Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 955
Ecu praatje na liet r.
(Triboulet.)
Koning LEOPOLD. »Zie-je, mijn goeie Félix, er gaat niets boven kolonisatie!'1
President FAUKE. »Dat zou ik denken, Polletje ! Geef mij den Congo, dan kun-jij Madagascar
krygen !"
SLOSt!
Hij vliegt over het trottoir, met een trijpen
reiszak over den schouder en schijnt erg ge
haast. Hij houdt een voorbijganger staande.
Mienheer, kun ie mien ook zeggen woar
't staotion is ?"
't Station ? 't Station ? Wacht even 't
station zegt u immers ? Laat ik even beden
ken, anders mocht ik u eens verkeerd stu
ren juist, u slaat de eerste straat rechts
in 't is immers wel rechts... ja rechts,
dan de tweede straat links... maar ..."
Dank oe, mienheer 'k heb haost,
begriep ie."
Wacht even ik heb me vergist; 't is
de tweede straat rechts en de eerste links."
Hoe is 't Doe 'k heb gien tied de
trein gèet over vief minuten "
Ja nu ben ik er: neem de derde links
en de vierde rechts, dan komt u er zeker."
Weet ie 't goed ?"
Ja goed en goed is twee, ziet u ? Ik
ben zelf hier niet van daan.''
Verdekseld, dat had ie mien toch wel
daodelijk kunnen zeggen!"
Maar u hebt er mij niet naar gevraagd Hoe
kon ik weten dat 't u interesseerde waar ik
geboren ben?"
De andere verwijdert zich met een woeden
den blik, terwijl de ondervraagde in zich zelven
moppert:
Dat heb je nu voor je moeite. Wat 'n
pummel! Hij zegt geen eens dankje."
De man met den zak snelt voort; een eind
verder ziet hij een stukadoor, die met een
jolig gezicht, tegen de post van een deur
geleund, een pijp staat te rooken. Hijgend
spreekt hij hem aan.
Mienheer, 't stoation. as 't oe blief?"
Ich kenn' kein mienherr stpasion !"
De andere lacht in weerwil van zijn
geaagdheid en vervolgt :
Ie begriepen mien neet; 'k bedoel de
spoor l"
Schpoor kenn' ich auch nich ich ben
kein Amsterdammer."
Dat leuy 'k wel" en even nijdig wor
dend zegt zich verwijderend het boertje: zo'n
lèlike mof."
Moef!" roept de stukadoor, die in niet
te besten luim schijnt, wart mal ich soll je
moeffen en nijdig grijpt hij naar den reiszak.
.Blief ie der af?"
Beiden trekken om het hardst.
De reiziger, die een relletje ziet aankomen
j vraagt nogmaals beleefd :
Kom, Mienheer laot mieu noe gaon
'k heb zoo'n haost. 'k Moet vort !J'
-,Wenn sie fort mussen hebben siemir nicht
moef zu sjelden. Ich lass mich nicht
beleidigen."
Wel heb 'k van mien leven ! heb ik oe
beleidigt ?"
j Wahrhaftig! die oernstanders hier sollen
ausspraak thoen."
De reiziger rukt met een wanhopige poging
zijn zak los, met achterlating van het koord,
schiet als een pijl uit een boog voort en bonst
een huis of wat verder tegen een banket
bakkersjongen aan. De doos, die deze op
het hoofd draagt, kantelt en een keurig ver
sierde roomtaart ligt verpletterd op de straat
steen en.
l De jongen zet een keel op, eischt schade
vergoeding en dreigt met politie.
De boer, hoe langer hoe meer verward en
weinig sympathie van de lachende kijkers ver
wachtend, betaalt dubbel en dwars en doet
eindelijk, waarmee hij had moeten beginnen:
hij wenkt een huurkoetsier.
s Waarheen, mijnheer;'
't Staotion."
De koetsier kijkt verwonderd, maar ant
woordt niettemin : .,Mijn goed."
i Allo goa oe bok op, vcuruut ik heb
Zending-manie,
(Puck)
haost."
O, we hebben al den tijd."
Maor ik heb gien tied."
Best. Eén oogenblikje dat ik bles z'n
baverzak afdoe, 't Beest staat net te vreten..."
Maor ik zeg oe, da'k haost heb."
Ja, dat zeggen alle reizigers, maar 't is
zoo erg niet n minuutje maar. De haver
blijft duur, hé'?"
Hoe is 't kessier; gaon we of gaon we
niet'?''
Direkf, mijnheer; tijd zat. U is zeker ook
van buiten, a's 'k vragen mag? Verleden
jaar kwam ik bij mijn vader om haver te
koopen hij doet in fourage .. .."
Dat kan mien allemaol gien steek sche
len. Breng mien naor 't station, of ik gao
henen."
Hè! Hé! dat gaat zoo niet u hebt me
gehuurd_?en we hebben immers tijd te over."
«Verdikke 'k zeg oe krek van niet !''
... En alles was op 't veld verrot van
wegens 't natte weer; dat 's nu al drie jaar
achtereen krek 't-zeilde; ;t is om donders
te worden."
De reiziger schijnt van hetzelfde gevoelen
hij neemt althans driftig zijn zak weer op
en wil heengaan.
Ho, mijnheer; laat liggen u hebt me
gehuurd; u kent toch het reglement? anders
zal ik 't u even voorlezen. Tijd zat!' Maar
daar de koetsier zijn vrachtje eensklaps on
heilspellend rood ziet worden bedenkt hij
zich en klimt brommend op den bok.
Hort!"
't Paard sukkelt de straat uit, draait den
hoek om en de rit is afgeloopen.
Asjeblieft mijnheer 't station!"
Hè? zien we d'r al."
Nou nog mooier; dacht u soms dat dit
't Rijksmuseum was? Ik moest u immers
naar 't station rijden ?"
Jawel, maar 'k wist niet dat ik er temet
veur stond; dat had ie mien moeten zeggen."
Ik? geen idee; u zou met recht hebben
kunnen vragen: waar bemoei je je mee ?
Zestig centen als 't u blieft."
Twaolf stuvers veur in- en uutjtappen
en umdreën.'1
De rit is zestig cents."
Maar 't hef gien minuut duurd."
Dat bewijst dat ik u vlug gereden heb
omdat u zoo 'n haast had en nu maakt u
nog aanmerking! Die vind ik goed !"
De koetsier begint te schreeuwen. Een
E aar kameraads hebben hun standplaats
veriten en zich bij hen gevoegd. Straatjongens,
schoenpoetsers, kruiers vormen gaandeweg
een kring om hen heen.
Zestig centjes, hoor! volgens tarief ik
zal 't voorlezen."
Laot 't maar; hier is oe geld," zegt de
reiziger, om van hem af te komen.
..En mijn fooi dan ?"
,,'Oe fooi ?"
Natuurlijk dat is voor de rit wat
is nu voor mij ?"
Loop naar de saolan. Ie begint mien te
vervelen, 'k Heb veuls te veul haost."
Toch niet om te betalen zeker ! Dat kunstje
ken ik. Ze hebben allemaal haast, als t op
afdekken aankomt. Dat wil den brani uit
hangen en rijdt en rost maar wat weerga
als je 't niet kunt betalen, loop dan, als je
ergens wezen moet."
Inwendig ziedend, maar zich nog bedwin
gend, geeft de reiziger hem een dubbeltje.
De koetsier legt het in de palm van zijn hand,
bekijkt het een poosje verachtelijk, steekt het
eindelijk op en pruttelt tot dank, terwijl hij
zijn paard bij den teugel laat omkeeren :
Jawel! ik ben erg gepresseerd, koetsier
dat hoor je altijd, als ze dr hand over den
zak moeten strijken. Maar dat loopje kennen
we al, hè, bles? Hu! vort dan, satansche
Onze bonrpis satisfaits,
(Triboule'.)
-Een bedelaar, die honger heeft '.; Wijs hem
de deur, Julie ! Onder de Republiek heeft nie
mand het recht om'honger te hebben."
knol! leelijke ouwe scharminkel!"
De gejaagde man staat eindelijk binnen het.
station, 't Loket is gesloten hij klopt.
Geen antwoord.
De portier zit t hem en komt naat hem toe.
,. Wat blieft u ?"
..'k Mot n nor Zwol."
,.Veel te vroeg over twee en een half uur.''"
,,En d'r goat 'n trein om elf' uur."
..Die is weg 't is er tien minuten over.'"
De ongelukkige trekt zijn horloge 't loopt
een kwartier achter!!
De portier glimlacht zoetsappig.
't Is jammer, maar er zit niets ander op
dan te wachten."
,.Ie hebt mooi praoten, maar 'k heb hoast.
'k Most mien vrouws-moeder begroaven."
Hm! 'n beetje in de war gebracht... de
vreugde... ik bedoel de droefheid over 't
sterfgeval ik kan 't me bes-t voorstellen
maar afijn ! u moet je er maar in troosten :
d'r gaat eerder geen trein."
In zijn wanhoop slingert de reiziger woe
dend zijn zak op den grond
De portier brult het uit. De zak is op zijn
likdoorns gekomen die hem geweldig pijn doen.
Kijk dan (och uit, lompe boer! Je gooit
dat ding op mijn voeten."
Neem 't mien niet kwaolik, mienheer
'k heb 't niet met opzet 'edaon."
't Is best mogelijk, maar'ik heb 'tal vast
beet...en wat 's dat?"
Een geel straalje loopt uit den zak en ver
spreidt zich langzaam over de zerken.
Gropte genaode de flessehen van
Biesterveld's avekaot, die 'k veur mien vrouw moest
metbrengen ... en mien laokensche pak, \vaor
ik ze veur 't breken had ingerold. Dat zal
d'r lekker uutzien van aovond t'huus."
Dat zit er wel op'' zegt de portier, met
moeite zijn lachen bedwingend maar neem
dat ding weg. dan zal ik 't laten opdwijlen."
De ongelukkige raapt werktuigelij k den zak
op en verwijdert zich in de richting
dn3a klasse wachtkamer, een spoor van gele
druppels achterlatend.
In de wachtkamer treft hij een bejaarden
burgerman, die met philosophische kalmte zijn
pijpje zit te rooken en klampt hem aan. Hij
heeft behoefte om zijn hart lucht te geven.
De andere schijnt met de grootste aandacht
en sympathie het relaas van zijn verdrietelijk
heden aan te hooren.
Eindelijk vraagt de ongelukkige: »Wat zeg
ie doarvan, heb ie ooit zoo veul noarigheid
'eheurd."
De burgerman brengt met een vriendelijk
glimlachje zijn rechterhand achter 't oor en.
zegt door zijn neus : -Niet verstaan, hardstikkfc
doof, weet uwer''
Stöcto in oen stok.
(Lustige Klülter.)
De Chineezen zullen en moeten bekeerd worden, al zou de geheele land- en zeemacht van
Amerika en Engeland er aan te pas komen.
De antisemitische ex-hofprcdiker in de klem.