Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOK NEDERLAND.
No. 952
Niemand eischt, dat het officier-Kamerlid
een ongehoord privilegie erlange; de eisch
van het constitutioneele leven is alleen, dat
in de beslissing over zijn lot de %m of wil
van den Minister ophoude ingrediënt te zijn.
Laat bepaald worden, dat een officier al
ware het de twee laatste jaren, vlak voor
elke promotie, effectieven dienst heeft te doen,
en zelfs de scherpte van zulk een bepaling
zou het constitutioneele leven niet deren.
Mits het maar vooruit vaststa, en het
«gelijke monniken gelijke kappen", door
wettelijke bepaling, gewaarborgd zij.
Zelfs de mogelijkheid van het arbitraire
oordeel des Ministers moet zijn buitenge
sloten."
Hiermede zijn wij het eens.
Maar met deze uiteenzetting komt, d. o.,
de Standaard nog verder van huis.
Immers juist de Minister, wien het niet
bevorderen van den heer Seret zoo euvel
wordt geduid, heeft door zijn wetsontwerp !
de mogelijkheid van het arbitraire willen
buitensluiten, doch de Kamer heeft dat niet
gewild.
De Standaard is het dus met den Minister
en met ons in principe geheel eens.
Nu kan, meenen wij, de Standaard in haar
redeneering niet verder komen, dan door
ronduit te verklaren: ik geloof, dat deze
Minister, die het tot wettelijken regel heeft
willen verheffen, dat geen enkel
kapiteinKamerlid tot majoor bevorderd kan worden,
arbitrair heeft willen handelen, toen hij een
kapitein, die twintig jaar buiten het leger
heeft doorgebracht, den majoorsrang heeft
onthouden. Immers beslist dat geloof niet
hoe zou men het dan in deze voor het
bevorderen van zulk een kapitein kunnen
opnemen ?
De Standaard mag dat arbitraire, na het
geen de Minister, geheel in overeenstemming
met des Standaard's en ons principe, heeft
trachten tot stand te brengen, niet onderstel
len. Op haar en ons standpunt voegt het
allerminst den Minister in verdenking te
brengen, zonder eenigen grond, en vierkant
tegen allen schijn in. Integendeel: wij
behooren te erkennen, dat Seret niet bevorderd
werd is volkomen in den haak; nu zou zich
echter later het geval kunnen voordoen, dat
er twijfel rees omtrent het al of niet in rang
verhoogen van een officier-kamerlid, als uit
deeling van belooning of van straf, het is
dus noodig dat dit punt wettelijk geregeld
worde.
Dr. Kuyper noodige daarom den Minister
uit, een dergelijke wet, als die welke te
kwader ure door de Kamer verminkt werd, j
nog eens in te dienen of hij of een ander
der volksvertegenwoordigers neme daartoe
het initiatief. Want nog eens: juist de
mogelijkheid om arbitrair te zijn, heeft de
Minister trachten buiten te sluiten, hem nu
met die mogelijkheid te willen vervolgen, is
niet zooals het behoort.
Intusschen, op het persoonlijk element, op
de verdienste van den heer Seret en zijn
doorworsteld lijden, is de Standaard niet
teruggekomen, en de hemel die aanvankelijk
storm voorspelde, ziet er veel minder ver
ontrustend uit. In de laatste veertien dagen
O
hebben verscheidene organen der pers hun
afkeer, of zeer geringe ingenomenheid met
de demonstratie vóór Seret of tegen den
Minister aan den dag gelegd. Ook het
Handelsblad dat aanvankelijk de
niet-bevordering van den heer Seret afkeurde, en de
«inmenging" der Kamer wilde, heeft later
duidelijk uitgesproken, dat het met de in
menging alleen het vragen van inlichtingen
bedoelde. Zoo kwam dus de barometer reeds
van »Storm" op »Regen en Wind." Het ge
vaar schijnt geweken.
Een \Mliouderscrisis.
Amsterdam heeft in zijn gemeentebestuur
een crisis doorleefd, die een zeer eigenaardig
karakter droeg. Een wethouderscrisis heeft
men haar genoemd, die niet het gevolg was
van de moeilijkheid om den man te vinden,
bereid en geschikt de openstaande plaats in
te nemen, maar van den duidelijk gebleken
toeleg van het Dag. Bestuur zelf, om iemand
daaruit te weren, die reeds bij de verkiezing
tot gemeenteraadslid als aanst. wethouder was
aangewezen.
Dr. Blooker, zoo scheen men het in het
Dag. Bestuur te hebben begrepen, moest geen
wethouder worden.
Waarom ?
Dr. Blooker werd door de burgerij be
schouwd als de man. De groote meerder
heid van den Raad meende, dat hij in het
Dag. Best. zitting behoorde te nemen. Dr.
Blooker had zich na rijp beraad bereid ver
klaard zijn drukke praktijk neder te leggen,
hij zou zich geheel aan zijn nieuwe betrekking
wijden. Dr. Blooker had zich gedurende den
tijd, dien hij op het Prinsenhof' doorbracht,
betoond een onafhankelijk, een ernstig, een
nauwgezet, een bekwaam raadslid te zijn,
iemand gewoon zijn eigen weg te gaan na
nadenken en onderzoek. Welk een voorrecht
voor een zooveel zorg eischenden tak van
dienst, als het Lager, Middelb. en Hooger
Onderwijs in de hoofdstad vormen, een wet
houder van die hoedanigheden te kunnen
vinden. Ieder scheen het daarover eens te
zijn maar de heer Blooker moeltt geen
wethouder worden.
Neen, zoo heette het van de tafel van het
D. B., de heer Blooker ivilde geen wethouder
worden. Hij had het immers kunnen zijn, als
hij de afdeeling Armwezen tot dusverre aan
Onderwijs verbonden, maar had willen over
laten aan een zijner arnbtgenooten.
Maar dat juist wenschte de heer Blooker
niet. Geenszins om de geheele afdeeling
Armwezen was het hem te doen; doch wel
om een onderdeel daarvan: de beide gast
huizen, een klein koningrijk op zichzelf' in
onze gemeentelijken staat: want zij verschij
nen op de begrooting met een raming aan
uitgaven van ruim een half millioen! En
waarom de heer Blooker juist dit deel der
gemeenschappelijke huishouding onder zijn
beheer wenschte te zien gesteld 'f Het is, dunkt
ons, nog al duidelijk, dat hij, als medicus, de
eenige deskundige in het college meende te
zijn, die met vrucht over zulk een veel
omvattende, tonnen gouds verslindende in
richting het toezicht kon houden; de eenige
van wien verwacht mocht worden, dat hij,
indien daar de noodige zuinigheid eens niet
werd betracht, de oorzaken van de kwaal
of van de kwalen zou kunnen vinden.
Daar komt bij, dat de Heer Blooker bij de
behandeling van de voordracht tot het aan
stellen van een chirurg voor het Wilhel
minagasthuis het bewijs reeds had geleverd,
dat hij de belangen van de ziekenverpleging
niet wenschte op te offeren aan de eischen
van hen, die meer letten op de belangen van het
medisch onderwijs; en ofschoon men dit alles
wist, en de gasthuizen in de nauwste be
trekking staan tot de medische faculteit,
welke laatste naar de mate harer belangrijk
heid de halve universiteit vertegenwoordigt,
moest daar toch scheiding van beheer in deze
worden ingevoerd, al zou dan ook Blc-vker
mede voor het wethouderschap van onderwijs
bedanken.
Dit stond bij B. en W. zóó vast, dat zij
dit plannetje doorzetten ook waar men wist,
dat Blooker de eenige aangewezen candidaat
voor het wethouderschap was; op gevaar af'
dat een zoo gewichtige betrekking in handen
zou komen van een novitius als de heer
Sauvage Nolting! En zóó weinig ging het het
Dag. Bestuur ter harte wat er van het depar
tement onderwijs moest terecht komen, dat
het, toen de Raad ten tweede male met groote
meerderheid dr. Blooker voor dezen zetel aan
wees, hem nogmaals noopte te bedanken, door
hem het beheer over de gasthuizen opnieuw
te onthouden.
Wij spreken van het Dag. Bestuur, maar
bedoelen natuurlijk de oude leden daarvan, den
voorzitter, en de heeren Treub en Schölvinck,
welke laatste nu de gasthuizen mede voor
zijn rekening heeft genomen, zich daartoe
meer geschikt achtende dan Dr. Blooker!
Waarom dit aldus geschied is blijft men
vragen. Zeker is het, dat de antwoorden, die
men tot dusverre ontvangen heeft niet de
geringste inlichting geven.
Dat de verdeeling der werkzaamheden ra
tioneel is, springt allerminst in het oog. De
heer Treub, de financier, als financier gekozen
en dezen zomer als financier herkozen, laat
zonder voor financiën nog iets van beteekenis
te hebben kunnen verrichten, z;jn zetel open
en verhuist naar Publieke Werken. De heer
v. Leeuwen, neemt Financiën, maar zijn voor
ganger behoudt de Handelsinrichtingen en hij,
Secretaris van de Commissie voor de Rijnvaart,
den kiezers aanbevolen als bekend met handels
belangen, wordt tot heer gesteld over de
straatreiniging,die, zoo zou men denken,wel het meest
onafscheidelijk van Publieke Werken zal
zijnWanneer men deze regeling der onderdeelen
aanschouwt, is men geneigd te vragen of het
samenvoegen van onderwijs en armenzorg,
of van onderwijs en de gasthuizen, misschien
den heeren heeft toegeschenen als iets, dat
al te logisch was bij een overigens zoo
onlogisch samenstel; en ook of' men mr.
Schölvinck niet capabel achtte om zich gelijk
mr. van Leeuwen met het beheer van den
reinigingsdienst te belasten, altoos indien hij
mocht gevreesd hebben, dat zijn werkkrachten
niet tot haar recht zouden komen, als hij die
niet aan nog iets anders dan den burgerlijken
stand wijdde. In elk geval zal iemand niet
licht begrijpen, dat bij zulk een onredelijke
splitsing van het gemeentelijk beheer, er een
bezwaar tegen dr. Blookers verlangen heeft
kunnen bestaan, ontsproten aan de liefde voor
eenig systeem!
En toch, (1-! Voorzitter, sprekende uit naam
van het Dagelijksch Bestuur, was theoretischer
dan ooit. Zoo vernam het publiek, dat het
college eigenlijk niet bestond uit Wethouders,
elk voor een zeker deel van den dienst ver
antwoordelijk, maar uit vier leden, die met
den Burgemeester te samen als n geheel
over alles raadpleegden en beslisten. Een
redeneering alleen voor deze gelegenheid op.
gedischt. Hield men b.v. den Heer Veiling
Meinesz eens aan zijn woord en wilde men
hem en zijn geheel college de schuld geven
voor de zeer zeker ergerlijke verwaarloozing
van het gemeentebelang in zake de
telefoonquaestie, hij zou de eerste zijn om te verkla
ren, dat deze zaak zoo goed als geheel uit
sluitend den wethouders van publieke werken
en financiën moet worden aangerekend. Dat
Amsterdam minstens een jaar te laat zich
tot de telefoonmaatschappij richtte en daar
door de stad belangrijk geldelijk nadeel
berokkende, zullen de burgers niet wijten aan
Mr. Schölvinck of' aan Mr. van Lennep; zij
hebben het, wel wat onbillijk, uitsluitend den
heer Serrurier als een verzuim aangewreven,
ofschoon een onderwerp, dat zulk ten groot
financieel belang betrof, van den beginne
af natuurlijk zal zijn behandeld in gestadig
overleg niet den gemeente-financier. Toch,
al meenen wij, dat de heeren Serrurier en
Treub, zij 't ook al niet in gelijke mate, in
deze te samen verantwoordelijk zijn het
college van B. en W. als rje/teel draagt niet
de schuld.
Een tweede hiermede samenhangende the
oretische verklaring was, dat de Raad volstrekt
niets te maken had met de verdeeling van de
werkzaamheden door B. en W. Men deed
het voorkomen als sprak dit van zelf, als
vloeide het rechtstreeks voort uit de gemeen
tewet. Een feit echter is, dat op dit oogenblik
B. en W. de verdeeling is toegestaan door den
Raad, welke indertijd goedkeurde het thans
vigeerend huishoudelijk reglement. Een regle
ment, voor wijziging vatbaar.
Maar natuurlijk heeft destijds de Raad dat
reglement goedgekeurd, niet verwachtende
dat B- en W. ooit de aanvaarding van het
wethouderschap een raadslid, tweemaal door
den Raad met groote meerderheid van stem
men gekozen, onmogelijk zouden maken, een
voudig door een verdeeling der werkzaamhe
den te handhaven tegen 's Raads uitgedrukten
wil. Doch al ware dit niet het geval, de
theoretische verklaring verkeert geheel in strijd
met den feitelijken toestand. De kiezers
toch zijn wel gedwongen onder de candidaten
óók dezulken te zoeken, die bekwaam zijn tot
het wethouderschap voor een bepaalden tak
van dienst. Hoe menigmaal beheerscht juist
deze noodzakelijkheid een verkiezing' Daarom
is het in de praktijk dwaasheid te beweren,
B. en W. mogen de rollen precies verdeelen
zooals zij willen, de gemeenteraadsleden be
noemen slechts een wethouder en wij leden
van het Dagelijksch Bestuur kunnen hem zijn
werkkring aanwijzen, onverschillig hoe de
Raad daarover denkt.
Een niet minder potsierlijke, officieel juiste,
maar ten opzichte van de feiten volstrekt
onjuiste verklaring, was de herhaaldelijk ge
uite mededeeling, dat alleen in het volledig
college van B. en W. de regeling der werk
zaamheden is geschied. Reeds weken vóór de
officieele vergadering van B. en W. ter aanwij
zing van ieders deel in het beheer, liep het ge
rucht, zelfs door de dagbladen verspreid, dat de
heer Treub de afdeeling Publieke Werken zou
nemen, en de heer Gerritsen wist in de jongste
raadszitting dan ook te vertellen, dat hij reeds
lang van te voren van ambtenaren van het
stadhuis en van raadsleden had gehoord, dat
de rolverdeeling had plaats gehad vóór de
keuze der nieuwe wethouders. En al ware dit
niet duidelijk geconstateerd, wie zal in gemoede
kunnen aannemen, dat de Heeren Vening
Meinesz, Treub en Schölvinck, te zamen
wachtende op de nieuwe medeleden, die de
Raad hun zou geven, niet als een meerderheid,
geenszins officieel natuurlijk, maar in
gedachte, den heer Treub P. W., de Con
cessies en de Handelsinrichtingen, en aan
den heer Schölvinck naast den .Burgerlijken
Stand het Armwezen hadden toebedeeld ; en
ook dat zij, alweder zonder er notulen van
te houden, niet eens sprekend, zelfs zonder
eenig gebaar, met hun drieën gezworen
hadden wat Blooker, die men ons
zenden zal, ook moge willen, Schölvinck
staat, zijn Armwezen niet weder af';
zooclat later het behouden van Arm
wezen onder Mr. Schölvinck's leiding voor
hen ? om zoo te zeggen onwillekeurig
was geworden een quaestie van ttlgnnecii
Itdruuj !
Waarlijk het overgebleven deel van het
oude Dag. Bestuur heeft de scherpzinnigheid
van Dr. Blooker, van den Raad en van het
publiek een weinig onderschat. Zij zouden
alle te samen wel kinderen hebben moeten
zijn, om niet te vatf,en welk spelletje in zeer
wettelijken vorrn en met de noodige hoogheid
van toon met hen werd gespeeld.
Toen de heer Gerritsen in de Raadszitting
van verleden Woensdag het woord over de hou
ding van B en W. voerde, was hij ongetwijfeld
de tolk van de groote meerderheid van Raad en
Publiek. Wel waagde de heer Hugo Muller
nog een poging om B. en W. eenigszins uit de
moeilijkheid te redden, door de onderstelling
uittespreken, dat de Raadsleden, toen zij Bloo
ker voor de tweede maal kozen, daarmede
ook hadden kunnen bedoelen, dezen te ver
zoeken zijn standpunt prijs te geven, maar
niemand stemde den heer Muller bij, en
Dr. Blooker zelf wees zulk een interpretatie
beslist af. Het feit valt niet te ontkennen,
dat B. en W. de herhaalde afkeuring van
den Raad, als van geenerlei waarde hebben
beschouwd; ook dat zij zelf wel gevoelden, hoe
dicht zij hierdoor genaderd waren tot een con
flict; want reeds vóór de vraag aan de leden
was gericht of deinotie van den heer Gerritsen
werd ondersteund, achtte de Voorzitter het
oorbaar met verheffing van stem tegen de motie
zelf'te waarschuwen, en oefende Z.Edelachtbare
hiermede een pressie uit, die zeker niet van
overgroote gerustheid getuigde. 1)3 heer Ger
ritsen had op dat oogenblik, bij deze
onbehooilijke pressie, zijn motie moeten intrekken.
Want dat de Raad den moed niet zou
betoonen een zoo ernstig conflict, als nu dreigde,
aan te durven, was te voorzien. Maar het
spreekt van zelf', dat het conflict, thans ver
meden, op den duur niet te ontgaan zal zijn,
als B. en W. in de houding tegenover den
Raad blijven volharden, welke zij nu bij de
rolverdeeling hebben aangenomen. Dat dit
in het gemeentebelang zou zijn, zullen wei
nigen gelooven.
Gelukkig heeft Amsterdam, dat een wet
houder voor onderwijs niet missen kan, den
heer v. Hall bereid gevonden, een proef te
nemen met de vervulling dier betrekking.
Voorloopig zijn we dus uit het gedrang. Maar
mocht mr. v. Hall weldra zich gedrongen
gevoelen den wethouderszetel weder te ver
laten, zou het dan opnieuw moeten blijken,
dat B. en W. liever het beheer over het lager,
middelbaar en hooger onderwijs in zeer ge
brekkige handen gesteld zien, dan te vol
doen aan de wenschen van den Raad en aan
het verlangen van een degelijk man als Dr.
Blooker, die ter vervulling van die betrekking
bereid is en bekwaam ?
l" l HIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIII iiimiimiiuiii iminimiii
Sociale,
Het congres van den R. K, Volksbond.
Is er uit de ongeveer tachtig conclusies,
genomen omtrent ruim veertig onderwerpen
op te maken wat de R. Katholieke Volksbond
wil? De manier van vergaderen heeft dat
onmogelijk gemaakt. Iets zakelijks is in de
algemeeue vergaderingen niet geschied, tenzij
men een afschudden van mogelijke
sociaaldemocratische pluizen van het kleed van den
Volksbond zakelijk wil noemen. Maar be
raadslaging over de belangen van den werkman
had alleen plaats in de secties : het in vak
groepen enkele weinig samenhangende
gescheiden congres. Daar is veel behandeld,
wat alleen plaatselijke, of slechts voor n
vak beteekenis heeft, veel ook, wat in zijn
algemeenheid over de strekking van een
congres van werklieden uitvliegt. En na
schifting van het groot getal conclusies, blijft
er een verzameling over van somtijds tegen
strijdige uitspraken. Maar enkele lijnen zijn
toch aangegeven, en een vage schets vaneen
ideaal ontwikkelt zich wel uit het resultaat
van de samensprekingen der Volksbonders.
Waar ik die hier tracht neder te zetten,
gelieve de lezer te bedenken, dat wij telkens
te doen hebben met de uitspraak van een
enkele, soms van eenige secties; maar n
verlangen is door den geheelen Volksbond
mot algemeen applaus begroot, en wel, in de
laatste algemeene vergadering van het con
gres: de oprichting door den Boud van een
arbeidssecretariaat.
Dat er iets niet in orde is in onze
hedendaagsche maatschappij, staat vast ook voor
de leden van den 11. K. Volksbond. Kr wordt
niet genoeg verdiend; er wordt te lang ge
werkt; vrouwen worden genoodzaakt in de
werkplaats het loon van den man te druk
ken ; kinderen worden naar de fabriek ge
bracht inplaats van naar de school. Hier en
daar schijnt de meerling ingang te hebben
gevonden, dat de machine van dit alles de
schuld is; de volgende motie doet het ver
moeden :
»De vergadering draagt het Centraal Bestuur
op, zoo spoedig mogelijk maatregelen te nemen,
dat de machine in het belang der geheele
maatschappij worde benuttigd, opdat zij niet