Historisch Archief 1877-1940
No. 1068
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
Het Kamerlid Stoffel gedeballoteerd
in de Witte of Litteraire Sociëteit.
MMdeleenwsclie wapenwetten,
De laudatores temporis acti, die steeds den verleden tijd
pry'zen ten koste van den tegenwoordigen, en meenen dat de
menschheid achteruitgaat, zoo niet in intellectueelen dan toch in
moreelen zin, zouden wel doen met dien ouden tijd eens wat
nauwkeuriger in oogenschouw te nemen. Het is geen zeldzaam
heid dat men hoort beweren, dat er nog nooit zooveel mishande
lingen, doodslagen en moorden hebben plaats gehad als tegen
woordig, zoodat de regeering zich zelfs genoodzaakt zag een wet
te doen aannemen, verbiedende het dragen van gevaarlijke
wapenen. Indien dit laatste een criterium mag heeten, dan is het
wel de moeite waard om te zien hoe het in den ouden tijd
daarmee stond; wij willen dat eens voor de Middeleeuwen doen.
Wie de oude handvesten, privilegiën en keurboeken doorbladert
moet wel onmiddellijk den indruk krijgen, dat de menschen toen
eerste vechtersbazen waren en om een haverklap aan het bak
keleien gingen. Uiterst uitvoerig zijn de meeste middeleeuwsche
rechtsbronnen b\j de behandeling der berechting van kwetsuren
en verwondingen; zoo worden b. v. in de oude Friesche wetten
alle mogelyke en onmogelijke mishandelingsvormen, die in de
rijkste verbeelding maar kunnen opkomen, opgesomd, en die
conscientieuse vermelding bewast dat ze in de practijk werkelijk
voorkwamen. De zeer verbreide en belangrijke instelling van
het »vredebieden" en »vredegeven" (waarby een overheidspersoon
het recht had twistenden te scheiden, die dan op zware straf
elkaar voorloopig met vrede moesten laten) zou niet zoo'n om
vangrijke toepassing gekregen hebben als er niet elk oogenblik
vechtparty'en hadden plaats gehad.
Kwamen deze al herhaaldelijk voor onder poorters derzelfde
stad, vooral als zij in de herberg een goed glas hadden gedronken
(vandaar dat aan bekende twistzoekers dikwijls bij wijze van
correctie het bezoeken der herberg ontzegd werd een
navolgenswaardig voorbeeld !) des te erger was het nog als er vreemden
in de stad kwamen. In de Middeleeuwen toch waren de meeste
«teden onderling in naijver, vijandschap en veete, wat op de
burgers individueel oversloeg, dikwijls zonder andere reden
dan dat, om een woord van Busken Huet over te nemen, de
tongval van den een den anderen dol maakte. Kwamen er lieden
van buiten in eene of andere stad, dan was er gewoonlijk niet
veel noodig om twist en tweedracht te doen ontstaan, en dan bleef
het dikwijls niet bij eenvoudig vechten; zware mishandeling
en doodslag waren er menigmaal het gevolg van.
Daarom was men er van ouds op bedacht om wettelijke be
palingen tegen het dragen van wapenen vast te stellen; al kon
men het vechten niet beletten, rnen voorkwam dan ten minste
de al te gevaarlijke gevolgen. Dit was natuurlijk het meeste
het geval in de steden, waarbinnen de handhaving van rust en
orde van het grootste belang wa?. Vandaar dat er bijna geen
stadrecht of keurboek bestaat zonder speciale verbodsbepalingen
van dien aard.
Een der oudste handvesten der Hollandsche steden, het
Haarlemsche van 1'245, verbiedt het dragen van een »canipulus" op
10 pond boete. Dit latijnsche woord komt overeen met het
gelijktijdige hollandsche woord knijf, (Engelsch knive, nog in
ons knipmes), zijnde een gevaarlijk tweesnijdend mes met scherpe
punt. Dit wapen schijnt bijzonder geliefkoosd te zijn geweest,
tenminste men vindt het bijna overal verboden. Curieus is het te
noemen, dat een 14e eeuwsch keurboek te Breda het dragen van
knijven alleen vergunt aan hen, die 50 pond of meer bezaten,
en dan nog (wat natuurlijker is) aan »wegheverdighe luden",
menschen die op reis moesten. Te Zierikzee was in 1248 ver
boden het dragen van »knijf, priem ofte cordoiscolve" op 10 pond
boete aan den graaf en l pond aan de stad; te Middelburg
mocht men volgens 't handvest van 1251 geen knijven, priemen,
turcoisen-colven, lombaerdsche messe/i of andere moordwapens
dragen, ook op K) pond. Wat cordoiscolven of turcoiscolven
zijn, daarover zijn de geleerden het nog niet eens.
Uitgebreid is het Dordtsche keurboek van 1401: verboden waren
»kniven, rutingen (een soort zwaard of houwer), bazelaers (soort
priem of dolk, naar men vermoedt), scharpoordemessen, fanzoenen
(ponjaard of degen, waarschijnlijk met gekromd lemmer) en corte
zwaerden na maniere van bazelaers ende alle andere ontschamele
wapens," op boete van 3 pond of 't wapen door de hand ge
slagen. Priemen mochten niet in 't openbaar te koop worden
aangeboden, tenzij in de twee jaarmarkten. De overheid mocht
den verdachte fouilleeren, of hij een wapen bij zich had ; wilde
Bediende: Geen Stoffel wordt hier toegelaten onder
de leden; dacht u soms dat u in Deventer was?
De heer STOFFEL : Is het hier dan niet de Ge
kroonde Allemansgading ?
liiilliiiiiittiiiililniiiiiiiiiiiniiiiiiiuiinniiiiiiiiiiniiniiiiiiiuuiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiniiiiininiitiiuuiiiuluiiintiitintittiiniiin
deze dat niet toelaten, dan moest hij de boete voldoen en werd
een half jaar verbannen. Te Brielle mocht men niet dragen
»loden kodden (knodsen), baerdaexen (soort tweesnijdende by'l),
bilen, ijseren hamers noch diergelijcke", ook op 3 pond boete.
Kny'ven en messen waren geoorloofd, doch men mocht ze alleen
op een bepaalde manier dragen : »wie knyven of messen
onheuschelijck draeght, opten rig, in kousen, in bosemen ende niet
an fijn ryem of sijn bosemgate, als gewoonlijck is," verbeurde
6 pond. De Elburgsche willekeur van 1,'iOO verbiedt alle
wapens, behalve messen die men op zij draagt, het Edamsche
keurboek van 14(>7 om eenig verborgen wapen bij zich te hebben.
Zeer gebruikelijk waren bepalingen, verbiedende wapens van
meer dan een bepaalde lengte; gewoonlijk werd er buiten aan
't stadhuis een model aan een ketting vastgemaakt. Te Hoorn
b.v. mocht niemand een langer of breeder mes dragen dan de
messen die men voor aan de kerkdeur en aan 't raadhuis kon
zien hangen, in den Brie! geen messen wier lemmet langer was
dan 5 duim, in Arnhem geen knijven of scherpe messen langer
dan een span, in Harderwijk geen messen «langer dan het mes
dat voer aen der loyven van 't gerichtshuys hanget", te Kampen
geen messen langer dan 1A el. Ook had men hier en daar op
't stadhuis een ring, waar het wapen doorgestoken werd om zijne
maat te bepalen. Zoo zegt het Leidsche keurboek van 145(i:
«Van wat messe of dagge die punt soe smal is, dat die punt
van den messe mach gaen doer 't cleynste gat van den yser,
slaende an der stede huys, dat mes sal men die punt afbreken
soe veer alst duer tgat gaet, ende verbueren 32 scellingen."
Het zou ons niet mogelijk zijn een volledige lijst op te maken,
van de wapenen, die in de verschillende eeuwen verboden werden,
soms weten wij in 't geheel niet hoe een of ander genoemd
wapen er eigenlijk uitzag. Behalve de reeds genoemde behoorden
nog tot de verboden wapens pollexen (strijdbijl met langen steel)
kusen (knodsen), gensen (soort mes of sabel), gisaernen
(tweesnydende byl), dolmessen (dolken), eisenen (soort priem),
misericorden (eene ironische benaming, evenals goedendag; een soort
dolk), brandereelen (looden kogel aan een riem), en vooral
schietwapenen, als bogen. Gelyk wij reeds te Breda zagen maakte
men gewoonlijk eene uitzondering voor reizende lieden, die in
dien moeilijken tyd dan ook onmogelijk zonder wapens konden
blijven; de rechten der hooge vierschaar van Zeeland b.v. verbieden
het dragen van bijlen of messen langer dan 2 voet «tenware dat hi
reysde"; doch als de reiziger in zijne herberg was aangekomen
moest hij zijn wapen onmiddellijk afleggen, en als de waard
hem dat niet hielp herinneren, moest deze zelf de boete betalen.
Eigenaardig is het, dat men in de West-Friesche steden aan de
genoemde verbodsbepalingen niet streng de hand schjjnt te
hebben gehouden, zooals blijkt uit de bijzondere voorschriften
tegen het dragen van wapenen op bepaalde plaatsen of bij be
paalde gelegenheden. Te Grootebroek, Schellinkhout enBurghorn
b.v. was bet verboden om met eenige wapens aan de vierschaar
of ter terechtzitting te komen, behalve met slechte (gewone)
messen, die men altijd draagt; in Hoorn en Enkhuizen mocht
men niet gewapend bij een brand komen. In Kampen oordeelde
men het noodig om de schepenen, die tijdens de zitting met
elkaar gingen vechten, met verlies hunner waardigheid te bedreigen.
Vele oude keuren bevatten uitzonderingsbepalingen ten behoeve
van bepaalde personen. Te Dordt b.v. waren van het verbod
uitgezonderd het personeel van den graaf, de baljuw, schout en
hunne dienaars, schepenen en raad; deze allen mochten knijven
en hazelaars dragen, wier lemmet n roede voet lang was. In
den Briel mochten »der stede boden off des rechters knechts"
wapenen dragen, in Arnhem «ridders, rechters ende gesinde des
hertoghen dat dagelicx met hem is", in Leiden 't dienstpersoneel
des graven en zijner kinderen en dat van den heer van Wassenaer
(als burggraaf van Leiden). Hier en daar werd het dragen van
wapenen uitdrukkelijk van het verlof van den stedelijken magistraat
afhankelijk gemaakt (b.v. te Geervliet, ten deele ook te Utrecht);
daarbij vindt men nog talrijke speciale vergunningsbrieven van
den landheer ten behoeve van bepaalde personen, waarby hun
het recht werd verleend een bepaald, anders verboden soort
wapen te dragen.
Rotterdam. Mr. W. BKXEMER.