Historisch Archief 1877-1940
No. 949
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
"Daarom: hoedt u er voor, waarschuwt anderen
er voor, brengt ons uw geld, offert ons uw tijd,
uw kracht, uw verstand, uw karakter, uw geluk!
Drinkt! Drinkt!
?«llllllllimilllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHimilllllllllHII
Bezoet m en regent en zijne ecntpoote,
Mijn gastheer had een brief gekregen met het
JMaleiscbe adres:
Di atoerkan Padoeka toewan .... njang ter
hormat di M.....
Daarin stond op een sierlijke kaart:
Raden Toernenggoeng....
Regent van....
en
Raden Adjeng ....
dochter van
liebben de eer U kennis te geven, dat hun huwe
lijk zal worden voltrokken 17 .... 18 ..
Receptie te.... 7/4 uur 's avonds."
Eerstdaags hadden we dus een bezoek te wachten
van de jonggetrouwden. De regent zou, bij zijne
terugkomst uit het, land zijner bruid, na afloop
van alle trouwfeesten, zijne echtgenoote gaan
voors'ellen aan zijne Europeesche kennissen en aan
de hoofdofficieren en ambtenaren.
Weer kregen wij een brief met het adres in het
Maleisch en nu ook een Maleischen inhoud: de
regent vroeg 's avonds tegen 8 uur belet.
Ik verheugde mij op dit bezoek. Ik was nog
niet lang in Indic, en nam alle gelegenheden waar
-om oog en oor werkzaam te doen zijn. Zoo'n be
zoek van den hoogstgeplaatsten inlauder der kotta
was wel de moeite waard, vooral voor een totok
als ik.
Om acht uur waren alle lichten aan in
vóóren binnengalerij, vijf wipstoelen stonden klaar om
-én der ronde tafels vóór. en wij zaten in af
wachting.
Het was heerlijk weer, koel en helder. Een echt
Indische hemel met een onnoemelijk getal schit
terende sterren, die mij met mijne gedachten ver
plaatsten naar den winteravond in Nederland, wan
neer ik, naar den heldereu hemel kijkende, hoopte
op een vriezenden nacht. Maar ik was in Indiëen
ik mocht al meer dan blij zijn, dat het wat koel
was, niet zoo benauwd warm als gewoonlijk. De
.gewone avondruste. In de verte verward geluid
van menschenstemmen en gameling. Rutte
rutte rutte sjt sjt rtte rtte
onafgebroken zingen ons de krekels dit, toe; nu en
dan een kort, schel uitgestooteu gekrijsch van een
nachtvogel, het kraken van het grint door een
geluidloozeu voetstap, verwijderd hondengebas. ...
?Overigens stilte en eenzaamheid. Het dansende
lichtje dat den Javaan op zijne avondwandelingen
?vergezelt, is de eenige beweging op den weg.
De huisjongen, gehoord hebbende, dat de regent
zou komen, durft niet bedienen. Eerst op de vraag
vsn den toewan, of hij durft, zegt hij braui te zijn,
omdat de toewan het hebben wil. Wij herinneren
ons het verhaal van een jongen, die op de hurken
springende met een heel blad glazen en karaffen
naar voren kwam, bij het bezoek van een regent,
tot groote angst van de gastvrouw, die echter
niets dorst zeggen. Onze jongen moet gewoon
staande bedienen. Het wordt hem van te voren
gezegd.
't Slaat 8 uur.
Op een afstand hooren we het ratelen van een
?wagen, die snel nadert, een draai en schok op de
brug, weer een omzwaai, een korte ruk en hij staat
stil voor den stoep. Wij zijn opgestaan. Mijn
.gastheer gaat den bezoekers tegemoet, biedt de
regentsche den arm en leidt haar tot ons. De on
afscheidelijke bediende met den pajoug neemt de
pet aan van den regent, zet dezen ten achterste
voren op zijn eigen hoofd en gaat buiten zitten
met den dichten pajong als een vaandel oruhoog.
De koetsier blijft op den bok en past op paarden
«n wagen. Twee baboe's komen mede uit den
wagen en hurken neer in de voorgalerij, op een
Meinen afstand van ons, de eene dra-tgt de
sirihdoos, de andere de kwispedoor, beide ten gebruika
harer meesteres.
Na de gewone begroeting nemen wij plaats,
De raden ajoe rechts van de gastvrouw, de regent
links naast den gastheer en ik tusschen dezen
«u de regentsche.
Ik neem onze gasten op: hij een goedig gelaat
niet groote witte tanden, eenigzins dikke lippen,
zonder snor of baard. Half Europeesch, half
Javaansch gekleed: zwart jasje en wit vest met
gouden knoopen, overhemd en omliggende boord
met zwart strikje, manchetten, witte kousen en
lage zwarte schoenen. Daarbij de hoofddoek en
kaïn. Zij, eene Djokjasche prinses. Het heele gelaat
bedekt met pedak, dat haar een geestachtig voor
komen geeft, de gewone sirih-mond, meest half
geopend met eenigszins omhoog getrokken bovenlip,
glad naar achteren gestreken haar tot zwaren cond
gewrongen, waarin een witte kunstroos, zachte
bruine O02;en. Een kinderlijke verschijning in haar
bruinachtige gebatikte kaïn en hard-blauwzijden
baadje, witte kousen en goudgeborduurde muiltjes.
Groote, echt-Javaansche diamanten bellen in de
ooren en een reusachtige gouden broche, met tal
van diamanten, a jour gezet. Zij houdt een gekleurde
doek in de hand, waaraan sleutels zijn
vastgegeknoopt, en waarmee ze nu en dan haar door
de sirih vochtig geworden mond afveegt. Zij spreekt,
op enkele Maleische woorden na, slechts Javaansch,
zoodat eene pantomine zal moeten worden afge
speeld. De regent, die zijne vrouw dagelijksche
Maleische spreekoefeningen doet maken, zegt ons
het maar te probeereu met haar te praten in het
Maleisch, en dat lukt tamelijk. Wij werken op
hare ijdelheid, door hare sieraden te bewonderen,
en de onze te toonen, die ze geloof ik, tamelijk
onbeduidend vindt. Wij maken gekheid met haar
en zij noemt zichzelve eeue ,/totok Djokja", mij
eene //totok blanda". Ik geniet nog jiiiuder van
het met moeite gevoerde gesprek, omdat, ik zoo
goed als geen Maleisch versta noch spreek, maar
ik maak mijne studies en kijk oplettend toe, uu
en dan eens beminnelijk lachend en gebaren makend
om uitdrukking te geven aan mijn gevoel van
vriendschap voor de arme raden ajoe, die plotse
ling uit hare huiselijke omgeving te Djokja in
de haar geheel vreemde Europeesche wereld ver
plaatst is.
Het 25-jarig feest van Italië's eenheid.
Z. M. UMBERTO tot C'RISPI : Zou u mijn koninklijke stoel die toch pas 25 jaar oud is niet even stevig kunnen
maken als dien heel oude van Zijne Heiligheid ?
De regent, die tamelijk vlot Nederlandsen spreekt,
ja zelfs in het Fransch bedankte, toen ik hem een
glas ajer blanda" gaf, dat hij aannam met een
//merci", vertelt van zijne vrouw, hoe alles hier
haar vreemd is, hoe haar jongemeisjesleven was.
Zij kwam zoo goei als nooit buiten, de hooge
Javaansche vrouw blijft binnenshuis, in den kraton.
Zij noch haar papa en mama zaten ooit op stoelen
altijd op een tapijt op den grond, zij wandelde
nooit. Nu wandelt zij lederen dag, een paar minuten
maar, anders ware de vermoeienis te groot, en
langzamerhand went zij aan de Europeesche levens
wijze door de vele visites bij de hurr,p?anen, dooi
de meer Europeesche gewoonten van haren echtge
noot. Zij drinkt met smaak haar glas port en zit
blijkbaar met gemak, ofschoon een beetje ineenge
zakt, op haar stoel. De arme, zoo vreemd tusschen
ons, die haar veelal als een curiosum opnemen.
Ik heb meelij met haar.
//Wil de Raden ajoe soms de beelden van Lombok
eens zien?" De regent antwoordt toestemmend voor
haar, en wij staan op en leiden haar naar achter,
op het kantoor. Wij zijn daar met ons drieën
dames, en dat uitsluitende vrouwen-gezelschap
schijnt haar spraakzamer te maken. Opgetogen
beschouwt zij de kleurrijke afbeeldingen van tal
van monsters, en in enkele Maleische woorden en
met lachend gelaat geeft zij hare bewondering
lucht. Zij geeft te kennen, dat zij erg is inge
nomen met de inrichting van het huis, wijst aan
wat ze mooi vindt en na een pooze keeren we
weer in de voorgalerij terug. Ik duid haar buigend
aan te gaan zitten en we zeggen lachend tot haar:
Als de Raden ajoe weerkomt, wat ze eens gauw
doen moet, moet ze maken, dat zij Hollaudsch
kan spreken." Waaraan ik sterk twijfel.
Drie kwartier had het bezoek geduurd, toen de
regent een wenk gaf tot vertrekken.
Wij staan allen op, geven elkaar de hand tot
afscheid.
Mijn gastheer geleidt de Raden ajos weer gearmd
naar den wagen, helpt haar instijgen, de regent
ontvangt zijn //toppic" uit de handen van den
bediende, die op den bok springt naast den koetsier;
de beide baboe's nemen plaats op de voorbank
Een buisen van weerskanten. Een klappen van de
zweep. Een nik en de wagen komt in beweging.
De wielen knarsen over de steenen. Dof rollen
?/.e over de houten brug. Wegstervend ratelen, en
niets spreekt ons meer van het bezoek dan de
leege glazen op, en de leege stoelen om de tafel.
20 Juli ISnö. M. MEIHOOM.
HIllllMllllltMIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIllllllMllllllllllllllllllllilin
De Invalide.
Fin-de-Sicelc-schcts.
'k Weet niet, waarom hij mij dien dag
juist meer interesseerde dan op andere dagen
of meer dan andere ongelukkigen.
'k Had hem reeds dikwijls daar gezien,
onder den Westelijken Viaduct. De leeuw
waaronder hij had post gevat, zag altijd zoo
scheef meewarig op hem neer. 't Kwam zeker
door het gure, nattige weer, dat ik hem be
klaagde. Hij was een jonge kerel van onge
veer 20 a 28 jaren, forsch, gespierd, een man,
die overal goed zijn brood zou hebben kunnen
verdienen.
..Ben je al lang zoo ?" vraag ik hem.
..Ja, meneer, al zes jaren. Een
Atchineesche kogel heeft me den arm verbrijzeld. De
officier van gezondheid dacht hem eerst nog
te kunnen behouden en heeft hem verbonden,
maar er begon koudvuur bij te komen en hij
moest er af tot den schouder toe. 't Werd
gelukkig nog bijtijds gemerkt anders was ik
er heelemaal om koud geweest. Ik zeg «ge
lukkig" voegde hij er op bitteren toon bij,
maar 't was misschien veel beter als die
Atchinees me maar morsdood had geschoten.
Kom! Je bent nog te jong om dood te gaan."
Te jong? Bestaat er een jeugd voor ver
minkten ? Zijn zij niet honderdmaal bekla
genswaardiger dan ouden van dagen,
stokouden zelfs ? Die hebben ten minste het ge
bruik hunner ledematen nog."
Dat is zoo ja, je zult veel hebben
geleden."
O, meneer verschrikkelijk ; ik heb nooit
kunnen begrijpen dat een mensch zoo iets
kon uithouden. Toen het been versplinterde
bijvoorbeeld ... en het afzetten!... brrr!"
Hij rilde, ,,'k Heb gelukkig niet alles gevoeld,
toen de dokter half' weg was ben ik flaauvv
gevallen en toen ik weer bijkwam, was de
amputatie gebeurd en lag ik al een paar uren
in 't verband."
Ja, 't is vreeselijk; en juist den rechter,
hè?"
Och! rechter of linker je mist ze geen
van beiden graag; 'k heb me natuurlijk moe
ten aanwennen zooveel mogelijk linksch te
doen; maar wat heb ik een verdriet gehad!
Uren lang heb ik, groote kerel, soms zitten
l grienen, omdat ik zoo onhandig en onbehol
pen was. Kn weet u, wat 't vreemdste was,
onwillekeurig probeerde ik altijd den verloren
arm te bewegen. Gek, hè? U zult eens zien,
hoe raar, als u ooit het ongeluk treft."
Nu vriendlief," zei ik. benepen glimlachend,
ik hoop het liever niet te ondervinden."'
Dat kan ik me voorstellen, meneer, 't is
ook geen pretje, maar 't hardste is nog te
moeten bedelen. Zoodra ik ook maar even
genoeg heb, om niet van honger te sterven,
ga ik naar huis.... hoewel het veel beter zou
zijn, wanneer ik bleet', waar ik menschen om
mij heen kan zien, want als ik alleen ben.
zit ik altijd over mijn treurig lot te denken. '
Maar heb je dan geen pensioen gekregen,
dat's l och ongehoord."
Och, meneer, wat zal ik u zeggen. Als
een mensch geen kruiwagen heeft .... 'k Heb
or moeite genoeg voor gedaan bij de heeren
in den Haag, maar een arme invalide zonder
protectie moet maar zien, hoe hij aan den
kost komt. Ach! hadden zij mij toen maar
laten sterven."
De tranen sprongen den armen man in de
oogen.
Diep bewogen tastte ik in den zak maar
vond niets dan een paar rijksdaalders en een
gulden of wat.
Hé! dat spijt me, ik heb geen kleingeld,
maar jij kunt misschien een gulden wisselen?"
O j si, meneer, 'k heb nogal wat centen
en halfstuiverstukken; er zijn vandaag niet
tegenstaande het hondenweer, verscheidene
goede menschen voorbijgekomen; ofschoon
anders, weet u, als 't regent of sneeuwt, geven
de menschen gewoonlijk minder."
Hé! je zoudt zeggen, 't moest juist anders
om wezen."
Ja, dat zegt u, omdat u een goed hart
hebt; maar 't is toch wel een beetje te be
grijpen. Met slecht weer loopen de menschen
onwillekeurig hard, ze moeten hun parapluie
opjiouden, of oppassen dat hun hoed niet
afwaait, wanneer er veel wind is, zooals nu
bijvoorbeeld. Och, mijnheer, 't is een treurige
waarheid, maar wij, armen, ondervinden maar
al te goed, dat de liefdadigheid om zoo te
zeggen een erg verwend Zondagskindje is."
De juistheid dezer opmerking trof mij ; de
arme man begon mij hoe langer hoe meer te
interesseeren ; hij scheen een goede opvoeding
te hebben genoten en in elk geval geen dom
kop te zijn. Ik zei het hem ronduit.
Ik lees veel, mijnheer," verklaarde hij een
voudig. Zoodra ik genoeg heb opgehaald ga
ik naar huis en zoek ik afleiding voor mijn
sombere gedachten. De menschen die van het
spoor of' van de booten komen, hebben dik
wijls kranten bij zich en die vraag ik wel
eens, of ik zot-k in de vuilnisvaten voor de
koffiehuizen. Ze laten mij stil begaan, want
ik maak nooit rommel en heel dikwijls vind
ik iets dat de moe'te van 't lezen dubbel waard
is. Zoodoende blijf ik nog op de hoogte; dat
is mijn eenige uitspanning."
De regen viel intusschen bij stroomen ne
der: ik werd drijfnat en zei tot den narm:
Komaan, wie geeft wat hij heeft is waard
dat hij leeft, veel heb ik tot mijn spijt zelf
niet te missen, arme kerel !"
..(), meneer, de minste kleinigheid is wel
kom ; ik ben even dankbaar voor een cent
als voor een gulden veel kleintjes maken
een groote, niet waar '??"'
Hier is een gulden, geef me drie kwartjes
weerom meer heb ik niet te geven."
..(). meneer, dat is een heele som voor mij;
ik krijg niet dikwijls zooveel op eens. Maar
ik zal genoodzaakt zijn u allemaal koper te
rug te geven; 'k heb geen enkel stukje zilver.''
..Dat hindert niet, pas 't maar zpoals je kunt."
Ik gaf hem den gulden en hield mijn hand
op. De eenarm nam een handvol kopergeld
uit zijn zak.
Maar. terwijl hij bezig was de centen uit te tel
len, rukte een windvlaag hem bijna de pet
van het hoofd.
... Kn even snel als de wind vloog zijn
rechterhand onder zijn jas vandaan om het
hoofddeksel te grijpen en te beletten in het
Y te waaien.
O tempora, o mores!