Historisch Archief 1877-1940
No. 954
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
MteDlantti ffibtiogragliie,
Ernest Eadford, Old and new. A collection of
poems. London T. Fisher Unwin.
Alles in dit boek wyst er mij op, dat de
schrijver een jongmensch van fortuin is. De
fraaie omslag, groenlinnen met een enkele bloem
versiering waarin de initialen E. R, het titelblad,
met twee vrouwen-figuren aan weerszijden van
de eigenaardige letters, het portret van den schrij
ver, een jongmensch met fraaien scherpen neus,
met oogen die recht vooruit staren met iets
droomerigs en iets gebiedends er in, los gekleed, losjes
een cache-nez om, de handen in den zak alles
geeft mij den indruk van een man van smaak die
voor zijn plezier, voor eigen rekening zijn gedich
ten laat drukken. Ook de inhoud, die echter iets
tweeslachtigs heeft, dat hindert, duidt daarop. In
dezen nieuwen bundel het is zijn vierde
heeft mr. Badford de beste zijner vroegere ge
dichten gegeven naast nieuwe, hij heeft daardoor
de zonderlinge titels-combinatie gekregen die
de inhoud opgeeft: Part I From the volume
of 1882. Part II Light Verses. Part III To be
taken seriously. Part IV Prentice
work-Translations; mostly from Heine. Daardoor, en dat
is jammer, krijgt men van zijn boek niet den
indruk van het werk van een ernstig man, van de
uiting eens dichters, maar wekt het by den Hollan
der de gedachte op aan de massa's verzenboeken
waaraan onze letterkunde zoo rijk is geworden,
dank zij velen die meenden, naast hun beroep,
ook de letterkunde wel te kunnen hanteeren,
aan bundels als Ernst en Luim, Scherts en Ernst
en zoo verder.
Indien de heer Radford had kunnen besluiten
van zyn »old and new" de eerste twee-derden
te laten vallen, dan waren zy'n »new poems" een
boek geworden, dat der moeite van het koopen
wel waard was, een boek uit n stuk, niet als een
Januskop. Het eerste deel bevat ten deele verzen
uit des dichters tijd in Cambridge doorgebracht,
het zyn gedichten op de Varsity's, het zijn
verzen in een rymers-club gemaakt. Ze kunnen
heel aardig zijn als souvenir voor de vrienden
van den dichter, als herinnering voor hemzelf,
aan bly vervlogen uren, voor den
er-buitenstaanden lezer zijn zij niet genietelijk.
Heel anders zijn de verzen »to be taken seri
ously" ; dat zijn ernstige lyrische gedichten,
zeer persoonlijk van emotie's en beelden, zeer
individueel. Een enkele geef ik als proef:
LOST.
Something has gone.
O Life! great giver as thou art,
Something has gone.
Not Love, for Love, as years roll on,
Plays ever more a fuller part.
But from the treasure of my heart
Something has gone.
Men zal mij toestemmen, dat een vers als dit,
en zoo zyn er velen, niet behoort te staan in n
bundel met versjes als »01d boys at Amersham
hall", waaruit:
. .. »Retired hurt". I sat and told
of ancient days when there was cricket,
And Birrell slogged, and Spokey bowled,
And Winterbotham kept the wicket ...
Die zijn heel aardig in een studentenalmanak,
maar waard om herdrukt te worden zijn zij niet.
Dat hy' Heine vertaalde is niet zonder invloed
gebleven. Veel verzen doen levendig denken aan
het Buch der Lieder of Neuer Frühling. Is het
niet, of het naar Heine is, dit liedje, waarmee
ik mijn citaten besluit:
FOR AN IDEAL.
I looked out over the ocean
And saw a maiden stand,
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllHlllllllllllltlllllll
iimiiijtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
AÜGÜSTIN ROBESPIERRE.
Eene novelle uit het tijdvak der Terreur
DOOK
Dr. JAN TEN BRINK.
XXIII.
AUGUSTIN'S HOOGSTE VICTORIE.
( Vervolg).
Daarna zich tot den congierge wendend,
gelastte hij:
«Laat een twintigtal gevangenen voor
ons verschijnen te beginnen, met nummer een
uit de gevangenisrol!"
Al de aanwezigen waren zeer in spanning.
Men had de beste verwachting, maar geene
zekerheid. Niemand sprak. Weldra deden
zich naderende voetstappen hooren. Een
gendarme trad het eerst binnen, toen volgde
een schaar ongelukkigen, meest vrouwen en
landlieden. Ze zagen er doodelijk verschrikt
uit. Hunne kleeding, hun voorkomen was
verwaarloosd. Sommige vrouwen boezemden
medelijden in door de doodelijke bleekheid
harer trekken, anderen schreiden met de
hand tegen de oogen gedrukt.
Augustin nam den steek met driekleurige
Where billow and cloud commingled
In a vanishing golden land.
I passed out over the ocean,
And held the Sun-maiden's hand,
And lost for ever the treasure
Of Love in my Fatherland.
Max Pemberton, The little Huguenot. London,
Cassell.
Dit is een heel aardig historisch novelletje,
netjes ziet het er uit, het kost l sh. 4 d, Ik
vertel er niets van, dan dat het speelt tijdens
Lodewijk XV, op het kasteel van Fontainebleau.
Men leze het, als men het toevallig tegenkomt.
Neugriechische Volks- und Liebsslieder in
deutseher Nachdichtung von Hermann Lübke. Berlin,
S. Cahary.
Ik houd er anders niet van om vertalingen te
bespreken , ik krijg meest een kriebelend ge
voel van ergernis, als ik een vertaling toevallig
lees van iets dat ik vroeger in het oorspronke
lijke las en dan de toen verkregen indruk niet
weer in mij voel herleven. Hier is het echter
wel iets anders, er zijn weinig menschen die
nieuw-grieksch verstaan en men zou dus opper
vlakkig zeggen, dat de heer Lübke een
verdienstelyk werk verrichtte voor dichterlijke men
schen en voor folkloristen door deze poëzie te
vertolken. Maar hiertegen wil ik juist opko
men. Toen ik in de voorrede deze zinsnede
las: »In dem Lande, wo die Myrte wachst, wollen
rohe Gesange nicht recht gedeihen" voelde ik me
al onaangenaam gestemd jegens den arbeid des
heeren Lübke. Dat poëtische beviel me niet. Dat de
heer Lübke nieuw-grieksche verzen vertaalt, vind
ik uitstekend, ik kan ze moeilyk in het
oorspronkelyk lezen, maar dat hy ze op maat en rym
weergeeft, dat acht ik ongepast. Onder die op 345
bladzyden dicht in elkaar gedrukte liedjes, zijner
misschien maar 50 men houde mij ten goede
dat Lik niet allen las die werkelijk het
karater bewaard hebben van het volk dat ze zong.
Versjes als en zoo zijn er velen
Zu einem dunklem Falter
Hat Liebe mich gemacht
Und ein brunettes Madchen
Mich um die Ruh' gebracht.
kunnen evengoed uit de dichtader van den
vertaler zelf gevloeid zijn. als nieuw-Grieksch
zijn. En ik geloof zeker, dat men bij lezing in
het oorspronkelijk of in een letterlijke vertaling
een anderen, sterkeren indruk zou krijgen. Men
vertale graag! doch niet »in Nachdichtu ng"
daardoor pleegt men onrecht aan de oorspronke
lijke dichters en ontneemt het eigenaardige,
karakteristieke aan de volkspoëzie.
A. G. C. d. V.
H l iiimmmmiiniiimiiliilliiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiim
Onfleriüs-Mealcn,
(EENE NABETBACHTING).
Ontrolden wij in een vijftal artikelen voor de
lezers van De Amsterdammer onze idealen op
onderwijsgebied en poogden wy hiervoor by' hen
belangstelling te wekken, daarmede mogen wy'
echter, zelfs al waren wy' volkomen naar wensch
in dit pogen geslaagd, onze taak nog niet ein
digen : immers, belangstelling alleen baart slechts
liegeeren, en tot bereiking van. slechts een deel
dezer idealen, is medewerking van het publiek,
van de ouders noodig: bet begeeren moet dus
willen worden d. w. z. wij behooren den weg ter
verwerkelijking duidely'k aan te wy'zen. Zeker,
al schrijvende wezen wij voor een goed deel aan,
wat de ouders hebben te doen om het mogelijk
te maken, dat de school hervormd worde tot
lllllllllllllltllllllllllllllllllllHIIIHIIHIIIMIIIIIIII
Illlllllirllllllllllll
panache, en dekte zich. Toen sprak hij luide,
op welwillenden toon:
»In naam der wet, en uithoofde der
volmacht mij gegeven door het Comitéde
Salut public, verklaar ik, Augustin
Robespierre, vertegenwoordiger des volks, en Ge
deputeerde bij het leger van Italiëin het
departement des Alpes Maritimes, dat ik
op dit oogenblik een rechtvaardig onderzoek
zal instellen naar de oorzaken, waarom de
hier aanwezige gevangenen van hunne vrij
heid zijn beroofd, en dat ik, zoo hier onrecht
mocht gepleegd zijn, dit onmiddellijk zal her
stellen!"
Een zeer zacht gemompel deed zich hooren.
De ongelukkige gekerkerden, die in doods
angst de Salie des Hu les waren binnen ge
gaan, denkende, dat zij hun doodsvonnis te
gemoet gingen, konden zich niet bedwingen.
Het scheen of er plotseling eene star schitterde
aan den zwarten nacht hunner ellende. Aller
gelaat drukte een steeds hooger stijgend ge
voel van gespannen verwachting uit.
Augustin zag in het Uwe d'ecrou en zeide:
»Is de citoyenne Marie Poncelin aan
wezig ?"
De gendarme wenkte eene armoedig
gekleede oude vrouw, die met een kruk liep, en
gelastte haar fluisterend zich naar de tafel
te begeven. Ze stond daar diep bewogen, en
durfde nauwelijks opzien.
»Citoyenne.r' ging Augustin voort
»Is het je bekend, waarom men je in hechtenis
heeft genomen!"
»0mdat ik in Sint-Michielskerk gebeden
opvoedingsinstitut, maar .... wij verzuimden
opzettelijk op enkele zaken, die zich gevoeglijk
leenden tot eene nabetrachting of toepassing te
wijzen. Vooral dan het inzicht der ouders in de
taak der school; daartoe is niet voldoende, dat
wij, onderwijzers, mededeelen »wat wij willen",
dat belangstellende ouders (en onder deze rang
schikten wy graag alle ouders) lezen, hoe wij onze
taak opvatten en vervullen, zij moeten dat^iew: aan
schouwen zy ook hier de voornaamste bron derken
nis. De school moet hare deuren openen voor de
ouders, niet slechts om hen te ontvangen, wan
neer het kind ter school gebracht of eene klacht
tegen den onderwijzer geuit wordt, maar om hen
de gelegenheid te geven, kennis te maken met
leerstof en methode, met leertoon en leermidde
len, met het werken der onderwijzers ; de ouders
moeten zien, hoe de onderwijzer zich dag in dag
uit met opgewektheid en vreugde aan zijn taak
wydt, hoe hij, geene moeite te groot, geene in
spanning te zwaar achtende, zich geeft aan hunue
kinderen, zich deelgenoot maakt van hun wel en
wee. Zij moeten ervaren, hoe hij, de wetenschap
pelijk gevormde opvoeder, met hen de zorg voor
hun kind deelt, met hen arbeidt aan hunne
menschwording; bij hen moet de overtuiging ontstaan,
dat de onderwijzer als opvoeder hun meerdere
is, dat zij dus hem om raad en voorlichting heb
ben te vragen, gelijk zij den geneesheer ontbieden
bij lichamelijke ongesteldheden; dan alleen zal
het valsche begrip, volgens welk opvoeden eene
kunst is, die iedereen verstaat, volgens welk de
onderwijzer een »gemakkelijk postje" heeft, een
maal verdwijnen.
Maar, zoo spreekt de practicus, is dit wel mo
gelijk ? Is het niet storend voor den geregelden
gang van het onderwy's, dat alle ouders naar ver
kiezing, en, dank zy' onze groote scholen, moge
lijk bij tien-, twintigtallen te gely'k, binnenkomen ?
Op deze aanmerking antwoorden wij slechts, dat
dit niet in onze bedoeling ligt; wij willen niet,
dat alle ouders b.v. eiken dag in school kunnen
komen, wij willen slechts, dat alle ouders zich
minstens eens per jaar konden overtuigen van de
wy'ze van werken des onderwijzers, dat verder
eene commissie uit de ouders steeds toegang heeft tot
de school, of, om de toepassing van dit beginsel nog
gemakkelijker te maken, dat aan de bestaande
schoolcommissie voor elke school n of meer leden
uit de ouders van de leerlingen dier school wer
den toegevoegd. Zóó ontkomt men aan de gevreesde
nadeelen, zoo bekomt men de voordeelen, onder
de huidige schoolregeling te verkrijgen.
Of er belangstelling genoeg bij de ouders is ?
De heer v. Leeuwen, onderwijzer alhier, deelde
in de Wekker reeds resultaten mede van een ge
nomen proef aan een der scholen te dezer stede
(sinds door by'na alle bladen overgenomen, zoodat
wij deze als bekend onderstellen), terwijl wij kun
nen mededeelen, dat op een andere school alhier,
bij het jaarly'ksch schoolexamen aan de ouders
van de leerlingen der hoogste klasse dit jaar eene
uitnoodiging ter bijwoning gericht werd (de leden
der schoolcommissie waren verhinderd), waaraan,
wel is waar, slechts enkele ouders voldeden, maar,
het feit, dat er 's voormiddags (het examen moest
's voormiddags gehouden worden) nog moeders
gevonden werden, die tijd wisten te vinden, dien
morgen aan de school te wy'den, geeft ons moed
voor de toekomst, want, lezers, 't was examen
voor de leerlingen eener school Ie klasse (d. i.
voor niet- of weinig betalenden).
De belangstelling der ouders dan voor ons werk,
die willen wy wekken, en, eenmaal gewekt, levendig
houden; voor dit laatste kan o. i. uitstekend
dienen de uitbreiding ven schoolrapporten of ge
dragboekjes, in dien zin nl. dat den ouders elke
maand een beeld in cy'fers getoond wordt van het
iiiiiiiiiimmiNiuiiniüMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit
heb, burger-volksvertegenwoordiger!"
»Uwe gebeden hebben met staatkunde
niets te maken, zoolang ze de orde niet storen.
Je kunt gaan! Ik stel je in vrijheid!"
De krukgangster slaakte een diepen zucht
van verlichting. Augustin wenkte den gen
darme en deze bracht de oude vrouw naar
buiten. De verbazing onder de gevangenen
klom aller oog begon te glinsteren. Het
zacht gemompel werd langzaam luider. De
notaris Humbert wisselde fluisterend met den
Maire van gedachten, terwijl hij met de leven
digste voldoening glimlachte.
»Is de citoyenne Delisle aanwezig ?"
vroeg Augustin weer.
Er kwam een diep beklagenswaardig wezen
te voorschijn eene arme haveloozc vrouw,
waggelend loopend, in staat van zeer ver ge
vorderde zwangerschap, met een ziekelijk
geelbleek gezicht en roode oogen van het
schreien.
Op Augustin's vraag, waarom ze gevangen
was genomen, klonk het met eene angstig
bevende stem:
»Ze zeiden, dat ik met suspecte lieden
heb omgegaan, maar ach, burger-representant!
ik wist het niet eens, dat ze suspect waren
en nu zitten mijne arme vijf kinderen
thuis zonder moeder."
»Aangezien het onmenschelijk zou zijn
niet te letten op den staat, waarin je verkeert,
cüoijenne.' stel ik je in vrijheid! Je kunt
gaan!"
Er klonken reeds eenige bedeesde woor
den, die groote voldoening uitdrukten, toen
gedrag, de vlyt en de vorderingen hunner kin
deren, niet als bloote formaliteit, maar als middel
om vruchtbare bespreking tusschen ouders en on
derwijzers van de belangen van het kind uit te
lokken, als middel tot overleg, tot samenwerking
van huis en school. Verder moeten de ouders
kennis nemen van de resultaten van het onder
wijs, niet slechts door het bijwonen van ne les,
maar door het lieoordeelen van het gemaakte werk.
Bij het lezen dezer woorden zal menigeen een
glimlach niet kunnen weerhouden: wij moeten
dus onze meening verduidelijken en doen dit
door slechts te wijzen op schoolwandelingen en
schoolreisjes, beide in den laatsten tijd aan de
orde gesteld. Beide geven stof tot menig opstel,
en nu is het onze bedoeling, dat de ouders althans
inzage moeten nemen van die opstellen: door de
mededeelingen der kinderen toch is de belang
stelling der ouders gewekt, zullen zy dus deze
opstellen met genoegen lezen, lokken zij menig
woord van waardeering uit.
En dan denken wij eindelijk aan de werkzaam
heden in school, die ieder, in zekeren zin,
beoordeelen kan, althans wil, aan schrijven, teeke
nen, zingen, versjes voordragen, enz. Zou het
b.v. onmogelijk blijken, af en toe eens met de
leerlingen voor de ouders een zang-
ofgymnastiekuitvoering te geven ? Met hen een
tooneelstukje in te studeeren ? Wij spreken hierbij niet
eens van de voordeelen, die dit alles biedt voor
de zedelijke vorming der leerlingen, wij vragen
dit slechts, om bij de ouders de belangstelling
voor het onderwijs te wekken of levendig te
houden.
Of dit alles thans reeds overal en altijd moge
lijk is ? Of dit alles van den onderwijzer van
heden gevorderd mag worden ? Lezers, wij moeten
herinneren aan ons opschrift: »Onderwijs-J<ieaZew.'",
wij moeten, helaas ! toestemmen, dat de werke
lijkheid nog veel, zeer veel van het ideaal ver
schilt , dat wij u trachten te teekenen, neen,
waarvan wij u slechts de omtrekken toonden !
Maar, er wordt gewerkt in die richting, de onder
wijzers, bezield door liefde voor hun vak, schep
pen zich buiten de schooluren, voor zooverre
voorbereiding hen niet in beslag neemt, een taak,
waarvan de geheele maatschappij de heerlijkste
vruchten plukt: men begint algemeen in te zien,
dat school en huis geen twee afzonderlijke krach
ten mogen zijn, maar »aaneengeschakeld en ver
bonden", elkander aanvullende en helpende, in
elkaar grijpende ten bate van de naaste toekomst!
Dat dit inzicht door steeds meerderen gedeeld
worde ! W. A. W. MOLL.
Een letterkundig congres.
Te Dresden is het zeventiende congres gehou
den ter bescherming van den geestelyken eigendom.
Een van de avonden was voor een feestelijke
vergadering bestemd, een kostelijke feestelijkheid
inderdaad, gestoffeerd door de koninklijke familie,
en verschillende leden van het corps diplomatique.
Zes sprekers zouden er het woord voeren, o. a.
Frans Gittens, »de beroemde Vlaamsche
dramaticus". Maar, wel tot opluchting van de velen
die van een Vlaamsche redevoering evenveel
verstaan als een koe van een preek, had de auteur
van Parisina plotseling naar zijn vaderland moe
ten terugkeeren. En Sidney Whitman was maar
stilletjes weggebleven. Van het viertal dat over
bleef, waren er twee vreemdelingen: Jean Grand
Carteret, die een slecht voordrachtje hield over
het karakter der duitsche vrouw: hij prees haar
in de bres spingen voor huisgezin, traditie en vader
land waarvan gelukkig maar weinigen iets verston
den, omdat de meerderheid niet bijzonder op de
hoogte is van het fransch. Alleen dat in Sachsen
vele schoone vrouwen »wachsen", werd door allen
verstaan en bracht een luid applaus te weeg.
Guiseppe Giacosa uit Rome sprak over de
toeiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiHtiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiii
de bleeke zwangere vrouw werd weggeleid.
Augustin las uit de gevangenisrol :
»Zes cultivatcurs uit het gehucht Menoux,
te beginnen met Jean Dumont!"
Er kwamen zes landlieden, in zwarte of
blauwe kielen, baardige gezichten, met z waren
stap naar de tafel geloopen.
»Waarom bracht men jelui in deze
gevangenis ?"
»Omdat we de mis in Onze Lieve
Vrouwenkapel te Menoux op een Zondag
morgen hebben gehoord, om u te dienen,
burger-president. En ik ben toch een goed
republikein mijn zoon strijdt in de Vendée
tegen de Chouans, om u te dienen!"
»Daar de reden van uwe gevangenne
ming geheel onvoldoende is, daar jelui
alternaal huisvaders zijt, en de Fransche land
bouw geene werkkracht kan ontberen, stel ik
je alle zes in vrijheid. Je kunt gaan!"
Ditmaal hief Jean Dumont zijn rechterarm
omhoog, en riep luide:
-»Vive la J!,i'/>ui>li/]ite'"
Oogenblikkelijk volgden alle aanwezigen
zijn voorbeeld, maar Augustin las uit het
livre d'ecrou:
»De citoyennes Coucy,moeder en dochter!"
Twee vrij goed gekleede vrouwen, maar
doodsbleek en uiterst ontsteld verschenen
voor de tafel. Op de vraag, waarom ze ge
vangen genomen waren, antwoordde de moeder:
»Omdat ik de vrouw en mijn kind de
dochter van een edelman is!"
»Dat is geen reden u gevangen te hou
den! U kunt gaan!"