Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 954
Julius Ppullelman Bi'ommeijcp.
Aardig, zooals
tegenwoordig alle
dingen onderzocht
worden.Aardig.maar
lastig ook. Daar heb
ik dezer dagen weer
een sprekend voor
beeld van gehad.
Tot dusver at ik
mijn beafstukje zon
der er iets anders
bij te overwegen dan
of het smakelijk was,
ik slurptemiju rauwe
oesterije, trapte een
tor die mij in den weg
liep, dood en ran
selde mijn paard als
het niet hard genoeg
naar mijn zin liep,
enfin deed, alsof ik
hetr en meester van
de Schepping was,
en daar krijg ik een
boekje met een voor
rede van Dr. v. Eeden, waarin mij wordt verteld
dat de deernis tot onze hoogste, edelste en duur
zaamste neigingen behoort,", en dientengevolge
de vivisectie en het vleescheten, het jagen en
het visschen eenvoudig immoreel zijn, en om
die reden, »en daarom alleen moeten worden
afgeschaft, het koste wat het wil." Eerlijk ge
zegd, ik zou die voorrede niet gelezen hebben,
had niet de schrijver bij het boekske mij een
briefje gezonden, waarin hij te kennen gaf,
dat hij, ofschoon volstrekt niet gevoelig voor
den bijval of de afkeuring van het publiek
bij het verschijnen zijner letterkundige pro
ducten, met het oog op het belangrijke van
de quaestie, er grooten prijs op zou stellen,
noijn oordeel te vernemen, daar dat, mocht
het gunstig zijn, aan zijn denkbeeld een in
troductie zou kunnen verschaffen, juist in die
kringen, waar dit van het meeste nut
zou wezen. In de Bocht toch, meende
hij, was men veel verder van de ,na
tuurlijke en oorspronkelijke voedingswijze"
van ons geslacht afgeweken, dan b- v. in den
Jordaan. Zoo ergens, dan scheen onder de
eerste standen het deernis instinct «verwaar
loosd en onderdrukt" en daarom verzocht hij
mij met beleefden aandrang, dat ik hem een
onderhoud o ver deze gewichtige aangelegenheid
zoude toestaan, waarbij het hem een eer en
een genoegen zoude zijn, ook mevrouw
Brommeijer, geb. Goedhart en mej. Théièse te ont
moeten. Vooral met het oog op die beiden en
hare Sfxe in het algemeen, had hij een zoo
hoog filosofisch onderwerp, hetwelk minstens
een brein als dat van mij en van hemzelf
vorderde om het geheel te doorgronden, in
den vorm eener nutslezing gestoken, niet
.twijfelende of ook zwakkere geesten dan de
onzen zouden op deze wijs eenig voordeel
hieruit trekken.
Je laat er ook geen gras over groeien, zei
ik, toen v. Eeden, den dag nadat ik hem ge
antwoord had, dat hij mij eiken avond
thuis kon vinden, voor mij kwam staan. Een
heel fijn gezicht met kleine zachte oogen ;
droeg hij geen snorretje en had hij zijn haar
anders gekapt, dan zou ik denken: eer een
meisje dan een jongen ; niet mooi, maar een
verstandig kopje, haast al te verstandig om
zooveel onzin uittekramen, en daarbij een
gevoelig, wijs neusje, dat als een schildwacht
zijn mondje bewaakt, alsof het zeggen wil ik
zal wel oppassen, dat daaruit nooit een woord
komt, dat niet waar is.
Vriendelijk lachend stak hij mij de hand
toe, in het vol vertrouwen dat ik een ideetje
van hem had binnen gekregen, waarbij het
mij onmogelijk zou zijn, zijn meerderheid in
het denken te ontkennen, en ik moet zeggen,
ik had me op lang niet zoo iets onschuldigs
voorbereid als daar voor me was komen te
zitten. Toen hij zoo gesteld scheen op een
ontmoeting, dacht ik dadelijk, dat zal wel
weer te doen zijn om met mij in connectie
te komen, en dan te probeeren, na m'n vrouw
en Thérèse te hebben ingepakt, mij in behan
deling te krijgen en daarom wilde ik hem
maar direct aan den tand voelen, en zei ik,
mijn rechter been uitstekende, je zou dat
zeker met hypnose willen cureeren.... daar
doe je immers alles mee, maar hij ver
klaarde zonder eenige terughoudendheid, met
een gulheid, die me voor hem inpakte: dat
hij bij podagra op niet het geringste succes
zou duiven rekenen. We spraken een poosje
over koetjes en kalfjes en zoo kwam ik er
langzamerhand toe hem te doen gevoelen,
dat al maakte ik zelf geen verzen, ik heel
goed wist, wat een dichter was; dat maat en
rijm mij ook niet totaliter vreemd waren, maar
dat mijn zaken en de veelheid der belangen,
die ik had voor te staan, rnij verhinderden
aan mijn neigingen in deze richting toe te
geven, zoodat ik ook den tijd miste om de verzen
van anderen te lezen al waren die dan pok nog
zoo beroemd Van Eeden vond dat erg jammer,
maar hoopte dat ik toch een uitzondering zou
maken voor zijn !aa sten pi em : van Schijn
en Wezen, doch hij te/reep wel, dat de kans
daarop niet groot kon ziin, toen ik hem ver
telde, dat ook Henry Tiicodorus Boelen mij
een present-exemplaar had gebuurd van zijn
laatste verzen, en ik toch nog niet had kunnen
besluiten het boek open te snijden, of' cho >n ik
zeker larger dan dertig jaar door cargai oors
banden aan hem verbonden was geweest, en
hij vroeger meermalen mijn vrouw htt ge
noegen had gedaan, haar van eenige cou
pletten, te voorzien, om mij die bij het ge
schenk, dat zij mij op mijn verjaaidaj; aanbood,
te overhandigen.
Ja, zeg ik, dat is nog al opmerkelijk,
zooals ik altijd door de dichti rs word gezocht.
Wil je wel gi-looven dat is nu in een maand
tijds al de vijfde, dien ik bij me in de Bocht
heb gezien Böhringer, Charles, v. Hail de
nieuwe wethouder, Boeier, Knappert en nou
jij weer. Allemaal lui die een goed vers ma
ken. Knappert kwam mij zijn lied uit de
Ballerkuil voorlezen, want hij begreep dat zoo
iets wel in mijn s_maak zou vallen. Ik ken
hern al lang, hij is nog ia de verte familie
van me. Hij had aan mij gedacht toen hij
het over twee vrouwen had, regeerend het
Rijk naar »wijs bewind", want hij wist wel
hoeveel aandeel ik in dat lewind had,
maar het had hem moeite gekost, dat
gedicht bij elkaar te krijgen al had hij
ook, nu Wodan dood ea begraven was,
beproefd zich op mij te inspireeren , ge
dachtig aan het schriftwoord dat een levende
hond beter is dan een doode leeuw. Maar
zeg ik tegen hem, en hierom vertel ik je
dat, waarom belast jij je ook met zulke
dichtwerken, als er zooveel anderen zijn, die
van dat vak meer kaas gegeten hibben...
't had je n regeltje schrift behoeven te
kosten en ik weet zeker, dat Boelen bereid
geweest zou zijn je te helpen, waarop hij ant
woordde: hoor eens Mijnheer Brommeyer, u
begrijpt wel dat ik geen ander kon vragen,
want in den Ballerkuil konden alleen noorden
van een Drenth gesproken worden, zou de
voorstelling niet iets van haar historische ge
trouwheid verloren hebben, maar had ik
iemand mogen vragen, dan zou er slechts
n in aanmerking hebben kunnen komen
om het»Ding" te bedichten, want eigenlijk heb
ben we in Nederland voor grootsche onder
werpen, voor aard en hemel
verbindendegedachten maar n dichter.. . v. Eeden is de man.
V. Eeden wou daar iets tegen inbrengen,
geloof ik, maar ik liet hem niet aan het
woord komen, kijk, zeg ik, dat is nu het. gek
ke: beroemd ben je als dokter, beroemd
ben je als .dichter, beroemd als schrijver, zoo
beroemd dat ik haast een oploop vrees als
ik met je over deGracht zou gaan wandelen ; dat
Charles me al gevraagd heelt, of' ik hem ook
in de gelegenheid wilde stellen je te ontmoeten
als je hier kwaamt, en het mij niets zou
verwonderen, of' hij zet het van avond in zijn
krant dat je hier'bent geweest. Jij bent in
de dichtkunst, wat ik aan de Beurs en bij
het Hot' ben en daar kom je nu met
zulken nonsens uit!
Plotseling betrok zijn gelaat ah had ik
hem pijn gedaan.
Ja herhaalde ik: en daar kom je me nu
met zulken nonsens uit:
De vraag of' vleescheten nuttig en gezond
is, ot het menschelijk organisme voor
vleeschvoeding bestemd is" »(iat is in 't geheel
de vraag niet.'' Niemand durft kannibalisme
of nun'schenvivisectie bepleiten, omdat wij
daarvan een afschuw hebben ; het instinct dat
den mensch weerhouden moet dieren te kwel
len of te dooden en dat hem doet walgen
van ontoebereid vleesch, bestaat bij «bijna elk
normaal volwassen individu; dat instinct, de
ScMller's Borgtocht"
gewijzigd ten behoeve van Stöcker en Hammerstein.
(Lustige BliWer.)
''i> <-v
Beiden tevreden.
(Pack.)
Republikcinsche partij: »Is het niet leuk, zooveel knappe vrijers te hebben om uit te kiezen?"
Democratische partij : »Wel, ik ben tevreden met mijn teger.woord'gen cavalifr, ik maal niet
om de toekomst."
Was Freundschaft vermag,wenn Gefahr sie bedroht,
Zeigt Schiller im Sang von der Treue,
Der Frennd will erleiden den griiszlicken Tod,
JDamit er den Burgen befreie:
»Mich, llenker," ruft er, »erwürget,
Da bin ich, für den er gebrrg^t1''
hs wob aucii u.i. ' u>c,ker uni Ilammerstein
Die Freundschaft den (ilorienschiinmer,
Und als der Moment der (Sefalir trat ein,
lïief llammerstoin muthig wie immer :
»Ihn, Henker," riet' er. ^orwiirget,
Da ist er, der für mich gebürget!"
ingeboren zachtaardigheid, komt eerst bij hoo
gere beschaving en vredevoller leyen tot zijn
recht," en het vleescheten is »&lecht zoodra
wij onzen afkeer van bloedstorting en onze
oorspronkelijke walging van vleesch als een
hooger en duurzamer gevoel erkennen dan
de zucht naar een lekker maal en de vrees
om niet voldoende gevoed te worden." Be
hoort de deernis tot onze hoogste, edelste en
duurzaamste neigingen ... zoo ja, welnu dan
is vleescheten «immoreel'1 d.in hebben we
dat op n lijn te stellen ... met
menscheneten ...
Ja zeker, als U dat maar in 't oog houdt:
zei v. Eeden, heel het vraagstuk draait om de
deernis . . . Dat is mijn vinding. Ze hebben
al lang over het vleescheten, de vivisectie, het
jagen en visschen geredeneerd uit hygiënische
en sociale overwegingen, maar gelijk hei zoo
dikwijls gaat, ze wisten het punt niet te vinden,
van waar men de zaak moet beschouwen.
Geef mij een plaats waar ik kan staan en
ik zal de wereld dragen, zoo is het ook hier
mijnheer Brornmeijer: de mensch moet voor
het dier gelijk voor den roensch gevoelen.
Met de rnensch-dier-eenheid verkrijgt de
moraal een nieuw gebied, waarvan het ons
nog niet gegeven is den omvang te bepalen.
Ik keek hem eens in zijn oo.^en, om te zien
of ze nog droog waren, want ik dacht bij
mezelf, een man met zulk een teer gevoel in
deze wereld moet je wat sparen, en ik weer
hield me van mijn instinctmatig opzet om
een vlieg, die op mijn hand kwam zitten, dood
te meppen, uit vrees voor een ongeval. Maar
juist omdat hij zelf' er een heel onzacht van
zijn neus wreef' en toch zoo volmaakt kalm
bleef', kwam nog bijtijds het vermoeden bij
me op, dat hij bezig was mij en de rest voor
den mal te houden, en zoo zei ik tegen hern:
en dus heb jij zeker net zoo goed deernis met
de kleine diertjes als met de groote beesten,
nietwaar? En zonder zijn antwoord af'te wachten
vervolgde ik: O jou Grappenmaker ! Jij weet
net zoo goed als ik, dat wij menschen met
onze deernis hier op de wereld geschopt zijn
midden op het Moedigste slagveld, datje maar
bedenken kunt.; dut je geen voetstap kunt
zetten zonder wat dood te trappen ; dat de
heele natuur n onderlinge opvreterij is van
insecten, van vogel?, van viervoetige dieren en
van visschen. Jij die je aanstelt, alsof de
naam van slachter al een ?ch:indnaain" is,
zoudt van mij nog moeten ieeren, dat onze lieve
heer het zoo verordineerd heeft, dat wij allen,
jij net zoo goed als ik, met al je deernis, in
een slagerswinkel ontvangen en geboren zijn.
Ja lach maar. denk je dat je den ouden
Brommeijer bij 't lijf' zult nemen, met iets
omdat het gedrukt is? Jij zou uit deernis
geen snoek meer wiilen eten, ofschoon hel
je bekend is. dat. hij, als je hem laat schieten,
den vijver leegsehvokl, en zich gedraagt als een
beul onder de kannibalen van den waterplas.
Je deernis schrijf! je zeker ook voor de
garnalen te laten zwemmen, opdat de hunnkjes
/.e kunnen oppeuzelen, en de harinkjes gun
je uit deernis liever den wulvischschen dan
mij of' je zelf.
.Ie schudt vnn neen, - maar ik vraag je,
wat heb je niet do koeien voor? Je wilt. ze
houden voor de melk, of als trekdiercn. Ken
je soms schepselen meer bevoorrecht dan
het vee? Ik stel ze in aardsehe gelukzalig
heid nog boven de bewoners van de Uocht.
boven den adel en de geestelijkheid. Van de
groep, waarin zij neervallen, tot aan den haak,
waaraan zij, pedant tot in den dood, met hun
welgedane ribbenkast pronken, is hun leven
n maaltijd, waarna ze dan, als tot een des
sert hun voorgezet, nog even gemest worden,
om in den hoogsten staat van welvaren,
ongemerkt, tot heil van hen die hen zoo
lang verzorgden, te worden uitgeleid. . Je
zoudt er voor willen leekenen, tenzij je
nog liever onder de vette kalveren en de
varkens zoudt worden ingedeeld, die, naar de
zorg, welke aan hun korpus wordt besteed,
op n lijn staan met de prinsen van den
bloede. En dan een kip ! De deernis zal je
weerhouden ze tot slot van hun bestaan te
mesten en te slachten, maar hoe kom je
dan van al dat goedje af!J Uit deernis kan je
ze toch niet laten doodhongeren, zooals de
arme lui, de oud-strijders b. v. Zoo iets
gaat desnoods nog met menschen, maar
als je deernis gemeend is, gun je je dieren
immers een beter lot. Ik had nog niet
uitgesproken of' mijn vrouw en Thérè-e
kwamen binnen, die niet langer konden
wachten, om toch v. Eeden te zien, maar
ik stoorde me niet aan haar begroetingen,
en vervolgde, nog vóór hij weer zat: eu (Jan
bazel je daar over de jacht: de lust om iets
te dooden of' te vangen is blijkbaar een over
blijfsel van bnrbmrxdthe.id,'' alsof niet juist
jij en ik en alle fatsoenlijke lui op zwart en
wit wild jagen, terwijl, denk maar eens
aan je armenpraktijk, dat volk, dat te lui is om
geregeid jacht te houden, dat geen lu.st heeft
om te dooden of' te vangen, in een toestand
verkeert, die je dadelijk aan
barbaarschheid herinner! ! Nu zou ie nog wel wil
len beweren, dat eerst als de deernis ons
weerhoudt de beesten of' beestjes te van
gen of te dooden , we dat bizondere
geluk, dien zielsvrede krijgen, die een goed
mensch meer ter harte gaat en beter be
komt dan voorspoed, comfort en materieel
behagen, en die ontstaat door hot ophouden
van innerlijke tegenstrijdigheid. Ik w;>et het
niet, maar als ik je zoo aanzie, lijk jij zelf
me toch ook te behooren tot de ijoedc. menschen
met voorspoed, comfort on materieel bi-hagen.
en ik verzeker je, als dat zoo niet was, zou
ik je geen stoel gepresenteerd hebben orn hier
over je deernis te redeneeren.
Mijn vrouw scheen eenigszins verrast over
den toon, waarop ik sprak en daar /.ij met het
boekje over de ware voeding erg was ingeno
men, omdat zij gemerkt had, dat, die juist voor
Olifanten telegrafie,
(Ln*t'*<ie J> fitter.)
Hoeveel jagers 'i
X1I1.