Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1068
ben iemand rechtstreeks aan een betrekking te
helpen. Daar ik geen bureau heb van werkgev ing,
blijven de werkkraehtvragenden mij verre, en kan
ik dientengevolge den arbeid begeereuden niet van
regelrechten dienst wezen,
Ten slotte iets, van al het andere onafhankelijk,
maar dat mij eindelijk van het hart moet.
Vrouwen, laten we toeh ophouden ons belache
lijk te maken. En belachelijk stellen wij ons aan,
zoolang er vrouwen van stand en opvoeding onder
ons zijn, die bij onderteekening van brieven of
officiëele bescheiden voor haar naam eenigen titel
plaatsen, adellijk dan wel onadellijk. Kent ge ook
maar n man van den laagsten af tot den hoogste
toe, zelfs al richt hij zich tot zijn ondergeschikte,
welke zich teekent: Mijnheer die of die? Er zijn
er zelfs, en 't zijn de domsten niet, die aan hun
onderteekening nooit hun universiteitsgraad toe
voegen, redeneerende: //wie me kent, weet het
wel, en wie me niet kent, voor dien besta ik
niet." Zoolang vrouwen met wetenschappelijke
graden nog zeldzaam zijn, kan het waarde hebben
van haar bestaan zooveel mogelijk te doen blijken,
maar overigens onthoude de vrouw er zich streng
van zich zelf te betitelen. De gehuwde vrouw,
die zich alleen Mevrouw X. teekent om niet voor
een jonge of oude-jongejuffrouw te worden aan
gezien, kan de gevreesde vergissing voorkomen
door toevoeging van haar meisjesnaam.
ELISE A. HAIGHTON.
Tanden. Behangers. ? In en om de
keuken. Heerentoilet en fiets.
Van Dr. Ed. Pinkhof is een klein boekje ver
schenen, Tanden, Tandmiddelen en Kunsttanden,
(uitgave voorheen I. Breemer te Amsterdam), ook
nuttige wenken voor leeken bevattend.
De schrijver wijst er op, dat in de verpleging
van het gebit de behandeling van de tand zelf
slechts de helft van het werk is. terwyl adem
haling, voeding, leefwijze, alle groote factoren
z^jn in den toestand van het gebit. Hy spreekt
voorts over tandmiddelen en kunsttanden en geeft
onder anderen dezen behartigenswaarden wenk:
»0p n punt wenschte ik nog de aandacht te
vestigen. Menigeen n.l. met gecariëerde en ge
knotte tanden, ziet er tegenop, deze door kunst
tanden te doen vervangen om de bestaande
meening, die inderdaad nog door enkele tand
heelkundigen wordt gedeeld, dat geen kunsttanden
mogen of kunnen worden aangebracht, alvorens
alle tandwortels zijn weggenomen.
Mijns inziens, is dit eene dwaling. Alleen op
zieke wortels of dezulke welke los zitten, moge
deze stelregel van toepassing zyn; vaste, gezonde
wortels echter moeten behouden blvjven, hetgeen
tegenwoordig, dank zy de vorderingen der
antiseptische leer, met geringe moeite en kosten uit
voerbaar is.
Men verkrijgt daardoor, behalve dat de patiënt
minder tegen de operatie behoeft op te zien, het
voordeel, dat kaak, tandkas en overblijvende
tanden meer hun natuurlijk verband behouden,
en het gelaat door minder invallen, meer zyn
natuurlyke, jeugdige plooi bewaart."
* *
*
De Afdeeling «Amsterdam" van den Neder
landschen Behangers- en Stoffeerders-Bond,
goedgekeurd bij Kon. besluit, d.d. 3 Augustus
1896, neemt ten behoeve harer werklooze leden
Een m iert ow Emanuel GÉei
VAK
KARL THEODOR GAEDERTZ *).
De bekende Fritz Reuter-Auteur geeft over
den beminlijken zanger Emanuel Geibel veel |
nieuws en voor het eerst wordt naar authen- !
EMANUEL GEIBEL.
1870.
tieke stukken licht verspreid over de betrek- j
king der dichters tot het Pruisische konings
huis. Het boekdeel, met illustraties versierd,
in keurigen vorm aangeboden door den uit
gever Georg \Vigand te Leipzig, is eene bij
drage tot vele intieme relaties en lotgevallen
van den kunstenaar, die in 1815 te Lubeck
het licht zag.
Geibel's geheele persoonlijkheid neigde tot
het vrouwelijk geslacht, en ongetwijfeld oefenen
zijn liefelijke zangen groote bekoring op
vrouwenharten uit. Maar Geibel heeft twee
krachtige snaren op zijne lier. Heinrich von
Treitschke kenschetst in zijn belangrijk werk
"Deutsche Geschichte des neunzehnten
Jahrhunderts" hem ook als den gelukkigen zanger
heraut van het nieuwe Rijk.
Over beiderlei gebied van zijn dichtersberoep
drukt Emanuel Geibel zich hieroveraldus uit:
Rosen gewanu ich mir einst von den Frau'üals Slinger
der Liebe ;
Jetzt von der Eichc zum Srlmiuck giinnt mir, ihr
Miinncr, ein Reis !
In der Zerstückelung Zeit das Panier aul'werfend der
l lotfnung,
Dreiszig Jahre getren rief ich naeh Kuiser nnd lleieh.
Meerdere onbekende gedichten bevat het
boek. ook eenige aan Cü'jilie, de liefde zijner
jeugd, die hij nimmer geheel heeft kunnen
vergeten.
*) Jïmaniiel (/WV, S ing^r der Lie.be, Ileroid des H ni
ches. Ein deutsches Dichtcrlcb;:a vo:i Kar!
Tlito/li»Gatderiz, mit Abbilduruen u. Faksimiles. Le'ip~i'j, G'onj
IVigand.
Emanuel an Ciicilie
1836.
S C H W A \ f:.
Schneeig iveisze Sehwiinc kommen
Durch der Wogen Hlau geselnvominen
Voll vom ilondlicht berwallt,
Ziehen leise
Silberkreise,
Dasz die Flut melodisch huilt.
Schwiinu sind der Dichter
Lieder.
Die mit tóuendem Gefieder
Durch der Seele Wogen /.iehn,
Die mit süszen
Lanten grüs/en
Und ius \leef vorübeviliehn.
De verschillende klei
nere hofsteden in
Duitschland waren en
zijn nog steeds
middenpunten van kunst en
wetenschap en zoo hield
ook onze dichter zich
te Berlijn, Hannover,
Stuttgart. Dresden en
Miinchen gedurende
eenigen tijd op. Maar
tamelijk moeielijk was
zijn leven, zelfs heeft
hij er aan gedacht om
zijn dichterlijk beroep
geheel op te geven.
Eerst in 1868, op zijn
53ste jaar, komt een
geheele ommekeer in
zijn lot. In de helft van
dat jaar bezochtKoning
Wilhelm van Pruissen
Lttbeck. Toen de vorst
's morgens op den 13
September ter kerke
gaat, wordt hem namens
den Senaat en de stad
met geestdrift een wel
komstgroet geschon
ken, die
metdenprofetischen wensch sloot:
Das noch drreinst dein Aug
es sirht.
Wie bers Iteicb
umuitcrbrochen
Vom |-'els xum Meer dein
Adler zieht!
Wij geven hier de autograph van den j
Koning, later den eersten Duitschen Keizer, l
weer, waarin hij als zijnen wensch uitspreekt j
Geibel naar zijne geboortestreek voor goed i
te herwinnen. i
n Dem Kultiis-M inisicr, um mir bel reffendr V or- ,
schliige zu niaehen, da ich aut den Gedankeii, Geibel uaeli '
de vrijheid, zich tot de huisvrouwen te wenden
om steun voor het navolgende doel.
Door de periodiek in het vak terugkeerende
slapte, buiten hunne schuld zonder werk geraakt
zynde, zien zg, waaronder vaders van gezinnen,
den winter met zorg te gemoet.
Om dien bangen tjjd voor velen gelukkiger te
doen voorbygaan, verzoeken zy om voorkomende
werkjes, behangers, stoffeerders en beddenmakers
betreffende, die anders mogelyk tot het voorjaar
zonden wachten, thans op te geven.
Zij hebben ten dien einde ingesteld een
werkbureau, gevestigd Lange Niezel 5, waar gaarne
opgaven van werk in ontvangst genomen zullen
worden. De vereeniging zal van haar kant zorg
dragen voor eene nette en soliede aflevering,
terwijl de arbeid geheel ten goede komt aan de
werkloozen.
* #
*
Van In en Om de Keuken, orgaan van de Huis
houd- en Kookscholen (uitgave Noorduyn & Zoon
te Groningen) is de vierde jaargang begonnen.
Het verschijnt in maandelyksche afleveringen,
beginnende met l November. Het blad heeft
iets eigenaardigs. Volgens de inhoudsopgave toch
bevat het: De huishoudscholen en het sociale
leven, het typische van de Engelsche, Duitsche
en Fransche keuken, en een feuilleton, terwyl
inderdaad geen van deze dingen in het nummer
voorkomt, maar wel: »Wat de vierde jaargang
belooft te geven" ; Huishoudonderwys op de
herhalingsschool te Amsterdam ; »Dat lust ik niet",
en twee feuilletons. Misschien biedt de redactie
de eerstvermelde onderwerpen aan de meditatiën
harer lezers aan, om er opstellen over te ont
vangen ; in elk geval, wat in het blad staat is
even interessant als wat er in gesuggereerd wordt.
De uitgave is flink gedrukt en schijnt vooruit
te gaan.
* *
*
iiiiiiiiiiimniiiiiiiiiiiiniiiimimmniiiimiMHiimMiimmmiiiiiiiiiii min
Xorddentschhuid zurückzu/iehen, eingehe. Schlos/
BabelsEen geacht letterkundige,
artistiek-ontwikkeld man, met cosmopolitische relaties,
schrijft ons het een en ander naar aanleiding
van het »Heeren-toilet" en van de fiets-anecdote
in het vorige nummer.
Hij meent dat deze afkomstig is van eene
club Belgische en Fransche wielryders, die ver
zonnen of verkeerd begrepen verhalen aan de
sportbladen van hun land sturen. Het is zeer
got-d mogelijk; wjj noemden als onze bron de Patt
Mail Gagette, die het even goed uit Le Vélo kan
overgenomen hebben, als hier te lande gehoord.
Wat het «heerentoilet" aangaat, schrijft onze
geachte collega:
»Dat opstelletje over Heerentoilet is niet alleen
grappig, maar volkomen waar en naar mijn idee
mochten onze oude en jonge heeren er wel wat
op letten. Ze zijn of (vooral de jonge)
»overdressed", of (en dat in heel veel gevallen bij
«gestudeerde" menschen) slordig en slecht ge
kleed. Vooral Engelschen staan er over verbaasd,
l hoe onze leden van de Tweede Kamer, ministers,
burgemeesters van groote plaatsen, commissarissen
des konings etc. er uit zien.
Een man moet geen fat zyn. Volstrekt niet.
Integendeel. Hy moet zoo gekleed zjjn, dat
men kan zeggen, zooals ik het eens eene Fransche
dame, (heel puntig en lang niet zoo gek als het
op het eerste hooren lijken kan, voor die het
niet recht verstaan) hoorde zeggen: Mais Mon
sieur! Vous tes tres bien. On ne voit pas que
vous tes habillé". M. a. w. »Ge zyt heel netjes
en ge loopt niet in het oog, ge zij t zoo als een
man zijn moet'". »Trouwens, voegt de inzender
er aan toe, dit zelfde geldt naar mijn idee voor
de vrouw ook".
E-e.
berg den 30. August 1808.
"vYlLIIKT.M."
Van belang zijn de intieme mededeelingen,
die een vriend van Geibel, geeft over des
dichters laatste verblijf in Lubeck.
»Geibel leidde in de laatste jaren een steeds
eenzamer leven en vond in zijne geboorteplaats
niet de kringen welke hem sympathiek waren.
Reeds in 1870, toen ik hem persoonlijk leerde
kennen, was hij een
volkomen kluizenaar;
zijn nicht bestuurde het
huishouden.
Met groote geestdrift
vertelde hij van den
ouden tijd, o.a. van de
dischgenooten van
Maximiiiaan I, die te
München de grootste
mannen om zich ver
een igde.Geibels oordeel
over literaire
pennenvruchten was steeds
mild en tegemoetko
mend. Scherp werd zijne
kritiek slechts dan, als
religie en zeden gevaar
dreigden. Eens toen
wij over Paul Heyse en
diens werken spraken,
zeide hij mij: »hoe zoeter
u het gift wordt
toegereikt,des te gevaarlijker
dikwijls is zijne wer
king, maar hoe gro< ter
het talent is, dat God
ons gegeven heeft, des
te grooter is ook de
verantwoording." Toch
had Geibel voor de ga
ven van Heyse oprechte
bewondering.
Onvergetelijk is altijd
het eerste bezoek ge
bleven, dat ik bij Gei
bel aflegde. Ik trad
's avonds binnen en
vond hem in zijnen
leuningstoel aan de
schrijftafel zittend Met
zachte stem verwel
komde hij mij. Eerst
langzaam werd hij
mededeelzaam en toen wij
na het wegnemen van
het avondeten bij een
flesch wijn bleven pra
ten, erkende ik weldra niet meer den grijsaard.
Het gesprek werd steeds levendiger en zijne
stem zwol van jeugdige kracht bij het verde
digen van zijne opinie. De recitatie van zijne
gedichten beheerschte Geibel bij uitnemend
heid, groot was het genot dat hij mij hiermede
verschafte. Kenmerkend was zijne uitspraak
over het goede vocht, dat genoten werd.
Toen hij mij vraagde: «rood of wit," en ik
aan wit de voorkeur gaf, zeide hij : »juist zoo,
dat is het ware, den Rijnwijn heeft de lieve God
voor kunstenaars en dichters laten groeien, de
roode wijn is voor ploerten, hierbij kan men
niet zingen en vrolijk zijn!"
Geibel gaf niets om titels en waardigheden.
Met beeldende kunstenaars is de dichter
nooit in nauwe aanraking geweest, hoewel hij
DJ: JONGK DICHTER.
1840.
veel liefde voor hen gevoelde. Te München
echter heeft hij met Kaulbach veel omgegaan,
die Geibel ook portretteerde het bekende
schilderij, waarop de zanger in den pelsmantel
gehuld is. Het doek hing destijds in zijn werk
vertrek, maar tevreden was hij er niet mede.
Ik had het voorrecht verschillende gedichten