Historisch Archief 1877-1940
No. 1036
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Op het Balkan-schiereiland.
ALEXANDER, FERDJXAXD en NIKITA (tol Moerarjeff en fiohichowsJci): »Wat krijgen wij nu, omdat we niet mee doen?'
KARIKATUREN.
Aan de Redactie van »c?e Amsterdammer''
Weekblad voor Nederland
te Amsterdam.
Mijne Heer e n,
Reeds vele jaren ben ik geabonneerd op het
"Weekblad voor Nederland, van welks inhoud ik
steeds met het meeste genoegen kennis neem.
Eén rubriek echter zie ik steeds met misnoe
gen, en het feit dat er onder mijne kennissen,
die lezers van »de Groene" zijn, geen enkele is die
met mij op dit punt van meening verschilt, wet
tigt de veronderstelling, dat er ook elders zullen
zijn, die met mij de «parlementaire portretten"
karikaturen van Jan de Waardt, liever uit het
Weekblad zouden missen.
Ik acht mij geenszins bevoegd een oordeel te
vellen over die portretten als teekening, maar de
vraag moet mij toch van de lippen of Jan de
Waardt's pen niet iets genietbaarders onder de
oogen der lezers weet te brengen dan karikaturen
van mannen, die door diezelfde lezers zijn ge
roepen om hen te vertegenwoordigen en hunne
belangen te behartigen.
Ik voor mij, vind die teekeningen noch stichte
lijk, noch smaakvol noch amusant; het dunkt mij
integendeel ongepast, mannen die een ambt
bekleeden, waardoor zij recht hebben op een ieders
achting, en wien de kiezers hun vertrouwen
waardig keuren, door karikaturen in een be
lachelijk daglicht te plaatsen.
Dankend voor de plaatsing,
Hoogachtend,
UEd. dw. dr.
E. 10 April 1897. D.
Bovenstaand schrijven brengt ter kennisse
van het publiek en ook van onszelf iets wat
wij onmogelijk hadden kunnen vermoeden,
indien wij er niet, en dat op zoo heuschen
toon, van waren verwittigd.
Het valt dus niet te ontkennen, dat er
ontwikkelde, beschaafde lieden zijn, die het
goed recht der karikatur-teekening ontken
nen, zoodra zij zich waagt aan het voorstellen
van «mannen die geroepen zijn (ons) te ver
tegenwoordigen en (onze) belangen te behar
tigen". Noch de spotprenten van Braakensiek,
noch die. welke wij ^week aan week uit de
buitcnlandsche tijdschriften overnemen, hebben
den heer D. en zijn kennissen ergernis ge
geven, ofschoon daaronder de karikaturen
van vorsten, vorstinnen, van hooge staats
ambtenaren enz. geen zeldzaamheid zijn. In
het buitenland, we noemen in 't bijzonder
Engeland, Amerika en Frankrijk, waar de
pers evenals ten onzent niet aan banden is
gelegd, maar ook zelfs in Duitschland, is de
karikatuurteekening veel algemeener dan hier;
de kring waarbinnen de karikaturisten zich
bewegen is er minder eng getrokken en de
vrijheid, die zij zich ten opzichte van hooge
personaties veroorlooven, overtreft verre die
welke men in ons land door de teekenaars
ziet genomen. Immers zonder over de
kunstwaarde van de Waardt's parlementaire
portretten te oordeelen men zal moeten
erkennen, dat zij, in overeenstemming met
onzen volksaard, tot de bescheidenste en
ingetogenste behooren, welke meningeillustreerde
weekschriften aantreft.
De karikatuurteekening werd tot dusverre
in ons land weinig beoefend, en hef, is zeer
de vraag of onze nalie haar ooit zóó sterk
zal aanmoedigen door belangstelling en bijval,
als dat in het buitenland valt waar te nemen.
AVij intusschen zoudon het betreuren, a's
onze kunst in dit opzicht achterlijk bleef.
Juist in het Nr. dat D. er toe noopte ons
uittenoodigen v. d. Waardt's parlementaire
portretten niet verder in het Weekblad te
plaatsen, kon hij den oproep lezen voor een
wedstrijd in het leekenen van karikaturen op
sport betrekking hebbende; bewijs genoeg,
dat wij de beoefening van dit genre van
teekenkunst zeer gaarne helpen bevorderen.
Zoo zou bet ons dus ook aangenaam zijn,
dat allen, die de "W aardt's karikaturen ..steeds
met misnoegen zien", nog eens ernstig over
wogen of dit misnoegen wel reden van bestaan
heeft.
Dat karikatuur-teekenen inderdaad een kunst
is niet minder serieus dan elke andere, be
hoeft te nauwernood gezegd. Het vordert niet
geringe talenten. De por/ni/mr ];«i'tl;alnris/
moet niet alleen een uitstekend vaardig
teekenaar zijn, maar bovendien een man van
smaak en geest, een menschenkcnner, evenmin
verstoken van lijn gevoel als van vernuft
Waar D. hier spreekt van personen in ren
belachelijk daglicht" plaatsen, drukt hij zich
minder jnifi uit, al xcliiji't. hij zoo in twee
woorden precies het doel weer te geven, waar
mee een karikatuur wordt geteekend. Ware
toch tint het doel, de kunst daaraan te be
steden behoefde niet groot te zijn. Want,
een en denzelfden persoon kan men op velerlei
wijzen zoo af beelden dat hij belachelijk wordt.
Het doel van den karikaturist is veeleer,
als teekenaar, lachende de icaarlteid te zeggen.
In ieders gelaatsuitdrukking, handeling of
houding steekt iets, dat slechts min of meer
verduidelijkt of verscherpt behoeft te worden,
l
om zijn innerlijk of uiterlijk te
karakteriseeren. Dit kenmerkende op te sporen,
en zulk een wijziging in het samenstel van
eigenschappen aan te brengen, dat daardoor
het karakteristieke van de persoonlijkheid, in
gelaatsuitdrukking, handeling of houding, in
het oog springt, is nog geheel iets anders dan
een streven om iemand belachelijk te maken ;
want al is zeer zeker het lachwekkende een
gevolg van deze opzettelijke wijziging in het
samenstel der eigenschappen zoqals de natuur
dit in een persoonlijkheid aanbiedt, de ware
voldoening zal men eerst smaken, wanneer
een werk, dat zooveel analyse onderstelt,
groote technische bekwaamheid, scherp onder
scheidingsvermogen, vernuft en goeden smaak,
ten toon spreidt.
Dat het teekenen van karikatuur-portretten
een gevaarlijk werk is. in zoover de minder
bekwame zich allicht tevreden zal stellen
met. het lachwekkende te zoeken in overdrij
ving van toevalligheden en bijzaken, is zeker;
maar de artist, de ernstige karikaturist, zal zich
daarvoor weten te hoeden, ook al slaagt hij
in zijn streven om een goede karikatuur te
leveren menigmaal niet. Maar zullen nu
deze nauwgezette beoefenaars van dit
kunstgenre zich, eenvoudig, omdat de welgelukte
karikatuur een glimlach afdwingt, zich moeten
onthouden van algemeen bekende personen
te portretteeren ?
Dut zou eerst het geval zijn wanneer er
vrees moest bestaan, dat de karikatuur voor
een gelijkend portret, zonder meer \verd aan
gezien. Doch wanneer men geeft, parlementaire
portretten met de bijvoeging, deze portretten
zijn karikaturen, zal niemand dupe kunnen
wezen.
Ook zou het o. i. niet gepast zijn, als men,
gelijk Jan Ivip den bijbel zijner moeder met
aardigheden sierde, personen ging
karikaturisoeren, die door velen als een heilige worden
giét-nl. Men maakt als katholiek bv. geen
karikatuur van den Heiligen Vader.
Evenzoo zou het, meeneii wij, afkeuring
verdienen, wanneer de Waardt/ijn parlemen
taire portretten als politieke partijman behan
delde ; door animositeit gedreven, alleen de
liberalen, of alleen de katholieken of' alleen
de antirevolutionairen gaf, met, het doel om
dezen bij het minder nadenkend publiek be
lachelijk te maken. Dit is echter geenszins
het geval. Al de parlementaire heeren ver
schijnen daar .,onpartijdig" geteekend ; indien
zij dus in een ..belachelijk daglicht" worden
geplaatst, zullen zijzelf ieder negen en negentig
maal mogen lachen, tegen nmaal, dat zij
een ernstig gezicht moeten zetten, als zij
zich niet willen vermaken met hun eigen
karikatuur. En men zou zich 'de honderd
al als zeer kleingeestig en benepen moeten
denken, wanneer men niet liever aannam,
dat zij in den grond huns harten toch nog
meer ingenomen zullen zijn met een goed
geslaagde karikatuur dan met een getrouw
portret, aangezien zij het laatste, zelfs zonder
al te ijdel te zijn, tot vervelens toe reeds
zullen hebben bewonderd.
Maar ons gewone burgers, ons kiezers, zoo
verzekert de heer D., past het niet om onze
uitverkorenen te lachen. Hier, dunkt me,
onderschat D. zichzelf' en ons, en overschat
hij de kamerleden ; ook vergeet hij, dat wij
niet om onze afgevaardigden lachen, maar
om hunne karikatuur.
Edoch al ware het anders, en bracht ni_et
de l;aril;riluur maar de persoon zelf' ons in
zulk een stemming, eer een prettige dan een
droeve stemming, zou dat nu zoo erg wezen?
Wij lachen bij een karikatuur van onze
edelinogenden, maar wie weet hoe dikwijls
dezen, zelfs zonder een karikatuur van ons te
zien, over ons, hun kiezers, zich vroolijkmaken?
En wat is onschuldiger dan eens om elkan
der te lachen? Wanneer kiezers ea gekozenen
er maar voor zorgen, dat zij elkaar niet tot
huilen brengen is het immers al wel!
Lachen, zegt het volk sinds eeuwen, is ge
zond, het bedoelt daarmee gezond voor
het lichaam, maar men mag dat ware woord
in breeder zin opvatten het is ook gezond
voor den geest. Zou er, bij de neiging, die
de mensch in het algemeen en de Neder
lander in het bijzonder heeft, om zichzelf
en zijns gelijken voor iets zóó gewichtigs
te verslijten, dat men elkaar diep respecteeren
moet, wel iets nuttigers kunnen wezen, dan
de verlevendiging van het besef, dat wij
menschen, n voor n en allen te samen, ook
iets belachelijks hebben, hetwelk men. niet
zonder schade voor zelfkennis en
menschenkeiinis voorbij kan zien'/ De natuur is zoo
goed geweest, zelfs bij Kamerleden, voor
een klein tegenwicht te zorgen! Waarom
zouden wij dan niet zou waarheidlievend
trachten te zijn, dat wij dat. ne kantje, hetwelk
i'-der zooveel mogelijk zoekt Ie, verbergen,
leeren opmerken:' De karikatuur en het lach
wekkende zijn niet te scheiden, maar zou
juist daarom het kaïikaturisme niet n der
medicijnmeeslers kunnen zijn van een nog
niet volkomen gezond nienscliengeslachc;'