Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1025
Toevallig, voorbijgaand zeker, maar een
volk dat zulke dingen zonder verzet eenmaal
duldt, moet zich niet verwonderen, als het
voorbeeld telkens weer navolging vindt.
Worden de zeden op dit punt niet rein ge
houden men kweekt den tyran.
Bjimislenie Björusoo over de
neutraliteit der kleine Stalen,
Het is niet de eerste maal, dat de
Noorsehe dichter Björnson zich van het gebied
der fictie waagt op dat der praktische staat
kunde. Integendeel, in zijn eigen vaderland
heeft hij als radicaal politicus en volbloed
lepu-blikein sedert eenige jaren een belang
rijke rol gespeeld. En ook wanneer hij onder
werpen bespreekt, die nog andere belangen
raken dan zuiver Scandinavische, heeft hij
ontegenzeggelijk aanspraak verworven om
met belangstelling te worden gehoord.
Björnsou herinnert, hoe in 1886, toen een
oorlog tusschen Rusland en Groot Brittanui
scheen ie dreigen, het ministerie van
buitenlandsche zaken te Stockholm in Londen liet
Tragen, of de Engelsche regeering gedurende
zulk een oorlog de neutraliteit van Zweden
en Noorwegen zou eerbiedigen, dan wel zich
genoodzaakt zou achten, enkele punten van
het grondgebied dier staten te bezetten. Men
antwoordde te Londen, dat dit laatste be
zwaarlijk zou kunnen worden vermeden.
Hierdoor niet weinig ongerust geworden,
wendde de minister van buiteulaudsche zaken
te Stockholm zich tot de regeering te St. Peters
burg, om te vragen, wat Rusland in zulk een
geval zou doen. Het antwoord luidde: wij
zullen Zweden binn^nrukken en ons voor de
schade laten betalen.
» Wanneer dus tusschen Rusland en
GrootBrittanniëeen oorlog uitbreekt over het een
of ander grondgebied in Oost-Azië," zegt
Björnson «moeten twee kleine, absoluut
neutrale volken in Noord Europa worden
overvallen en mishandeld. Indien dit nog
niet genoeg is, om ons duidelijk te maken,
boe gevaarlijk de positie der kleine staten
in de Europeesche ooriogshel is, dan moeten
wij ons Belgiëen Zwitserland herinneren
met hun gewaarborgde onzijdigheid; zij moeten
vestingen bouwen en voortdurend arbeiden
aan de versterking hunner toerustingen ...
tegen de garanten!"
Men hoort niet zelden de cynische uit
spraak : »De kleine staten zijn immers toch
bestemd om onder te gaan." Wie tegenover
zulk eene plompe opvatting het recht van
bestaan der kleine staten wil verdedigen, is
als iemand, die in eene vergadering van roof
dieren het recht van bestaan der huisdieren
bepleit. Toch waagt Björnson zich aan zulk
een pleidooi. Hij wijst op den noordpooltocht
van Nansen en op het testament van Alfred
Nobel, en gelooft dat het geen toeval is, dat
mannen, die tot zulke grootsche daden en
denkbeelden in staat waren, juist tot kleine
volken behoorden en opgroeiden in eene om
geving van rustig en diep zelfbewustzijn.
Het opheffen der kleine staten zou dezelfde
uitwerking hebben, alsof men den vloed der
steden over het geheele land uitstortte en
daardoor eenzaamheid, vredigheid, gezond
heid en zelfbeheersching wilde vernietigen.
En wat hebben de kunst en de literatuur
niet aan de kleinere volken te danken! »Wij
gaan naar de volkeren van Egypte, van
Assyrië, van Griekenland, van Palestina, als
naar onze studeerkamers, en wij vergeten
daarbij steeds, hoe klein de beide laatsten
en hoe weinig omvangrijk de beide eersten
zijn geweest in de tijden, toen zij den
rnenschelijken geest de heerlijkste schatten schonken.
Moesten niet de Italiaansche republieken, het
kleine Holland, Engeland, in den tijd toen
het nog alles behalve groot was, de Duitsche
staten vóór het tot stand komen der eenheid,
ons herinneren, dat natiën volslrekt niet een
cijfer van 40 millioen inwoners behoeven te
kunnen aanwijzen, om op hare wijze de
grootst mogelijke bijdrage tot de menschelijke
beschaving te leveren 'i De kleinere natiën,
niet medegesleept in de spannende vaart van
»wereldhaast" der grooteren, zouden voor deze
laatsten proefstations kunnen zijn. Maar dit
wordt onmogelijk, wanneer ook zij gedwongen
worden tot steeds zwaarder drukkender toe
rustingen, die haar beletten zich aan de ver
vulling harer eigenaardige, misschien be
scheidene, maar toch eervolle taak te wijden,
met name om het initiatief te nemen voor
de zoo hoog noodige sociale hervormingen.
Björnson kent slechts n proefhoudend
middel tegen de dreigende kwaal. Het komt
er maar op aan, of de kleine staten, die den
vrede verlangen, zich willen aaneensluiten.
Het middel kan natuurlijk slechts een rechts
middel zijn : vaste scheidsgerechten, welke
de macht hebben, iedere schending der neu
traliteit te bestraffen, en tevens de macht
om te verklaren, dat alle staatsverdragen
met den vredeverstoorder buiten kracht treden
totdat de door de schending der neutraliteit
veroorzaakte schade weder is goedgemaakt.
Indien, om te beginne, acht kleine staten,
Denemarken, Zweden, Noorwegen,, Neder
land, België, Luxemburg, Zwitserland en
Portugal het eens werden om dezen eisch aan
de groote mogendheden te stellen, dan meent
Björnson, op grond van zijn kennis van de
.Europeesche parlementen, van de Europee
sche pers en van de steeds meer veldwinnen
de humaniteitsbeweging, te mogen voorspellen
dat op de levensvraag, eenstemmig en met
aandrang uit naam van 27 millioen
menschen gesteld, geen weigerend antwoord zal
volgen. De groote mogendheden behouden
immers hare onverminderde vrijheid, om toe
rustingen te blijven maken en oorlogen te
blijven voeren. Alleen zullen er in de oorlogs
woestijn vredes-oasen zijn. Frankrijk,
Duitschland, Rusland en Italiëzullen er slechts voor
deel uit trekken, dat zij in 't vervolg geen
enkel soldaat meer noodig hebben om hunne
grenzen aan de zijde van Luxemburg, België,
Zwitserland. Denemarken en Zweden te be
schermen.
Björnson houdt rekening met de bedenking
dat enkele groote mogendheden niet tot deze
internationale overeenkomst zullen willen toe
traden, omdat die voor haar niet voordeelig
zou zijn. Hij beantwoordt haar met de vraag,
of de groote oorlogen gevoerd worden om het
voordeel, dan wel om de zoogenoemd e natio
nale eer. Dat Frankrijk de beide verloren pro
vinciën blijft terugwenschen en dat
Duitschland ze blijft vasthouden, geschiedt volgens
hem alleen om de eer.
Aan het slot von zijn betoog komt Björn
son met eene opmerking voor den dag, die
bewijst dat hij niet zulk een onpraktisch
dweeper en dro imer is, als menigeen, na het
lezen van zijn pleidooi, zou denken. »De
kleine staten" zegt hij »moeten eene
legermacht blijven behouden, sterk genoeg
om de orde in het binnenland te handhaven,
en om het hunne te kunnen bijdragen tot
ondersteuning en bescherming van den wereld
handel, een ]ast, welke niet alleen op de
schouders der groote staten mag worden
gelegd".
niiimiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiimiiriiiiiiimi
Uit fle gestiueHenis
Langzamerhand vermeerdert onze kennis
van het vereenigingsleven onder de arbeiders.
Het jongste nummer (IV) der Bijdragen tot
de, Statistiek van Nederland, uitgegeven door
de centrale commissie voor de statistiek, en
bevattende den uitslag van een onderzoek
naar de Geschiedenis en Werkzaamheid der
Vakvereenigingcii, spoort opnieuw tot bestu
deering van dit belangrijk onderwerp aan,
hoe gebrekkig ook de uitslag van dit onder
zoek moge zijn. Want onvolledig is de ver
zameling gegevens in dezen bundel in hooge
mate, gevolg grootendeels van den onwil der
arbeiders, om aan dit half-officieele lichaam
opening van zaken te doen. Even vreesachtig
als ten onzent de patroons blijken te zijn, om
bij loonkwesties aan vertrouwbare mannen
inzage van hun boeken te geven, even vrees
achtig zijn de arbeiders, aan niet werklieden
te openbaren, welk standpunt zij innemen in
den strijd voor een menschwaardig bestaan,
en welke sommen zij daarvoor besteden.
Niettemin vinden wij talrijke, totnogtoe
verspreide of onbekende feiten in dezen bundel
der (Jomm. v. d. Stat. samengebracht, en met
behulp hiervan, en van enkele andere werken,
wil ik trachten, in de ontwikkeling van den
Alg. Ned. Typografenbond, de oudste
algemeene vakvereeniging van Nederland, de
verschillende fasen aan te wijzen, die min of
meer gelijkvormig alle Nederlandsche vak
bonden doorleven en hebben doorleefd.
De bond is gesticht in 1860. Verschillende
typografen- vereenigingen bestonden toen reeds.
Een dertiental, ouder dan de bond, heeft, na
voor een deel aan de oprichting er van te
hebben medegewerkt, naast den bond een
afzonderlijk bestaan gevoerd. Slechts n
dier oudere vereenigingen, , Broederschap" van
Nijmegen, is als atdeeling bij den bond aan
gesloten. Het oorspronkelijk karakter dier
oudere vereenigingen is uitsluitend dat van
een ziekenpot. Dit kon wel niet anders.
«Door Eendracht Zaam Verbonden" Ie Breda
('37), de gelijknamige vereeniging te 's
Gravenhage ( '43), «Harmonie en Vriendschap" te
Middelburg ('47), »Nut en Genoegen" te 's
Gravenhage ('48), werden nog gesticht onder
vigeur van art. 2!)1 C. l'., waardoor het recht
van vereenigen in knellende banden lag.
Ook de tusschen 'ds en 'GG gestichte vereeni
gingen waren nog onderworpen aan het verbod
van «onderlinge zamenspanning of vereeniging
van de zijde der werklieden, om tegelijkertijd
het werk te doen ophouden, het werk in een
fabriek of werkplaats te verbieden, het te
werk komen en blijven vóór of na zeker uur
te beletten, en in het algemeen, om den arbeid
te staken, te beletten, of' duurder te maken"
(art. 415 C. l"). De afschaffing van dit verbod
dateert van Iis72 ; dat liet reeds vóór dien tijd
inderdaad buiten werking was, bewijst de
werkzaamheid van den Algemeenen Ni'd. Typo
grafenbond in de eerste jaren var. zijn Inslaan.
Want de Bond trad in '00 onmiddellijk op
niet een eisen om loonsverhooging. liet ge
middeld loon van den typograaf' bedroeg in
die dagen nog geen f G. , er heerseiite in het
vak een toestand, die geheel beklagenswaar
dig" was, gelijk de typo's het zelf' uitdrukten.
Er was volgens hen «geen typograaf aan te
wijzen, die overeenkomstig zijn roeping naar
waarde werd bezoldigd ', en deze omstandig
heid drukte hen te meer, daar de lypografen
overtuigd waren, dat hun maatschappelijke
toestand" (lees : hun positie in de maatschappij)
»ver boven die van andere vakken verheven
is". Zij gevoelden zich aristocraten in de
arbeiderswereld en verdienden een
hongerloon. Twaalf vereenigingen, waarvan er negen
thans nog een afzonderlijk bestaan naast den
bond vormen, van oudsher ondersteunings
fondsen, traden dus in 'GG op met den eisch,
een loon van f 10 en een arbeidsdag van 10
uur. Het doel van den bond werd aldus om
schreven : »de algemeene belangen van de be
oefenaren der typografie en aanverwante vak
ken door alle gepaste en wettige middelen op
geoorloofde wijze te bevorderen, als ook een
dracht en verbroedering onder de leden van
den Bond aan te kweeken." Als middel zou
worden aangewend: »alles wat strekken kan tot
veredeling, waardeering en verheffing van het
beroep, door de leden uitgeoefend; onderlinge
hulp in geld bij gemis van werk door andere
oorzaak dan ziekte; medewerking tot het
verschaffen van arbeid aan hen, die tijdelijk
van werk verstoken zijn ; het voeren van
gedachtenwisseling over de algemeene
beroepsbelangen van de leden der vereeniging in
bijeenkomsten of vergaderingen. Terwijl dus
de bond een strijdbaar karakter aannam, !
blijkens zijn eerste optreden, en geen uitkee- j
ring bij ziekte verstrekte, versmaadde hij toch ,
niet de functie van ondersteuningsfonds, maar
stichtte, behalve dat het te Amsterdam be- j
staande Alg. Onderling Hulpfonds Boek- ;
drukkunst" (opgericht '01) zich onmiddellijk
in zijn organisatie oploste, tegelijkertijd een
»0ndersteuningsfonds voor oude typografen
en beoefenaars van aanverwante vakken,"
waaruit op het oogenblik 2 personen ieder f 2
pensioen per week trekken. De afdeelingen
werden bij algemeen reglement verplicht, een
fonds te onderhouden voor uitkeering bij
werkloosheid, en daaruit de werklooze leden
gedurende minstens G weken te steunen met
f 5 per week, of, zoo zij minder aan loon
hadden ontvangen, met 2,3 van hun loon, en
tot het verstrekken van een viaticum, reisgeld,
aan werkzoekende bondsleden sedert '93
ook aan werkzoekende leden van internatio- !
naai aangesloten bonden. :
Het middel, waarnaar de bond greep, ter
doorvoering van zijn eischen, was in de eerste
jaren uitsluitend werkstaking. Men begon, met
de patroons tot samenspreking uit te noodigen ;
indien er al eenig antwoord kwam, was het
weigerend; dan werd er gestaakt, en de
staking werd verloren. De bond steunde
zooveel mogelijk stakers en slachtoffers ; maar
het resultaat was voortdurend nul op het i
rekest. Het aanvankelijke ledental van j
1400 slonk weldra, het aantal aangesloten
afdeelingen verminderde. In de stemming i
der leden komt een omkeer. Waren van het
yoorloopig comitéder Nederlandsche
afdeeling van de Internationale drie leden typo
grafen, nam de Bond deel aan
hetNederlandschBelgisch arbeiderscongres te Antwerpen in '70,
en werden de leden van den Bond indivi
dueel vrijgelaten om toe te treden als lid van
de. Internationale, het Algemeen Nederlandsch
Werkliedenyerbond, in zekeren zin haar anti
pode (opgericht 1871), dankt zijn bestaan aan
een oproeping van den Rotterdamschen
Bestuurdersbond, waarvan de afd. Rotterdam
van den Alg. Ned. Typ. Bond de oprichter
en de ziel was. Bij bet Verbond traden als
afdeelingen toe de Amsterdamsche typ. ver
eenigingen «Voorzorg en
Genoegen",»deNederJandsche Drukpers", en het hoofdbestuur van
den A. N. T. B. Het Werkliedenverbond
had dan ook de bestemming, om de organisatie
te worden voor samenwerking van alle alge
meene, provinciale, stedelijke en
vakvereenigingen in Nederland, en beoogde niet minder
dan de verheffing van des arbeiders «zedelijke
waarde, stoffelijke welvaart, staatsburgerlijke
gelijkheid en maatschappelijke vrijheid".
Op de teleurstelling, die de eerste werk
stakingen brachten, volgde de teleurstelling
voor wie van de oprichters van het A. N.
Werkliedenverbond een vasten band van
organisatie voor de vakvereenigingen, en een
snelle ontvoogdirig van de arbeidende klassen
verwachtten. In '72 heeft de A. N. Typ. bond
een groot ledenverlies. In '78 wordt medege
deeld, dat hij zijn beste wapenen heeft moeten
opbergen door gebrek aan strijders. De
patroons gaan de voormannen vervolgen met
uitsluiting, men staakt uit zelfverdediging, en
delft het onderspit. Het groote middel der
zoogenaamde economische actie, de werk
staking, bleek telkens weer machteloos. Be
dragen van / 3400 en /' 2000 waren niet toe
reikend, om den strijd tegen de patroons vol
te houden. Wat de politieke actie betreft,
de bond had geadeesserd gelijk vele andere,
en_ de art. 414?41G C. P. waren eindelijk in
18(2 afgeschaft. J n '74 was de wet op den
kinderarbeid tot stand gekomen. De overgroote
jongens exploitatie eciiier blfef' op het loon
van den volwassen typograaf een zeer
nadeeligen invloed oefenen. In '7G was te
Amsterdam het weekloon bij een twaalfuiigen
arbeidsdag gemiddeld /' s en / il. Slechts hier
en daar werd / 11 en / 12 betaald. Is het
wonder, dat men verlangend uitzag naar een
nieuw middel, om het vereenigingsleven aan te
wakkeren, en de kansen opeen vruchtbare actie
te vergrooten 'f Er werd ('77) een prijsvraag
uit| geschreven : .welke practische middelen zijn
i uitvoerbaar, om tot een bevredigende
verbe! tering van den toestand der beoefenaars van
de typogTüiie on aanverwante vakken te
ge' raken. Geleerd door de ervaring, wilde men
.werkelijk bruikbare voorstellen", en in welke
richting de oplossing werd vermoed, blijkt
: duidelijk genoeg uil de bijvoeging, dat men
vooral wensclite Ie, weten, op welke wijze de
: samenwerking tusschen patroon en gezel zou
kunnen worden bevorderd. Onder de aan de
'?? hand gedane middelen behoorde het oprichten
van Kamers van Arbeid; evenmin als de
; andere werd deze beantwoording een bekroning
! waaid geacht. De terugslag van den haastig
ondernomen strijd deed zich in hevige mate
gevoelen: moedeloosheid heerseiite allerwege,
. liet aantal afdeelingen slonk lot drie, het
i
i
aantal leden tot 150; men stelde zich eerst
de vraag ('78) of het maar niet geraden zou
zijn, tot betere tijden aanbraken, den bond
alleen te doen voortbestaan als
assurantipfonds tegen werkloosheid, en ten slotte ('81)
kwam het denkbeeld op, om den bond mede
in te richten als ziekenfonds, en hem in dien
oervorm aller arbeidersvereniging het weer
standsvermogen toe te voeren, dat hem
totnog toe scheen te ontbreken.
(Slot volgt). F. M. C.
U Z i 6 k.
in flc Hoofdstad.
Toen voor drie maanden het Boheemsche Strijk
kwartet ten onzent voor het eerst optrad, zagen
wij in gedachten weer voor ons de gezelschappen
die ons in vroeger jaren bezochten: de Gebroeders
Muller (zoo noemden zij zich. hoewel er n neef
bij was) eu liet Floreutijner kwartet (bestaande
uit twee uitschers en twee Italianen) van Jean
Becker.
Beide Vereenigingen trokken toen in hoogen mate
de aandacht, doch zij hebben ons toen niet dien indruk
van het volmaakte kunnen geven, zooals thans de
Bohemers deden, want in welken stijl wij ze ook
hoordsn, altijd was de indruk buitengewoon.
Dat zijn van die uitvoeringen waarbij men zich
niet als criticus voelt, doch waarbij men zich over
geeft aan het genot; wel ontledende, doch niet
wikkende en wegende.
Het waren ditmaal zes concerten waarop deze
heeren ons vergastten. Op die concerten waren de
componisten Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert,
Schumaun, Brahms, Grieg, d'Albert, Dvorak en Josef
Suk vertegenwoordigd.
Deze kroniek zou op een echte recensie gaan
gelijken, wanneer ik de op drie avonden gehoorde
werken allen de revue liet passeeren; dit wil ik
niet doen en dat is ook onnoodig, want ik heb
vroeger reeds getuigenis afgelegd van mijne groote
bewondering voor dit buitengewone viertal. Toen
deed ik reeds uitkomen, dat deze kunstenaars in
lederen stijl tehuis bleken te zijn, hetgeen wellicht
de hoogste lofspraak is, bovendien is de wijze waarop
zij Beethoven vertolken, eenig. Doch zoo denkt
men bij ieder werk en niet het minst bij die van
den componist Dvorak.
Het programma vermeldde van de componisten
het geboortejaar en van sommigen het sterfjaar,
het ware ook wellicht niet ondicnstig geweest de
geboorteplaats te vermelden, want ik hoorde in
mijne nabijheid den Slavischeu componist Dvorak
voor een Noor uitmaken. De geboorte- eu sterf
jaren zeggen zoo weinig voor het begrip en de
beteekeuis van een componist en ik beschouw het
als een groote fout in de wijze waarop vaak muziek
geschiedenis wordt geschreven en gedoceerd, dat
die jaartallen rnet zooveel gewicht behandeld
worden.
]k heb op examens en bij andere gelegenheden
vaak gelegenheid gehad op te merken dat men alle
jaartallen glad van buiten kende, doch dat men vol
strekt niet wist welken invloed een componist op de
muzikale ontwikkeling van zijn tijd had en hoe
zijn verhouding was tegenover zijn voorgangers en
opvolgers.
Vooral het geboortejaartal (1770) van Beethoven,
wordt met voorliefde behandeld. Wie dat niet
weet, is heelemaal niet op de hoogte, eu wie het
wel weet, laat er zich niet weinig op voorstaan.
Wanueer wij Beethoveu's brieven lezen, vinden
wij daarin niet altijd den man van de edelste uitingen
iu tonen terug. Eigenlijk geestig is Beethoven in
die brieven zelden. Zelfs in zijn beste jaren heeft
hij pleizier in heel ordinaire woordspeliugen, en de
haast waarmede hij schrijft, is gewoonlijk niet in
het voordeel van stijl en spelling; eu toch leert
men uit die brieven den meester goed kennen.
Wie de kort afgebroken zinnen iu het juiste ver
band weet te lezen, vindt daarin vaak kostbare
documenten voor het begrip van zijn persoon en
van zijne werken.
Doch een ware Derbheit" is in zijn brieven vaak
op te merken. Vooral wauueer hij door zijn copiïst
Kampel Gnitdiger Herr genoemd werd. /uiii Teufcl
mit deimem giiiidigeu Ilerrn, schrijft hij dun: Gott
allein kanu uur gi,;idig geheissen werden.
Doch ik sprak over de heerlijke vertolking van
de kwartetten van Beethoven, en dit schrijf ik
onder den indruk van de uitvoering van het
kwartet opus .V.) n. 2. i'E. ld. t.) en van het
heerlijke Ai/ai/io (den Anblick des gestirnteii
llimmels als denkbeeld hebbende).
Ik zou zoo door kunnen yaau over de sprekende
rlivt.hmiek in de Finale van dat kwartet, over de
buitengewone wijze waarop de kwartetten van
Dvorak \\ enieii vertolkt, o. a. dat in ('. gr, G. opus 01,
! met. den zoo i-choon bewerkten eersten sau opeen
i tlieniH waarvan liet beuiüdoet denken aau het
j <S''Vv/('vr//r,,- van Ilitiidel, en het kwartet opus J05
j dat mede onder de hoogste kuustvoordrachteii van
? dit viertal mag gesteld worden.
Doch tevens \\il ik melding maken van het
AVv'/A1/ van den jeugdigen i;; violi't Josef Suk, een
werk dat rijk aan klank, mo jul die en kleur was en
waarin zeer interessante déuuls waren op te merken.
De beoordeling * ;tu zulk een werk iu cij/en