Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 954
Middel b. C t. Dwang of geen dwang?" (Bro
chure prof. Fruin).
P r o v. G r. C t. 30 Sept. Verplichte opkomst ter
stembus" (Brochure prof. Fruin).
N. W i n s c h. C t. 29 Sept. De
Regeeringsma«hine" (de troonrede).
Zaanl. O t. 28 Sept. De flnancieele rede".
N. Arnh. C t. 3 Oct. De banken van leening".
De Volksstem, 5 Oct. Het Amsterdamsche
syndicaat voor de geweren-fabriek." De gedweeën",
(prof. Fruin over kiesdwang).
Sociaal Weekbl. 28 Sept. Voorbeelden ter
navolging" I (Centralstelle für
Arbeiter-Wolfahrteeinrichtungen). Het eindverslag der Staatscommissie
van arbeids-enquête" (De uitbetaling van het loon).
De Liberaal, 28 Sept. Vóór den
zoogenaamden kiesdwang" (Brochure prof. Frum).
Venloosch Weekblad, 28 Sept. Eene ver
blijdende nieuwigheid." (Handelspolitiek).
De Wachter, (soc. dem. Volksblad) 28 Sept.
Konservatisme."
De Nederlander (Weekblad). 28 Sept. De
strafwet en het strafschuldige kind (slot), (de straffen).
Patrimonium. 5 Oct. Vrije dagen."
Kecht v. Allen. 3 en 'i Oct. Dr. Knijper en
het Socialisme''.
De Volksbanier. 3 Oct. Over
weerstandskassen en weerstand.''
Weekblad v/d Al g. Ne d. Dia m. Bond,
4 Oct. Oorlog."
Friesch Volksblad, 29 Sept. Ter nage
dachtenis". (Plantenga).
Recht voor Allen, l?2 Oct. Revolutie en
revolutionair."
De Wachter, 28 Sept Konservatisme".
De Volkstribuun. 38 Sept. Ontwaakt dan
toch!"
De Baanbreker. 28 Sept. Aannemen of ver
werpen ?" (het kiesrecht?van Houten).
De Bakkersbode, l Oct. Ons eerste woord."
De taal van onzen Bode."
Weekbl v. d. burgerl. Admin. 3 Oct. Art.
121 gemeentewet."
Vrijland. l Oct. De Mozaïsche wetgeving.1'
De Wekker, 28 Sept. Het onderwijs in de
vaderlandsche geschiedenis op de lagere school",
door L. van Auknm.
Ne d. Landbouw-courant, 28 Sept. Maat
regelen tegen de uitbreiding der runder-tuberculose
in Nederland."
Het Schoolblad, l Oct. Handenarbeid op
de Nederlandsche volksschool," door J. H. Gunning.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllHH
Kroiiiel
De omstandigheden waaronder 11. Zondag hier
«en voorstelling gegeven werd van Driekoningen
avond, de 38ste opvoering door het gezelschap
Chrispyn, waren verre van gunstig.
DJ gebogen omtrek van loges en balkons in
een schouwburg, welke zich naar het tooneel
wendt, zoodat de ry'en menschenaangezichten die
het stoffeeren het tooneel naderen, en zich slechts
er van verwijderen om het bij de andere krom
ming weer nabij te komen, is in een komedie
zaal een ess°ntieele lijn. Zij is tegelyk de zicht
bare uitdrukking en de noodzakelijke voorwaarde
van de toenadering die er van het publiek tot
de acteurs en van de acteurs tot het publiek
behoort te bestaan. Op hare beurt strekt zich
de avant-scè'ie uit tot ongeveer onder, zoo schijnt
het althans, de meest saillante partijen van
de logelijn; zoodat, zonder ergens eene aanraking
te verwezenlijken die de illusie zou verstoren,
deze schikking, die elke andere zitplaats tot een
plaats maakt aan een lijn die naar het tooneel
zich buigt, en eene onafg ebroken sensatie wekt
van in elkander vloeiende omtrekken en aan
elkaar grenzende vlakken, den afstand van spelers
en toeschouwers niet slechts vermindert, maar
aan den overgang van de ruimte der laatsten
tot het terrein van de eersten het karakter van
een scheiding ontneemt. Een rechthoekige zaa^
en de rechthoekige schouwburgzalen zijn gewoon
lijk langwerpig, waarom het tooneel een der korte
zijden is, mist deze natuurlijke en noodzakelijke
conditie. Groote feeërieën of andere voorstellingen
die alleen voor het oog gegeven worden, kunnen
in gebouwen van dien ongeschikten vorm zonder
noemenswaardige schade worden vertoond. Echter
wordt by de opvoering van stukken die vooral
gehoord willen worden, en dus door het fijnere
zintuig spreken, die verstandhouding gevorderd
tusschen de aanhoorders en de uitvoerders, welke
allereerst berust op een gemakkelijk en nauwkeu
rig verstaan: het verstaan met de ooren niet
enkel, maar van de gebaren en bewegingen die
de woorden vergezellen, en in deze soort van
stukken minder sterk worden uitgevoerd dan in
spektakelstukken. In de groote rechthoekige
zalen wordt aan die betere stukken
aanmerkelijken afbreuk gedaan. Door de afmetingen zooals
ze zijn en door de afmetingen zooals ze schijnen,
wordt het volgen van de acteurs bemoeilijkt. En
de komedies van Shakespeare zullen wel de spelen
zijn, waarvan elk woord dat verloren gaat een
groot verlies is, en waarbij van iederen speler de
uitdrukking die hij geeft aan de woorden van
zijn rol, nauwkeurig moet worden gezien. Het
zoogenoemde Gebouw voor Kunsten en Weten
schappen, het groote Haagsclie familie-caf
chantant, is een zeer ongepaste theaterzaal en
allerminst geschikt voor de opvoering van een
dezer allerfijnste komedies. Daarbij is een
Zondagavond-voorstelling ook in die beteekenis
populair, dat een gedeelte van het publiek reeds
door de inleidende muziek dermate dankbaar
wordt gestemd, dat ieder verrassend woord en
alles wat voorts de aandacht trekt, begroet wordt
op een manier die het somtyds moeilijk maakt
te verstaan wat er in de eerste oogenblikken
volgt. Dit heeft voor de acteurs een bezwaarlijke
zijde en voor de toeschouwers ook. In de kringen
die deze stoornissen verwekken wordt het nadeel
gevoeld, en men poogt het te doen eindigen door
stilte te verlangen wederom op een manier welke
zelf de stilte niet bevordert. Aan den anderen
kant was het een schouwspel van geen geringe
beteekenis, hoe deze oude fantasie van den dichter
na driehonderd jaren eene geheele vreemde, aan
genot ontwende, tot allerlei luidruchtigheid ge
stemde menigte bijna voortdurend vermaakte, de
komische gedeelten het meest, maar de zachte
prikkel van het sentimenteele in de tooneelen
van Viola en Olivia miet veel minder.
*.*
Indien naar deze voorstelling de krachten
waarover het gezelschap van den heer Chrispy'n
er bezetting van dit stuk beschikt beoordeeld
mogen worden, dan zal het meeste getroffen
hebben, hoe veel sterker ditmaal de mannen
waren. De heer Chrispijn zelf, de heer Van
Westerhoven, de heer Ternooy Apèl, de heer
Van der Horst, hebben met groote vrijmoedigheid
bezit genomen van hunne diverse rollen, en
maken er van zonder eenige aarzeling wat zij
met hunne talenten vermogen. De dames,
daarentegen, schenen onbeslist, weifelend in hare
opvatting en kwalyk op haar dreef. Het moet
gezegd worden dat juffrouw Augusta Mulder nog
volstrekt onbekwaam is om Olivia te spelen. Of
zij de hoofdzaak van haar vak verstaan: het
spreken, dat komt in zulke rollen voor den dag;
en ik aarzel niet te zeggen, dat geen der optre
dende actrices in dit gewichtigste onderdeel
volleerd kan heeten. Het tooneel bij voorbeeld
in het eerste bedrijf tusschen Olivia, Viola en
Maria, vooral het laatste gedeelte er van, het
gesprek van Viola en Olivia, daarvan komt niets
terecht wanneer het gezegd wordt in een
dagelijkschen discourstrant. De tekst wordt van
buiten geleerd en uitgesproken, maar dit schijnt
nog een proces te zijn met velerlei bezwaren
waartegen de dames een voortdurenden strijd
hebben te voeren. Het gaat er mee als met de
costuums; naar wy' aannemen, voor weinig ge
oefende persoontjes vrij wat moeilijker te dragen
dan het correspondeerende mannenpak; maar dit
blijkt dan ook duidelijk, dat de plooien van een
sleep of val van een mantel de bezorgdheid van
de jonge draagsters in bedenkelijke mate gaande
houden. Veel is reeds verkregen wanneer de
woorden zonder haperen achter elkander en in
de juiste volgorde ten gehoore worden gebracht;
en de kleeren zonder dat er iets mee gebeurd
is, aan het slot van de voorstelling kunnen
worden afgelegd. Maar wat is dit, vergeleken bij
bij al wat nog moet worden bereikt ? Het spelen,
spelen ook in dien zin dat er geen zichtbare
moeite wordt gedaan, begint dan eerst. Er is ook
dit kenmerk dat de jonge vrouwen van dit gezel
schap de eerste moeilijkheden nog niet hebben
overwonnen, dat er geen noemenswaard verschil
is in de figuren welke zij van de rollen in Drie
koningenavond weten te maken. De hooghartige,
of althans voorname en zeer ingetogen jeugdige
gravin Olivia ; de teedere, dweepende, schuchtere,
en alleen tot oogenblikkelijke stoutmoedigheid
door hare liefde gedrevene Viola, de lieve en dolle
Maria, zijn zeer onderscheiden karakters; en
hare gesprekken zooals zij hier werden verno
men, zouden, wanneer men de oogen dicht deed,
voor die van een middelmatig gedistingeerd
damestheekransje kunnen worden gehouden. De
natuurlijkheid 'is wel afgelegd, maar door de kunst
niet tot de natuur teruggekeerd. Hopen wij
dat het eenmaal zoo ver zal komen. De jeugd
en de ambitie vermogen veel niet al es; maar
zij zijn de drijfveeren vat de studie eener tech
niek die geleerd kan worden. Aannemende dat
talent niet geheel afwezig is.
*
De bovengenoemde heeren hebben zich zeer
goed gekweten van hunne rollen. Het joviale
paar, Jonker Tobias en Jonker Christoft'el en de
minst filozotische van al Shakespeare's clowns
en de misschien eenigszins te opzettelijk kluchtig
voorgestelde Malvolio. Indien het dilettantisme
van de dames geen onoverkomelijk gebrek mocht
zijn, wat wij niet willen onderstellen, dan kan
van dit gezelschap nog meer dan een verdien
stelijke Shakespeare-opvoenng worden verwacht.
d. H. v. i.. G.
Rubinsteiniana.
Eene Russische dame, leerlinge en vriendin
van Rubinstein, heeft een boek uitgegeven be
vattende tal van feiten en bijzonderheden uit
het leven van dezen virtuoos, waarin als aan
hangsel een serie lessen is opgenomen, die Ru
binstein in den winter van 1SSS?l SS!) aan de
klavierlitteratuur heeft gewijd van af de l Te eeuw
tot dezen tijd.
Uit die lessen, en nog meer uit zijn later
uitgegeven boek, blijkt zijne vereering voor het
oudere ten koste van het nieuwere, want het
kan niet ontkend worden dat deze begaafde
kunstenaar een zucht tot paradoxeeren openbaart
die duidelijk aantoont, dat zijne hooggestemde
lofzangen op het oudere ten grondslag hebben
de haat, dien hij het nieuwere en nieuwste toedroeg.
Xa Chopin's dood achtte hij zichzelf den eenigen
erfgenaam van de groote meesters.
Doch aan de andere zijde openbaart zich in
zijne geschriften eene zoo grondige kennis van
de meesterwerken en zoolang hij over den bouw
en inhoud van die werken spreekt, wordt de
lezer door zooveel getroffen wat hem een beteren
blik in die werken geeft, dat men over het hoofd
ziet dat hij daarna weer in het polemiseeren vervalt.
Opmerkingen zooals dat een of ander Preludium
van Bach het eenig bestaande specimen van
de Unendl'che Melodie is, of dat na Beethoven
geen enkel componist meer met zijn ziel heeft
kunren schrijven (dat wil natuurlijk zeggen geen
enkel componist behalve Rubinstein) moet men
maar onder benefice van inventaris aanvaarden.
Over Schubert zegt hij het volgende :
«Hoewel Beethoven en Schubert. beiden te
Weenen woonden, liepen hunne wegen sterk uiteen.
Beethoven verkeerde in aanzienlijke kringen,
terwijl Schubert in de meer burgerlijke, zelfs in
de lagere meer te huis was. Hij vertoefde gaarne
in de herbergen waar de zigeuners kwamen, en
dat heeft hem toch niet belet de meest lyrische
muziek te schrijven die wij bezitten. Beethoven
voert ons tot in de wolken en Schubert houdt
ons op aarde gevangen, maar hij doet ons ge
voelen dat men ook op aarde een leven van
poëtische emotie kan doorleven.
Hy verwaarloost vaak den vorm en zijn grillige
modulatieën zijn niet altijd intere-sant, maar hij
is bovennatuurlijk in de wijze waarop hij zijne
motieven dramatiseert. Hij is de God van de
me'odie van deze eeuw even als Mozart het was
van de melodie van de vorige eeuw."
En over Mendelssohn zegt hy :
»Mendelssohn offerde alles aan de schoonheid
van den vorm op: daaraan had de omgeving
waarin hij opgroeide en leefde veel schuld. Als
zoon van een rijken bankier, eene zeer zorg
vuldige opvoeding genoten hebbende, en als zeer
correct man van de wereld, heeft hij nooit ge
legenheid gehad die vervoeringen van passie te
ondervinden die de romantische musici alleen
verkrijgen na langdurige verbleven in de café's
en luidruchtige samenkomsten bij de bierglazen(l)
Hij was te netjes opgevoed om niet ten allen
tijde de vormen en het fatsoen te respecteeren ;
en die eerbied heeft hem vaak tot
gekunsteldheid verleid."
Ibsen, door de Goncourt beoordeeld.
»Ik ken hem weinig", zegt de Goncourt. »Ik
heb maar enkele opvoeringen van zijn werk bij
gewoond, en kan dus niet met groote zekerheid
spreken." Maar dit geeft hy toch als zijn opinie:
«Ibsen's bewonderaars geven hoog op van Branfl,
en dat ken ik niet. Wel daarentegen ken ik
de Wilde Eend, en naar dat werk te oordeelen,
is Ibsen niet absoluut een dramatisch auteur.
Telkens als hij omhoog gaat zijn zijn woorden
boekenzinnen en geen schouwburggezegden. Overi
gens is zijn,talent weinig anders dan
Noordpoolfabrikaat. Weet gy, eigenlijk is in Frankrijk de
groote meester van de dramatiek Beaumarchais,
en die staat een heel eind boven Ibsen."
De Débats zegt, dat Goncourt evengoed, veor
een stuk van Whistler staande, had kunnen zeg
gen : Ja, maar David is toch de groote portret
schilder van Frankrijk, en veel grooter dan
Whistler. En als Goncourt nu maar de eenige
was, die zulke beweringen hield, maar iedereen
zoekt tegenwoordig als bij instinct naar vergelij
kingen, paralellen. In plaats van argumenten te
zoeken, zoeken wij de plaats waar wij den artiest
zullen zetten, en ten slotte heeft men voor nie
mand meer een billijke waardeering over. Het
is toch al te gek, een dissertatie te gaan schrijven
over de superioriteit van den Barbier van Sevtlla,
boven de Vrouw van de zee!
Wat de Wagner-opvoeringen teMünchen
opbrengen.
Het Hoftheater is volstrekt niet ontevreden
over den uitslag der Wagner-opvoeringen, ook
wat de finantieele zijde ervan aangaat. De eerste
serie gaf kassen die varieerden tusschen '.( en
12,000 mark; de inkomsten over de maand Au
gustus gingen bij dezelfde maand van het vorig
jaar vergeleken, flink vooruit. Het zijn voornamelijk
vreemdelingen, die de zomer-opvoeringen bezoe
ken, en van hen vormen de Franschen de meer
derheid. Dan komen het is al een wonder
dat zij niet vooraan staan de Amerikanen. De
Franschen schroomden niet, in en buiten het
theater, met deze kunstuitingen hun groote sym
pathie te betuigen. Maar in eens heeft het bezoek
der Franschen opgehouden door de Sedanfeesten.
De stedelijke tentoonstelling van kunstwerken,
Eindelijk wordt dan de driejaarlijksche geher
bergd in een blijvend gebouw, en wat van niet
minder gewicht is, in een uitstekend verlichte
localiteit.
De bouwmeester, de heer Weissman, heeft vooral
getracht dezen eisch zooveel mogelijk te bevredigen
en na beoordeeling onder verschillende omstan
digheden, mogen we dit werkelijk geslaagd noe
men. Alleen in de langere eerezaal is wanneer
een felle zon in de lengteas schijnt, het schuin
invallend licht eenigzins hinderlijk, maar dit is
dan ook alles wat men er op zou kunnen af
dingen.
Als men dit licht vergelijkt bij het doodsclie
kelderlicht dat van te hoog en alleen uit het
Noorden op de Nachtwacht neerdaalt, dan mag
men zich verheugen, hoe hier de architect de
bouwkundige eischen steeds volkomen aan de
bestemming wist te subordonneeren.
Te betreuren is, dat niet tevens een schitte
render collectie dit gebouw nog waardiger kwam
inwijden, zoo zelfs, dat, bij gemis van een_meer
eclatante inzending van onze grootmeesters, aan
een doek van Em. Breton de eereplaats moest
worden ingeruimd.
Maar deze hoffelijkheid der commissie moge
dan al gewettigd zijn, wanneer het geen stuk is
van de superioriteit van de Daubigny, waarmede
het Moderne Museum werd verrijkt, behoeft men
zelfs dan geen vreemde overheersching te vreezen.
Wanneer we de Israels naast zijn overig oeuvre
gaan beoordeelen, zoo is deze als we ons b.v.
daarnaast denken den Zoon van het oude Volk,
zeker minder ver gepousseerd, maar de mooie
visie, het teedere sentiment, zy het bij minder
schilderhoedanigheden doen het zijn groote be
koring behouden.
En al is dit schildery (de Stille Hoeve) dan
niet zeer kenschetsend in zijn werk, de opzet
weinig belangrijk en het faire minder magistraal,
het eenvoudige vrouwtje met het kindje en de
schapen in stemming van een fijnen herfstmorgen
voor de vredige woning, dat is zoo dichterlijk
gedroomd en zoo poëtisch weergegeven, dat we
de afwezigheid van weidscher kwaliteiten byna
geheel vergeten.
Van Jacob Maris is dit strand geen nieuwe
noot in zijn werk, noch een stuk van buitenge
wone importance en van Willem Maris' inzending
is niet anders te zeggen.
Neuhuys zond Binnenhuizen, waarin we zoowel
het gemakkelyk ineenzetten, als de mooie
coloristiesche hoedanigheden bewonderen, werk dat in
doorsnede zeer groote kwaliteiten bevat, maar
waarvan men soms zoude verlangen, dat iemand
van zoo groot vermogen de onderdeelen verder ge
pousseerd of beter verzorgd had.
Bastert nadert in zyn groote doek dicht aan
zijn frissche vlotte studies. Wie een ruimen
blik op zijn talent wenscht, verzuime niet de
aantrekkelijke expositie by' van Wisselingh.
Bij Mesdag zou men dikwijls in zijn groote doe
ken meer terugwenschen van het rijper coloriet
dat b.v. het bescheidene staaltje in het moderne
museum kenmerkt.
Breitner is hier niet juist in een speciaalschil
derij in het bijzonder te waardeeren, maar steeds
bewondert men zijn belle criture, de smakelijk
naast elkaar gezette toetsen in hun volheid van
kleur en toongehalte.
In Dagmeisjes van Isaac Israels, reeds in Arti
geëxposeerd, is uitstekend weergegeven hun
levendige expressie en het klare buitenlicht.
Bij Wally Moes rijst bij allen eerbied voor het
overwinnen van grooter moeilijkheden, het ver
langen naar haar intieme kleinere schilderijen,
die in meerdere mate nog getuigen van haar zoo
echt vrouwelijk sentiment. Van Looy's Indische
kers is evenals een een vorig jaar geëxposeerd der
gelijk stuk voor alles wel het werk van een
»homméfort," en al bewondert men ten volle de
rijke sterke kleurtegenstelling, als compositie be
vredigt het niet de eischen van ons Hollandsch
schilderijbegrip. Van v. d. Valk zijn er twee
zeer gevoelige schilderijtjes, van Karsen een fijn
landschapje in avondstemming en een intiem
binnenplaatsje.
Kever, ter Meulen, v. d. Weele, Bisschop en
Gabriel Wijsmuller toonen allen werk zooals we
meer van hen zagen.
Frankfort is het meest aantrekkelijk in zijn
Oude Vrouwenhuis.
Behalve het portret van Prof. Moltzer exposeert
Hart-Nibbrig Oogstmaand en Meisje met zonne
bloemen.
Eveneens van degelijk streven getuigt het Bin
nenhuisje van Briët. Al mist het te veel de rust
en eenheid die het tot een gaaf schilderij zouden
maken, toch is hij geslaagd in zijn volhardend
zoeken naar mooie uitvoerigheid, een kwaliteit
die men maar al te zelden aantreft en hem zeker
zou doen uitmunten in het thans vrij wel ver
waarloosde Stilleven. Dit is eigenlijk alleen goed
vertegenwoordigd door Oldewelt en nog is mis
schien zijn bloemstuk te prefereeren.
De plaatsing van het damesportret (ten voeten
uit) door Haverman, gelijk met de rampe, belet
juist te zien, wat toch de hoofdzaak blijft en
vooral bij dit doorschilderde werk zoude men
wenschen het gezicht van nabij te beschouwen.
Mej. Schwartze en Hubert Vos geven elkaar
weinig toe in knapheid en mondainiteit.
De Bock was ook vroeger dikwijls niet minder
decoratief, maar meestal toch meer delicaat in
sommige onderdeelen. Blornmers heeft tegen
woordig een verbrokkelde toets, die weinig her
innert aan zijn vroegere schilderkwaliteiten. Een
groot gezicht op een visschersdorp door Koldeweij
zou zeer winnen, indien de lucht werd vereen
voudigd.
Segantini's straffe, nervige kunst was op beide
de vorige driejaarlijkschen ongelijk beter verte
genwoordigd. Uit een groot boschgezicht van Em.
Michel zou men niet vermoeden dat dit werk
is van den bewonderaar en beschrijver van onze
17e eeuwsche kunst.
Les feux du soir van Adrien Demont is beter
van aspect dan van schildering.
Bij de Belgen is het historische schilderij nog
lang niet uitgestorven en in vele exemplaren te
genieten. Alfred Stevens is niet ten volle in ver
houding tot zijn talent vertegenwoordigd en alleen
de landschapschilders Meyers, Leemputten en
Binst'' toonen zich eenigzins verwant met
IIollandsche kunst.
J. W. v. D.