Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 959
edorletnd in Be o l d en S o lx r i f t.
(VMSSCHEH f J).
De grootvisschery op de Noordzee.
Indien Nederland van zijn overwinningen
ter zee spreekt, vergeet men allicht den
moed en de volharding, eeuw in eeuw uit
betoond door de kustbewoners, niet om den
een of anderen vijand in den grond te boren,
maar om op vreedzame wijze een stuk brood
uit de zee te halen. Toch zou het een
onbegonnen werk zijn, den schat van geduld,
scherpzinnigheid en
moed te willen taxeeren,
die aan de visscherij
door de Hollanders is
ten koste gelegd, en is
het onderwerp belang
rijker dan de slag bij
Doggersbank of welke
andere victorie ook, op
naij verigeBritten
,Franschen of Spanjolen be
vochten. Zoo noodig zal
de lezer de overtuiging
daarvan kunnen op
doen in een werk van
eenVlaardingschen
reeder, den heer A.
Hoogendijk Jz., »de Groot
visscherij op de Noord
zee" getiteld, waaruit
wij eenige belangrijke
bladzijden overnemen,
om de beteekenis dezer
visscherij op haar juiste
grootte te leeren
waardeeren.
Vooraf gaan een paar
historische bijzonderhe
den. Nog niet zoo heel
lang geleden leefde de
visscherij onder een
wet, die, van 1818
dateerende, zeer belemme
rende bepalingen be
vatte. De heer
Hoogendijk zegt ervan:
»De verplichte datum
van het uitzeilen ter
haringvisscherij, het
verbod der
schrobnetvisscherij, de beper
kende bepalingen be
treffende zoutverbruik, haringbereiding, enz.
konden niet als wettelijke voorschriften blijven
gelden. Ook het onrechtvaardige voorschrift,
waarbij den kustplaatsen als Scheveningen,
Katwijk en Noordwijk verboden werd de
gevangen haring, evenals dit op de Wel
schepen der steden aan de Maas geschiedde,
te kaken, moet zeker als een
protectionistische maatregel zonder weerga en nog wel
in eigen boezem, den val van de bestaande
wet van 1818 hebben verhaast."
«tegenover het verbod voor de kust
plaatsen om te kaken, stond dat voor de
kielschepen om te mochten steuren, maar be
denken wij, dat bovendien die van de kust
niet voor 20 September, later 20 Augustus,
ter haringvangst mochten uitzeilen, dan is het
zonneklaar, dat het voordeel aan de zijde
bleef van de steden aan de Maas."
En hij doet verder de volgende interessante
mededeeling:
»Een bedrag van ?500 per buis en ?200
per bomschuit, welke subsidie in 1824 tot
?750 per buis werd verhoogd, is zeer zeker
een tijdelijke steun geweest, maar een niet
te ontkennen schaduwzijde der premiën waren
de vele beperkende voorschriften daaraan
onafscheidelijk verbonden. Ik herinner daarbij
onder meer aan de in 1829 opgerichte ver
eeniging der Zoutharingreederij, ten doel heb
bende den verkoop van haring alleen door
haar te doen bewerkstelligen. Kunstmatig
hield deze vereeniging de prijzen hoog, wat
evenwel niet anders kon worden bereikt dan
door slechts een gedeelte van de aangevoerde
haring te verkoopen."
«Het overblijvende moest daardoor in het
volgend voorjaar tot ongekend lage prijzen
worden op de markt geworpen. Zij nu, die
zich bij deze combinatie niet wilden aan
sluiten, verbeurden ook de Rijkssubsidie. Hoe
een vereeniging als hierboven bedoeld in de
verlichte 19de eeuw tot stand kon komen, blijft
immer een raadsel. Het denkbeeld, dat enke
len, die hieruit munt zouden hebben geslagen,
de adviseurs onzer hooge regeering zouden
zijn geweest, dringt zich onwillekeurig aan
den lezer op. Hoe het ook zij, een ziekelijk
beginsel lag daaraan ten grondslag. Onze
buitenlandsche mededingers maakten zich in
middels meester van de markt en de spoedige
ontbinding dezer vereeniging alleen heeft de
kwijning van onze haringvisscherij kunnen
verhoeden."
Terwijl het overbodig mag heeten, een
kort begrip te geven van de wettelijke be
palingen die thans ten opzichte der
grootvisscherij in Nederland geldig zijn, tot stand
gekomen, dank zij vooral den arbeid van
het College voor Zeevisscherij, heeft het
eenige waarde, te wijzen op wat van over
heidswege geschiedde, ten einde het licht
der wetenschap voor de grootvisscherij te
laten schijnen.
In 1887 kreeg het College een weten
schappelijk adviseur, Dr. P. P. C. Hoek,
wiens werkzaamheden zich zeer uitbreidden,
toen op l Mei 1889 door de Nederlandsche
Dierkundige Vereeniging te Den Helder
een Zoölogisch station werd -opgericht.
a. van de voeding, vruchtbaarheid, ver
menigvuldiging, gewoonten en van het
trekken van de visschen, welke tot voe
ding dienen;
b. van den toestand der gronden, waar de
visschen kuitschieten en van de wijze
van voeding der jonge visschen ;
c. van den tijd en den duur van het
kuitschieten, etc.
3. De opnemingen van de temperatuur,
het zoutgehalte en de gesteldheid van de
Ouderwetsche haringbuis, .zeilende uit de haven te Ylaardingen, laatst der vorige eeuw.
Het !i.i de laatste jaren in verschillende
landen met succes plaats gehad hebbend
wetenschappelijk onderzoek kan ongeveer
als volgt worden omschreven:
1. Het onderzoek,
a. in hoeverre het visschen met
stoomtrawlers invloed uitoefent op de
vischvangst, speciaal binnen de territoriale
zee langs de kust.
4. De bevordering van de kunstmatige
teelt der zeevisschen ter wederbevolking der
berooide vischgronden.
Intusschen is onbekendheid met veel wat
men reeds zou wenschen te weten oorzaak,
dat niet altijd wettelijke maatregelen zijn te
nemen, en dat geen perk wordt gesteld aan
Nieuw-model "stalen sloep der Dogger-maatschappij.
wateren;
b. naar het vangen en de verdelging van
visch, we!ke haar vollen wasdom nog
niet heeft bereikt;
c. naar den toestand der beugvisscherijen
om schelvisch binnen de territoriale
wateren;
d. het onderzoek der vischgronden, etc.
2. Het navorschen,
de trawlvisscherij, op reusachtige schaal in
exploitatie in Engeland, Belgiëen
Duitschland, door middel van stoomtrawlers, die vrij
zeker groot nadeel toebrengen aan de
vischteelt in de Noordzee.
Vermelden wij ten slotte het bestaan van
de Vereeniging ter bevorderig der
Nederlandsche Visscherij, in '80 kon. goedgekeurd,
die den heer T. A. O. de Ridder, burge
meester van Katwijk, tot stichter, en H. M.
de Koningin?Regentes tot beschermvrouw
heeft.
De Vereeniging tracht haar doel te be
reiken door het houden van vergaderingen,
tot het houden van congressen en van ten
toonstellingen, het voorstaan van verlaging
van tarieven en kosten van vervoer van
visch en door mede te werken aan de af
schaffing van alles wat de natuurlijke ont
wikkeling van den vischhandel en de uitoe
fening van het bedrijf
belemmert.
Wat wij nu verder
uit het werk van den
heer Hoogendijk zullen
aanhalen, zal voorna
melijk dienen, om de
strekking daarvan zoo
nauwkeurig mogelijk
weer te geven, samen
gesteld als zij is in
deze woorden:
»dat de wintervaart
op doelmatige wijze
ondernomen, niet alleen
vereenigbaar is met de
haringvisscherij, maar
zelfs onafscheidelijk
daaraan behoort te wor
den verbonden, in het
belang van zeeliedenen
onderneming beiden."
Doch laat ons eerst
een overzicht geven
over de grootvisscherij.
/ij is te classificeeren
als volgt:
I. De
zomervisscherij, verdeeld in:
a. de haringvis
scherij, uitge
oefend door
loggers, sloep
schepen en
bomschepenvüt
de Maassteden
Amsterdam,
'sGravenhage,
Scheveningen,
Katwijk en
Noordwijk.
b. de beugvaart
te'f zoute, uitgeoefend door sloepen
van Middelharnis, Pernis, Zwarte
waal en den Helder.
II. De wintervisscherij, die weder onder
verdeeld is in :
a. de beugvaart te zoute, uitgeoefend
door nog enkele loggerschepen.
b. de beugvaart te versche, uitgeoefend
door bunschepen, in hoofdzaak door
sloepschepen.
c. de schrobnet of trawlvisscherij, uit
geoefend door enkele loggerschepen
van de kust, niet zoozeer als mid
del van bestaan, maar als aanvul
ling gedurende het voorjaar.
Nu is de beug vaart te zoute in de steden
aan de Maas gaan kwijnen door de geringe
aanbrengsten van gezouten kabeljauw,
zoodat men vreezen moest, dat die vaart weldra
geheel zou moeten worden gestaakt.
De visschersbevolking geloofde er aan
vankelijk niet aan, dat zij de beugvaart te
versche met succes zou kunnen opvatten,
en men had slechts de halve verdienste van
vroeger.
«Deze toestand kon en mocht aldus niet
blijven voortduren, waarom in 1891 dan ook
twee stalen sloepschepen werden gebouwd
ter uitoefening der haringvisscherij en der
volledige beugvaart te versche tevens.
»In 1893 reeds werden deze door twee
| schepen van dezelfde conctructie en
inrich| ting gevolgd.
j »Het is te hopen, dat meerderen na een
:' grondige beoordeeling eerlang op grooter
schaal in verbinding zullen treden met deze
: wijze van exploitatie.
; «Hoezeer het jaar 1891,92 niet gunstig
J was, wat de prijzen aanbelangt, bleek het
al zeer spoedig, dat aan deze exploitatie
i geen risico's van beteekenis waren verbonden.
«Mocht hiermede het vraagstuk zijn
opgei lost om ook de wintermaanden rentegevend
te maken, dan is de wintervaart gered, die
in 1S9Üreeds zoo goed als geheel te gronde
was gegaan en dan is daarmede ook onze
visschersbevolking voor een zedelijken onder
gang als zeeman behoed.'''
In hoe groote mate deze zaak den schrij
ver ter harte gaat, moge blijken uit de vol
gende bladzijden:
»In het belang van de oud-Hollandsche
jongens, die wij moeten handhaven in hun
ouden roem, moet de wintervaart weder worden
opgebeurd. Die zeerobben verdienen aller
sympathie en een dure plicht mag het geacht
worden hun weder de gelegenheid te bezorgen
om ook des winters hun bedrijf te kunnen
uitoefenen, hun weder de schepen te geven,