Historisch Archief 1877-1940
No. 966
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAJ) VOOR NEDERLAND.
Spoïjes en Yertellinp,
(Slot)
Een geed voorbeeld van dergelijke gevallen en
van de diensten die de studie der sprookjes aan de
litteratuur-geschiedenis kan bewijzen, geeft het ver
haal van den dankbaren doode, een der meest ver
spreide vertellingen. De meest fantastische, blijk
baar oudste vorm van het verhaal komt hierop neer:
Een reiziger vindt het lijk liggen van een man
die schulden had nagelaten, en wien men om die
reden een eerlijke begrafenis had geweigerd. De
man begraaft het lijk, en gaat zijns weeg. Eenigen
lijd later vervalt hij zelf tot armoede. Een
onbe?kende meldt zich bij hem aan, en belooft hem aan
«en schat te zullen helpen, indien hij er in toestemt
al wat zij vinden zullen samen te deelen. De
andere vindt dit billijk. De onbekende geleidt
tem nu naar een stad waar een beeldschoon meisje
woont van schatrijke familie, die evenwel geen man
kan vinden, omdat tot nu toe al haar bruidegoms,
de een voor de andere na, in den eersten huwelijks
nacht door een demonisch wezen in slangen- of
drakenvorm werden omgebracht. De reiziger biedt
zich aan om het meisje te trouwen, en overwint,
geholpen door den onbekenden demon. Hij biedtnu
den onbekenden metgezel de helft van den bruidschat
?van het meisje aan en is, wanneer de ander er aan
?herinnert dat zij overeengekomen zijn alles wat zij
samen verkrijgen zouden, te deelen, ook bereid zijne
jonge vrouw in tweeen te kappen. De ander over
zijn eerlijkheid voldaan, neemt afscheid, en geeft
zich te kennen als de ziel van den man wiens lijk
de reiziger vroeger begraven had.
Bonfey, die zooveel wis<~, wist ook dat elementen
van dit verhaal, bepaaldelijk de episodode van het
door een demon vervolgde meisje, in Indiëworden
teruggevonden, en besloot daaruit dat het sprookje
Indisch was. Maar sedert is de aandacht gevestigd
op een belangrijk punt: men vindt de vertellingi
?omgewerkt tot een vromen joodschen familie roman,
terug in het boek Tobias, waarschijnlijk opgesteld
?ongeveer et n eeuw na onze jaartelling onder Per
zische en Mesopotamische invloeden. 4) Het sprookje
is nu, naar de oudste schriftelijke bron te oordeelen,
die het ons overlevert, niet Indisch, maar
WestAziatisch. Thans kan mei), dezelfde methode
vol.gend, wachten op een redactie in spijkerschrift
?die het beslist babylonisch, of op een redactie
in hiëroglyfen die het Egyptisch zal maken.
De voorstanders der Indische Theorie hebben
«en antwoord gereed op dergelijke tegenwerpingen.
Zij wijzen op den hoogen ouderdom der
Indischbuddhistische verhalen, en vragen ons waarom zij
niet al betrekkelijk zeer vroeg, zich over de oude
wereld verspreid zullen hebben. Zij maken zich
meester van het sprookje van Psyche, bij voor
beeld, en vragen waarom het niet kan teruggaan
"tot een Indisch origineel, daar de oudste
buddhisiische sprookjes in fabelen (dit is bewezen) veel
?ouder zijn dan Apulejus ? Het komt mij voor dat
de Indische theorie op die wijze aan omvang rijk
heid wint wat zij aan waarschijnlijkheid en belang
-verliest. Aan waarscl.iji.lijkheid: men moet aan
nemen dat de Indiërs duizenden jaren lang steeds
souden hebben gegeven en nooit ontvangen. Aan
belang : is de theorie in dien vorm waar, dan staan
wij hier niet voor een gewoon letterkundig ver
schijnsel, voor invloed van n litteratuur op andere
litteraturen, invloed in tijd en ruimte beperkt,
jnaar voor een soort providentiëele beschikking,
?waarvan niemand de grenzen bepalen kan; tevens
?vervalt dan de vernuftige hypothese van Berfey,
die de middeneeuwsche letterkunde in twee peri
oden wilde kappen, de eene vóór de andere na de
invasie der Indische vertellingen. Als vóór de
tiende eeuw al zooveel Indisch product in Europa
geïmporteerd is, dan. is die tiende eeuw ook geen
keerpunt meer.
Is de Indianistische Theorie verwerpelijk, welke
moet er dan voor in de plaats komen. De heer
Bédier antwoordt: geene theorie. De sprookjes en
vertellingen, die men overal terugvindt, worden
overal teruggevonden omdat zij overal in den
smaak vielen, en zij vallen in den smaak, omdat
zij algeme<n menschelijk zijn. Maar tevens is het,
juist dit algemeen menschelijke wat ons verhindert
ze asm het eene volk toe te schrijven liever dan
aan het ander. Overal waar mannen en vrouwen
gevonden worden, zal men lachen om het verhaal
dat ten gronde ligt aan deii Médecin malgrélui",
maar daarom juist kan men niet zeggen dat het
verhaal hindoesch of arabisch of grkksch of
romeinsch is. Droeg het de sprekende kenmerken
van een of andere nationalitet, daa zou het zoo
ver niet zijn doorgedrongen. Evcuzoo zullen kin
deren onder alle hemelstrekcn geboeid worden door
het sprookje van Asschepoetster, maar daarom ook
kan men nooit zeggen waar het vertelseltje is ge
vonden. Het sprookje onderstelt ecu geloof aau
bovennatuurlijke wezens, maar zóó vaag, dat men
het kan passen in het kader vaii elk volksgeloof.
Zoeken naar den oorsprong van sprookjes en no
vellen is even nutteloos als zoeken naar den
oorsproug vaii raadseltjes en spreekwoorden.
De conclusies van den heer Bédier schijnen mij
te radicaal. Ik beu met hem eens dat er geen zoo
heeft bestaan, door de Voorzienigheid of het Fatum
aangewezen, om de overige menschheid eeuw in
eeuw uit van vertelsehjes te voorzien. Maar tevens
geloof ik dat men het probleem nader
omschrijven kan.
De groote massa materialen die de folklorislen
tn schrijvers over vergelijkende
litteratuur-geschie?denis hebben bijeengebracht, kan men verdeelen in
twee groote groepen. Tot de een behooren een
groot deel der eigenlijk gezegde sprookjes, de meest
fantastische, onsamenhangende irratioueele.
Menschen, bovennatuurlijke wezens, dieren, planten,
leveulooze voorwerpen zelf voeren er als een wilden
rondedans uit. De helden en heldinnen der ver
halen zijn toovenaars zonder het zelf te weten en
zij toonen zich er niet verbaasd over, wanneer
alles wat hen omgeeft ook toovermacht schijnt te
bezitten' Het Egyptische sprookje der Twee Broeders,
de sprookjes die samenhangen met Amor en Psyche,
die van de type Asschepoetsler, zijn goede voor
beelden van dit stuk. Poogt men oen zin te leggen
in deze schijnbaar zinnelooze verhalen, dan is de
sleutel er van nog het gemakkelijkst te vinden in
het bijgeloof der wilden, dat men met den algcmeenen
naam van animisme" heeft bestempeld. Hiermede
in overeenstemming is, dat deze verhalen, als men
op het esseutiëele let, een minimum van beschaving
onderstellen, en dat het deze sprookjes zijn die men
het vaakst terug vindt. Een verhaal als de twee
broeders kan, wat het thima betreft, evengoed
dertigduizend jaar oud zijn als drie-duizend, en
evengoed honderd-duizend als dertig-duizcnd. Men
vindt dit soort verhalen overal omdat zij naar A
Langs uitdrukking, tijd hebben gehad zich overal
te verspreiden, gedurende het onmetelijk verleden
van hot menschelijk geslacht. Te zoeken naar den
oorsprong van zulke verhalen is geheel nutteloos.
Een tweede groep wordt gevormd door de novellen.
Hier is het fantastische geheel afwezig, de gebeurte
nissen zijn dramatischer (in het komische en soms
in het tragische) dan in het gewone leven, maar
niet bepaald onmogelijk. Zij onderstellen een
miüstens primitieve studie van het onmenschelijk
gemoed, een vaak geestig opmerken van het
sociaal leven. Vele van deze verhalen eischen
bovendien om mogelijk te zijn een reeds samen
gestelde maatschappij met een hiërarchie, een, hoe
wel ruwe, justitie en politie, een zekere materieele
beschaving. In het zoo verspreide sprookje van
den handigcn dief" dringen twee broeders door in
de kunstig gebouwde schatkamer van een koning,
waarvan het geheim hun door hun vaderden bouw
meester der schatkamer, op zijn sterfbed is mede
gedeeld 5) zulke bijzonderheden zal ren inboorling
der Andaman-eilanden of van Vuurland moeielijk
uit denken. Men neme een ander voorbeeld: de
vertelling (men vindt haar in een fallian, in
Indie enz.) die het thema is van Molièro's
Médecin. malt/rélid: een vrouw die door haar
man voortdurend wordt afgeranseld wreekt
zich door aau zendelingen van een koning (of een
groot heer) die een wonderdokter zocht voor zijn
zieke dochter, die niemand genezen kan, wijs te
maken dat haar man zulk een dokter is. Alleen,
zegt zij, toont hij zijn wetenschap slechts na een
geducht pak slaag te hebben ontvangen. Het ver
haal kan alleen ontstaan in een land waar genees
meesters een stand in de maatschappij vormen, en
men alleen ten einde raad hulp zoekt bij kwak
zalvers. Of wel men neme het thema van het
faMiau: Constant du Hamel 6).- eenige hooggeplaatste
en deftige heeren zijn over de ooren verliefd op
een jonge vrouw en dreigen, als zij niet toegeef^
haar en haar man te ruïneeren. Het vrouwtje geeft
aan de heeren rem/ex-cous bij zich aan huis, takelt
ze behoorlijk toe, en weet een middel te vinden,
om ze in het openbaar teil toon te stellen of aan
de wraak van haar man over te leveren. Derge
lijke verhalen (men kan er eenige sprookjes bij
voegen) minder wild fantastisch dan die der vorige
categorie, kunnen alleen ontstaan te midden van
reeds geordende toi standen, zooals men ze vóór
de middeneeuwen aantreft in Egypte, in
Mesopotamië, in het romeinsche rijk, in Indië. Toekoms
tige onderzoekers zullen die verhalen n voor n
moeten nagaan, vergelijken, schiften. Misschien zal
men dan algemeeue regels kunaen opstellen, en
ten minste bij benadering bepalen waar een thema
moet worden thuisgcbracht. Dat een gedeelte der
middeneeuwsche novellen dan zal blijken uit Indi
te komen, zal niets bevreemdends hebben : maar
men zal in dat geval staan voor het resultaat van
onbevooroordeeld onderzoek, niet voor een voorop
gezette hypothese van vernuftige geleerden.
G. BUSKEN HÜET.
4) Hippe en Herrig's slrrhin f/ir neue Sprtichi'u,
deel 81 (jaargang 1SSS) s. 141 vgg; en vgl. Renan,
Oriffiiiex du Ckri,i(iaiii«uie, VI, 55-1 vge.
5) Lezing van Hcrodotus. Ik weet nu t of rnen
reeds heeft opgemerkt dat de eerste helft van
Alibaba en de 40 roovers'' in deu grond der zaak
op hetzelfde neerkomt. In plaats van een Konink
lijken schat plunderen twee broeders een geheime
bergplaats waar roovers hun buit bewaren.
0) Men vindt, het in Indiëterug in Somadesa's
groote verzameling.
EuiteiiMscHe Bibliograpliie,
Kmil Dürer. Pariser Leben. Berlin C. Duncker.
Dit boek voldoet aan alle eischen, die rech
tens gesteld mogen worden aan de zoogenaamde
stuiverslectuur. Ik hoop hartelijk voor onze dienst
bodenwereld, bakers, naaisters en schoonmaaksters
incluis, dat deze roman vertaald, door den
een of anderen firma op zakjespapier gedrukt
en met rood of blauw vloeiachtig omslag omkleed
moge worden, en dan met een premie ter meer
dere verheuging, in afleveringen aan het
keukenpersoneel gesleten. Ook vergete de ondernemende
uitgever niet eenige fraaie platen te laten ver
vaardigen, verschillende treffende momenten uit
dit drama verbeeldende. Want o, het is zoo
schoon! Ik heb mij al lezende in de dagen
mijner jeugd gedacht, toen ik stilletjes een vettig
exemplaar ran »De Gevloekte" door Ponson du
Terrail was machtig geworden, door de leesbi
bliotheek mij verstrekt, en met hoogroode kleur
en kloppend hart de avonturen en schelmsche
daden van lord William op mij deed werken.
Volgens de uitgave is dit boek eerst onlangs
verschenen men zou het anders niet denken
en de schrijver geurt herhaaldelijk met zijn
kennis van het tegenwoordige Parijs. Hij spreekt
van «calembourg a la mode" van »Le sourrir aux
lévres, Tausende auf eine Karte setzen" van »cali
cots," ja zelfs gaat hij zich te buiten aan een
beschrijving van de Folies-Bergères, die lang niet
mis is. 't Eenige ongeluk dat dezen
veelbelovenden auteur getroffen heeft, is dat hij de
romans, die een vijftig jaar geleden in trek waren
zeer bewondert klaarblijkelijk ook Sue zal
hij wel yverig bestudeerd hebben en dat hij
de manier van schrijven daarin toegepast met een
virtuositeit op het hedendaagsch Parys overbrengt,
datje er versteld van staat. Dat h\j Zola nooit gele
zen heeft, tenminste niet met aandacht, lijkt mij
allerwaarschynlijkst na de treurige beschrijving
van een spoorwegrit,waarbij de machinist krankzin
nig wordt, op de locomotief gaat zitten «wie ein
Gespenst von des Mondes fahlem Licht beschienen"
stel je zoo iets eens voor en waarbij de held
van het verhaal uit zijn coupénaar de locomo
tief rent, alles geschiedt natuurlijk terwijl de
trein met bliksemsnelheid voortstoomt den
machinist doodschiet, en door een te plotseling
draaien aan een kraan den boel in de lucht laat
vliegen. Men vond toen slechts stukjes van zijn
kostbaren pels hier en daar; van den graaf de
Larivière bemerkte men verder niets.
Behalve dit gruwzaam spoordratna, vindt men
men er in een schaking, een verleiding, een gravin
die onder «het groote gild" raakt alles door
de schuld van dien ellendeling genaamd de Lari
vière, die na zijn fortuin in n nacht verspeeld
te hebben, »le sourire aux lévres" agent in
photographieën wordt totdat zijn oom hem door zijn
dood met zijn millioenen in de gelegenheid stelt
tot al deze sehelmsche daden, waaraan de stoom
op de bovenvermelde wijze een einde maakt. Een
Hongaar genaamd Ferencz, die Petövertaalt
in zijn vrijen tijd en vurige rossen berijdt, een
teekenaar die zijn vrouw en kind in Rusland
laat verhongeren, terwijl hij zelf met de gravin
die op de manier van Marguerithe Gautier over
haar ellendig bestaan philosopheert, zijn geld door
brengt, een valsche eed, een bekentenis op het
sterfbed dit alles vormen vele aantrekkelijk
heden, die dit boek een ruim debiet verzeke
ren, mits op de bovenvermelde wijze uitgegeven.
Zeer waar, van groote zelfkennis getuigend, is
de korte monoloog van den auteur op pag. 109:
«Armer Stümper von Erzühler, lege die Feder
nieder und versuche nicht das Unmögliche, das
Unsagbare in Worten wiederzugeben.
Wilhelm Wolters. Mddchen am See. Dresden,
E. Pierson.
Het is een tragische geschiedenis, en ware ze
niet zooveel malen reeds verteld met meer of minder
variaties, men zou er meer voor kunnen voe
len. Maar nu geeft iedere andere bewerking van
deze treurige stof den hernieuwden indruk van
niet echt te zijn, niet doorleefd, niet waar, doch
een geschiedenisje, een kunstig opgezette ver
tooning, een meer of minder van pikante saus
voorzien gerecht. Het schijnt voor vele auteurs
een levensbehoefte te worden tenminste nmaal
in hun leven het thema te behandelen: «Souvent
homme varie, bien fol est qui s'y fle." Het re
cept is dan: Men neemt een mooi meisje uit
lagen stand, tot nu toe rein gebleven, en een
knappen, rijken jongen man. Brengt die te
zamen. Xa korter of langeren tijd van weer
stand deze kan op schijnbare harteloosheid
of op fatsoens bezwaren ontstaan geeft het
meisje zich over. Een liaison ontstaat, betuigingen
van liefde van weerszijden. Einde: de jonge
man huwt, hetzij uit liefde, hetzij door aanstoken
van zijne ouders. De heer Wolters heeft den
laatsten uitweg den beste geacht en voor de zooveelste
maal een handelshuis (ditmaal fabriek) dat bij
het begin zoo bloeiend was als laat ons zeggen
het huis Kothschild op den rand van bankroet
gebracht, als Baring Brothers.
Dit is de deus ex machina die Franz Reinick
dwingt zijn schatrijk nichtje te trouwen en Lene
llelmers aan haar lot over te laten, waardoor ze
zelfmoord pleegt. De eenigszins origineele be
handeling maar telkens lijkt 't mij elders deze
reeds gevonden te hebben is, dat het, om zoo
te zeggen, Keinick's fataliteit is, op deze wijze
Lene ongelukkig te maken. Hij heeft haar voor
speld toen zij het model met het marmeren
hart zijn liefde afwees en verklaarde nooit n
van hare talrijke aanbidders liefgehad te hebben
of te zullen hebben :
«Driehonderd keeren zult ge »neen" zeggen en
dan zal op een goeden dag de een of ander komen,
een erbarmelijke schurk, slechter en nietswaar
diger dan alle driehonderd vroegeren waren, die
vergeefsch om je liefde bedelden. En je zult
hem om den hals vallen en hij zal de driehonderd
wreken en u ongelukkig maken."
Dat heeft hij op een stuk van het menu ge
schreven, toen zy den eersten keer »en cabinet
particulier" samen waren, in alle eer en deugd,
en dat vindt hij als zij weggeloopen is, om een
eind aan haar leven te maken.
Waarljjk het is jammer dat de stof zoo banaal
is, want zij is vlug verteld, zonder
gezwollenheid, eenvoudig met hier en daar wel een aar
dig trekje. Ik kan me dan ook wel begrijpen en
ten deele onderschrijven de uitspraak over een
anderen roman van hem $Geliebt werden":
«Wilhelm Wolters ist bekannt durch die
Wahrheit aller seiner Schilderungen, die Eehtheit der
EmpflnduDgen, die Leidenschaften in den Per
sonen die er uns vorführt sowie durch die
eigenthümliche dramatische Knappheit seines Stils.
(Slot volgt.) A. G. C. d. V.
IIJIIHIIIIIHIIIHIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllll
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinititiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHHiitiiiiiiiiiiiiiiiiiHitiiiiiiiiiiiiiiilii
Volïsgeest en Msiertepwooriliii,
(Een Nabetrachting).
»Ziet u, mijnheer, als dat leelijke monument
op den Dam van massief goud was, had het nog
geen waarde genoeg om uitdrukking te kunnen
geven aan de geestdrift, die er in de jaren '30
en '31 heerschte," zoo zei m\j een der flinke
grijsaards, die eens van die geestdrift getuigen,
en, niet het minst, met die geestdrift bezield
waren.
Maar wat wil ik gaan vergelijken ? Alsof de
een meer «trouw aan koning en vaderland" was
dan de ander! Datzelfde leelijke monument
spreekt in zijn kort maar welsprekend inschrift
van den volksgeest, den geest, die het volk be
zielde, van de grooten (waarom trokken anders
zelfs rijke studenten vrijwillig uit?) tot de kiemen
(waarom anders was meer dan een, die onder
de jaren was, niet te weerhouden ?)
De volksgeest van die dagen was geestdrift
voor 't lieve vaderland, juist contrarie aan die
akelige lauwheid, die over sommigen in onzen tijd
is gekomen, en die idee «vaderland" en «vader
landsliefde" wegredeneeren wil.
Neen, het was niet noodig, dat uitgevischt
werd, wie van de braven van '30?31 meer deed
of minder, wie meer pensioen zou hebben ver
diend of minder aller geestdrift was dezelfde,
en daarom zij hebben het allen, en allen even
veel, verdiend, omdat allen evenveel liefgehad
hebben, en even bereidwillig aan het «voorwaarts"
des Konings gehoorzaamden, en even vurig ver
langden zich te mogen opofferen voor de goede zaak.
Wat getuigt in onzen tijd, na 65 jaren, de
geest des volks ? Hebben wij voor onze groot
vaders niets beters over dan een schamel maal,
uit houten nap, ergens in een verborgen hoek,
otider tranen gegeten ? Is dat de dank der
jongeren aan de brave ouden. .. een door de
hand der liefdadigheid onkiesch toegeworpen
brok ? Of is de meerderheid van dat volk
overtuigd er van, dat Plicht alsnog gebiedt een
te lang verzuimd recht te doen weêrvaren aan
hen, die eens zoo overtuigend bewezen Nederland
en zijn vrijheid lief te hebben en te willen ver
dedigen? Als het laatste waar is, waarom heeft
dan de Volksvertegenwoordiging zich niet gehaast
overeenkomstig dien Volksgeest te handelen. Een
heilige geestdrift hadden wij verwacht, dat ook
onze Regeering zou hebben bezield om als n
man op te komen voor de belangen, en te ver
dedigen het goed recht dier oude helden, die
zoo trotsch zijn op hun eerekruis . .. die o, zoo
gelukkig zouden zijn geweest met hun pensioen !
Grosthuizen, 22-l"2-'95. F.W. DRIJVKH. v. D. M.
RasTerlieteiw of Mensenliefde?
Mr. Steinmetz te Utrecht heeft daar verleden
week gesproken over de sociologise middelen tot
verbetering van het mensenras, een streven dat
gedeeltelik in strijd is met de mensenliefde (beter
naastenliefde, want die men niet kent kan men
niet liefhebben). Hij plaatst zich op een ver
ouderd standpunt aangaande erfelikheid, en ziet
voorbij dat het »ter zijde stellen" van gebrekkige
pasgeborene enz. alleen voorkomt bij de armste
volken; dat oorlogen niet de zwakste maar juist
de ruwste, dus de sterkste elementen vernietigt;
dat de heksenprocessen meest gebruikt worden
om gehate of antipatieke personen »ter zijde te
stellen" (zie Becker, Betoverde wereld), terwijl
zwakke individuen juist weinig vijandschap op
wekken, en de minst sympatieke personen (oude
vrouwen) geen invloed op het ras hebben; dat
rasverslechtering wordt tegengewerkt: lo. door
de verfijning, waardoor de geestelike genietingen
meer bekoring krijgen dan de stoiïelike, en '2o.
door de bevolkingsdichtheid, waardoor men ge
zelligheid kan hebben zonder eigen gezin; en
dat het geluk van 't nageslacht onbekend en dus
minder belangrijk is dan het geluk van heden ;
Maar vooral dat men niet de dupes van de ge
breken van onze maatschappij moet straffen, maar
de oorzaken van die gebreken moet bestrijden !
Laat Mr. S. liever ijveren voor praktiser lager
onderwijs, voor echtscheiding op eenzijdig ver
langen, enz. enz. Hoe onzedelik is b. v. het
verbod om binnen 't jaar te hertrouwen, het ver
bod van 't onderzoek naar 't vaderschap, enz.
enz. Maar rasverbetering en heriditeit zijn medise
onderwerpen.
W. PiUTCEKS.
den II a a g, Desember '95.