden. Schilders
en dokters hadden om het ly'k gevochten, de
eersten hadden den kop gekregen, de laatsten
den romp met de ledematen. Van den kop was
een drietal afgietsels gemaakt, en n er van had
een scharrelaar te Parijs als den eenigen ver
kocht aan den jongen beeldhouwer. Het spreekt
van zelf, dat de held dezer tragi-komedie druk
over de tong gaat te meer daar hij zelf zich
in een pennestrijd over het geval heeft gemengd,
en de lieden die aan zijn talent twijfelen, in zyn
atelier noodigt ter staving er van.
B\j den heer A. Preyer, 19 Wolvenstraat, wordt
in de vitrine geëxposeerd een schilderij van F.
P. ter Meulen, «Bij de Schaapskooi".
Bij de firma E. J van Wisselingh & Co., Spui
no. 23, zijn tentoongesteld drie schilderijen van
Willem Witsen »Sneeuw in het Bosch", »Dorp
in de Sneeuw" en «Zoom van het Bosch".
De tentoonstelling sWitsen" blijft tot einde Juni
geopend. ,
vo
DAMES.
De rok. De vrouw in Burmi.
Bechtvaardigheidijevoel bij vrouiven. La
femme et la bicyclette. Een keuken
hoek voor diabetici.
Onlangs werd aan Figaro gevraagd of men
naar een bal blanc (en matinee) met rok en
witte das, of met gekleede jas en zwarte das
moest gaan. Het antwoord was: nooit overdag
rok en witte das, behalve bij een
trouwplechtigheid, als men getuige of bloedverwant is, of bij
een begrafenis, als men tot de genoodigden be
hoort De Engelschen gaan nog verder; zij staan
nooit vóür het diner zwarten rok en witte das toe.
Voor de matinee dansante zou ook een ge
kleurde das geschikt geweest zijn.
* *
In Blacfavood Magazine komt eene schets van
het leven der vrouw in Burma voor, die men
kan houden voor eene satire op de positie der
vrouw in onze beschaafde maatschappij, en die
toch juist schijnt. De heer Fielding schrijft:
«Nergens onder de zon heeft eenige natie aan
hare vrouwen zulk een absolute vrijheid, zulk
een volkomen beschikking over haar leven en
goederen toegestaan, als bij de Burmanen. Zij zijn
op volkomen voet van gelijkheid met den man,
wat wet, godsdienst en zeden betreft. Tegenover
de wet: meisjes en jongens erven gelijkelijk, en
voor zich zelf; er zijn geene bewindvoerders
tusschen eene vrouw en haar goed, geene voogden
tusschen eene vrouw en haar kinderen;' afcrisy
liiilimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiimiiiitimiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
schaamd binnendringen der volksmenigte in
het paleis der Tuilerieën, den 20 Juni van
het vorige jaar. Hij besloot met zijne familie
naar Parijs te gaan, om den koning persoon
lijk te verdedigen, en bij te staan, zooals vele
Bretonsche edelen toen deden!"
Augustin kampte met de meest tegen
strijdige gewaarwordingen in zijn hart. De
sympathie voor de bekoorlijke spreekster
beheerschte hem bijna geheel en al, en tevens
gevoelde hij eene opwelling haar plotseling
toe te roepen: »Ik behoor tot de partij, die
dien koning heeft doen vallen!" Hij vroeg
zich af, of Henriette niet begrepen had wie
hij was? Hij kon dit groote raadsel niet
oplossen en luisterde naar de welluidende
stem, die als een engelenzang in zijne ooren
klonk.
«Misschien heeft u verleden j aar de
SaintAmaranthes wel eens gezien?"
»O, zeker! Ze kwamen in ons hotel,
en waren allervriendelijkst voor mij. Maar
mijne moeder vond niet goed, dat ik in ge
zelschappen ging, terwijl ons hart zoo be
kommerd was over de koninklijke familie....''
Zij zweeg, en liep met gebogen hoofd naast
Augustin, die een angstig voorgevoel had,
dat zij hem misschien niet meer vertrouwde.
Zij wandelden met vluggen stap de lange
rue Saint Honoréaf, gevolgd door hun be
schermer, terwijl steeds nog vele voorbijgangers
zich in de straat vertoonden. Augustin wist
weder niet, wat hij zeggen zou. Geene enkele
gedachte kwam hem te hulp. Er was iets
geheimzinnigs in deze betooverende ci-devcinfc
hij begreep haar niet, en toch kon hij
zich niet ontworstelen aan den invloed dezer
ondoorgrondelijke i-liarinntsa.
Henriette hief het hoofd weer op, en zei,
terwijl de eigenaardig diepe toon van hare
stem vast onhoorbaar trilde.
»Meneer de Robespierre! Ik heb op
uw gezicht gelezen, dat u het hart van een
edelman bezit. Daarom heb ik geen oogen
blik geaarzeld uw geleide te aanvaarden,
al is het ook, dat ik u bij Madame de
SaintAmaranthe ontmoette ....''
»Het ging u als mij!" haastte
Augustin zich te antwoorden. »Ik kwam
er vanavond voor den eersten en den laat
sten keer!"
»Dat is heerlijk! Voor ons beiden
is daar geene plaats. Maar ik heb nog
eene andere reden u te vertrouwen. Mijn
vader sprak in 17S9, toen hij uit Parijs
terugkwam, waar hij als afgevaardigde
van de vergadering der Algemeene Staten
trouwt behoudt zij haar eigendom, de man heeft
daarover geen macht,en ook geen macht over haar. Zij
is reeds van hare jeugd af vry. De ridder-periode,
die de vrouw prees als een godin en haar be
handelde als een slavin, is niet tot Burma door
gedrongen. Een Burmaansch minnaar bezingt niet
zijn geliefde als te goed voor deze wereld, om
haar dan te behandelen als zijn mindere. De gods
dienst heeft de vrouw daar ook niet leeren aanzien
voor de bron van alle kwaad, en den man ook
niet tegen haar gewaarschuwd als een verlokster
ter helle. Er is ook geen minder soort litteratuur
om haar valsche idealen voor te spiegelen van
haar zelve, den man en de wereld. Zij zijn altoos
gehouden voor wat ze waren, kennen geen con
ventie en mogen zelf rechter zijn over wat haar
bezoedelt, wat niet."
In Burma zijn ook alle vakken voor de vrouw
toegankelijk,
^-Getrouwd of ongetrouwd, van haar zestiende
of zeventiende jaar heeft iedere vrouw, behalve
haar huiselijke plichten, nog eenige bezigheid.
In de hoogere klassen heeft zij de administratie
over haar goederen, in de lagere drijft zy handel
of oefent een beroep uit. In Burma weet ik
niet, dat n beroep haar verboden is of n
voorgeschreven. Er is ook geen caste, noch voor
mannen noch voor vrouwen."
Daar dus in Burma mannen en vrouwen mo
gen kiezen wat ze het liefst en best doen, zijn
enkele van onze vrouwenvakken er
mannenvakken geworden. Het naaien en borduren doen er,
evenals het schilderen, de mannen; het winke
lieren meest de vrouwen voor eigen rekening.
»De bazaar duurt er maar drie uren; de vrouw
heeft dus daarvoor en daarna genoeg tijd voor
haar huishouden; zij wordt niet den heelen dag
in winkels en fabrieken opgesloten gehouden.
Het huiselijk leven blijft haar hoofdbezigheid,
maar ook: het dagelijksch optreden in het pu
bliek geeft haar een kracht en zelfstandigheid,
een ruimte van blik, een verdraagzaamheid en
kalmte, die iederen vreemdeling treft."
Een natuurlijk gevolg, volgens den heer Fielding,
is dat de echtscheiding, die er zoo vrij is
als da meest geavanceerde hervormer kan ver
langen, in niet n op de honderd gevallen voor
komt; en zoo goed als nooit wanneer er kin
deren zijn.
* *
*
In een artikel in de New Review wordt be
toogd, dat het voornaamste geestelijk onderscheid
tusschen man en vrouw daarin bestaat, dat de
vrouw een geringer gevoel van rechtvaardigheid
bezit. »Ik heb nooit een vrouw gekend, die
rechtvaardig kon zijn of een denkbeeld van recht
vaardigheid scheen te hebben. Ik wil niet zeggen
dat het geval zoo droevig is; ik wil het alleen
als feit aanwijzen".
Een dergelijke opmerking zal er wellicht alle
wetgevers toe geleid hebben, de vrouw van de
rechtspraak uit te sluiten; een tegenargument is
natuurlijk dit, dat de opvoeding, die het ge
voelsleven der vrouw ontwikkelt ten koste van
haar oordeel, voor een deel de schuld draagt
van haar gemis aan rechtvaardigheidszin.
miiinmiiiiiMiiiiilimtnnMiiiiiiiiiiMiinniiiHiimiMiiMiiimtiuiimiiiiiiiiiii
eenigen tijd vertoefde, met grooten lof over
de welsprekendheid van een jong afgevaar
digde uit den Tiers Etat - dien hij Robes
pierre noemde. . .
»Dat is mijn oudere broeder, Maximilien
Robespierre !"
»Ik was toen een kind van veertien
jaren, en nooit te Parijs geweest! Ik begreep
niets van de politiek ... en op dit oogenblik
ben ik nog niet veel verder! Mijn vader
kwam in October 1789 uit Parijs terug, diep
teleurgesteld over den loop der zaken, over
het volksgeweld, dat de koninklijke familie
had genoodzaakt van Versailles naar Parijs
te verhuizen. Hij besloot zich geheel terug
te trekken en liet zich niet verder uit over
alles wat te Parijs voorviel. Ik bracht drie
jaren in het klooster der bonnes Soeurs de
l'Assoni/ition te Saint-Brieuc door. Er mocht
daar niet over politiek worden gesproken.
Verleden jaar in het laatst van Juni besloot
mijn vader met zijne familie naar Parijs terug
te gaan, om den koning ter hulp te snellen,
zooals ik u heb verteld!"
Met een gevoel van verademing hoorde
Augustin, dat de Vicomte de Lauriac Maxi
milien had geprezen hetgeen zoo vreemd
niet was, als het scheen, daar vele leden der
noblesse en der clenji' in de Etats-Gém'rau.i'
vóór de Octoberdagen van 17^9 met ingeno
menheid naar Robespierre hadden geluisterd,
ondanks den spot, waarmee anderen zijn op
treden onmogelijk trachtten te maken. Bij
alle adellijken, bij alle geestelijken, ontstond
destijds de vurige begeerte groote dingen
voor het vaderland te doen. De nacht
van den vierden Augustus 17^9 legde eene
schitterende getuigenis af omtrent de offer
vaardigheid van de edelen en de priesters,
daar met algemeene geestdrift besloten werd
alle feodale voorrechten, alle heerendiensten
alle tienden en bijzondere rechten af te
schaften.
Augustin begreep nu, dat de naam
Robespierre geen ongunstigen indruk gemaakt had
op het gemoed der i;i-dccanic, hoewel het
nog altijd raadselachtig scheen, dat zij niet
geheel op de hoogte was der groote gebeur
tenissen van 1792. Henriette verzonk ineen
ernstig gemijmer, en ging zwijgend aan zijne
zijde. Zij hadden het huis der Duplays, nu
gesloten en rustig, aan hunne rechterhand,
de rue Tloi/ak, lag vóór hen. Ook Augustin
haastte zich snel vooruit. Hij deinsteer voor
terug Henriette over het Plein der Revolu
tie te brengen, waar bijna dagelijks het
bloed der veroordeelden werd geplengd.
In de Nouvelle Revue heeft dr. Championnière
een artikel geschreven over La femme et la bi
cyclette, waarin hij overdadig lof geeft aan het
rijwiel. Hfj toont aan, dat het wieieren aan de
vrouw groote spierkracht geeft en tegelijk de har
monie en sierlijkheid van haar bewegingen be
vordert. Maar ook haar moreele en intellectueele
eigenschappen worden er wonderlijk door gebaat;
snelle blik, moed, orde en netheid, volharding,
soberheid, reislust, opmerkingsgave en zelfs huise
lijkheid. »Als men de wielrijdsters ziet
voorbgvliegen", zegt dr. Championnière, »zou men niet
dadelijk vermoeden dat de bicyclette zooveel
kostbaars verborg."
Dat is zoo.
Als een middel om witte wollen kleedingstukken,
die niet erg vuil zijn, weer helder te krijgen,
wordt aanbevolen, ze met meel te behandelen.
Men doet het meel in een terrine, (meer of min
der naarmate men meer voorwerpen heeft) en
wrijft in het meel de baretten, kapers, ceintures
of wat men verder heeft. Hoe meer het meel
overal tusschen indringt, hoe beter. Dan slaat
men de voorwerpen flink uit, borstelt ze door
en door, en ze zullen als sneeuw zijn.
Bij Bergmann te Wiesbaden is een
keukenboek voor diabetici, »3G5 Speisezettel für
Zuckerkranke" uitgekomen. Een dergelijk boekje ver
scheen ook een paar jaar geleden alhier; het
was geschreven door mej. C. Manden, directrice
van de Haagsche kookschool. Beide gingen van
het principe uit, dat de verpleging der diabetici
nog minder eene taak voor den geneesheer, dan
voor de keukenmeid is, en deze vooral de arme
zieken het leven dragelijk kan maken.
MoVki-taart. Men klopt vier eieren in een
vuurvasten porseleinen schotel, op zacht vuur,
met een half pond witte poedersuiker, tot het
een flink doorwerkt deeg is. Dan voegt men er
100 gram bloem en 50 gram boter bij, die men op
het laatste oogenblik au bain-marie heeft laten
smelten. Goed mengen met het deeg; dan nog
eens goed mengen met een kopje zeer sterke
lauwe koffie ; bakken op matig vuur en glaceereu
met koffiesuiker.
Ander recept : van drie eieren klopt men de
dooiers met 125 gram vochtig gemaakte suiker;
voegt er 90 gram meel bij, en mengt er dan
eerst het stijfgeklopt eiwit door. Laat gaar
worden op zeer matig vuur; als de taart koud
is, snijdt men hem in de vlakte door, legt er
een laag mokka- crème tusschen en bedekt ook
den rand geheel daarmede. Men kan hem dan
ook met glacéversieren. De mokka-crcme
hiervoor maakt men van 100 gram boter, 90
gram suiker, een dooier en een lepel heel sterke
koftie, die men druppel voor druppel in de
crème giet, op korten afstand van het vuur.
Deze crème moet steeds lauw klaargemaakt
worden ; als de kom koud wordt, of de koffie
niiiitiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiHiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiimiii
Het scheen, of de schim van Louis XVI
hem waarschuwde. Hij sloeg daarom de
rue des Chanips Ehjsées in, en verheugde
zich toen hij de donkere massa der
hoogopgaande boomen op het helderst door de
maan verlicht zag. Geen enkele voorbijganger
verstoorde de stilte van den zomernacht.
De krachtige stap van hun bewaker deed
zich in de verte hooren.
Augustin kon niet langer zwijgen. Hij
poogde te vergeefs de aandoening, die in
zijne stem trilde, te bedwingen :
»Ik heb met zooveel deelneming naar
uw verhaal geluisterd, dat ik niet verbergen
kan zeer nieuwsgierig te zijn naar het ver
volg. Maar misschien ben ik onbescheiden
en zal gaarne uw stilzwijgen eerbiedigen!"
Henriette scheen te sidderen. Zij hief het
hoofd op naar Augustin. Bij het maanlicht
kon hij bemerken, dat er tranen over hare
wangen vloeiden. Een diep mededoogen
greep hem aan. Schijnbaar kalm antwoordde
Henriette :
»Ik vind het niet onbescheiden, meneer
de Robespierre! dat u naar meer bijzonder
heden uit mijn leven vraagt. Maar ik ben
sedert een jaar zoo diep rampzalig, dat ik
er bijna niet over spreken kan. Ik zal het
toch beproeven, omdat ik getroffen ben door
de ridderlijke hoffelijkheid, die u mij bewijst!
Maar alles is zoo bitter, zoo wreed . . . ."
Het jonge meisje sprak deze laatste woorden
bijna fluisterend, daar hare stem verried, dat
' zij op nieuw in tranen wegsmolt. Zij wischte
snel hare oogen af, en hernam kalmer:
>Jk heb geene tranen meer! Een jaar
lang heb ik bijna aanhoudend geschreid.
Maar ik heb mij leeren onderwerpen aan
mijn bitter lot de bonnes Soeurs < \ipucinen,
die mij nu als eene verlaten wees hebben
aangenomen, leerden mij berusten, zoodat ik
weer belang kan stellen in het gewone leven.
En nu zal ik u verklaren, waarom ik zoo
diep geschokt ben bij de gedachte aan Juni
van verleden jaar".
Augustin leidde haar nu naar de breede
laan, nog altijd Ie ('ours de la llcinc genoemd.
Hij bleef midden op den ongeplaveiden weg,
in het volle maanlicht. Ze hadden hun
snellen loop gestaakt, en wandelden nu rus
tiger, vertrouwelijker, clan in de straten.
Augustin zei met eene haperende stem :
»Ik luister met ongeduld, niadcinoiscl/c ."'
(Wordt vervolgd}.