Historisch Archief 1877-1940
N°. 1177
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLA
. 1900,
NEDE
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden /' 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cauuuiiies tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 14 Januari.
Advertentiën van 1?5 regels /' 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitsehlaiul, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RU DOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen, dezer firma.
I K H O D D.
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het
Consnlaatwezen. Een Minister van Handel, door V.
De voorstellen tot reoaganisatie van het leger, door
een Hoofdofficier (II). De vervolgingen van 1834
en de Vrijzinnige Staat, c'oor Soi-anus. Nog
eens.: De .Reorganisatie onzor zeemacht, door W M.
Engelberts, beoordeeld door R. Uit Transvaal.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Een nieuwe
beweging voor alg. kiesrecht, door S. p. p.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofd
stad, door Ant. Averkamp. Twee dwalingen l H.
J. Boeken in de Nieuwe Gids", door W. 8. Kunst
en Baagsche zeden-politie. door Ph. Zilcken. De
Versierende Kunsten in Ned. Oost-Indië. door E.
von Saher. Aflev. 2, beoordeeld door R. W P. Jr.
Twee nieuwe heraldische studiën, door A. J.
Flament. Liefde, door Pr. Nijhoff. Boek en
Tijdschrift, door G. van Hulzen. Sancta Musika,
door Gregorius. FEUILLETON : Gerrit, de
gemoedereerde, door Van Buren. RECLAMES.
VOOR DAMtS : Open Brief aan Ida Heijermans,
door Leo Luttel. De fotografie als arbeidsvak
voor vrouwen, door Jos. C. T. Allerlei door
E-e. SCHAAKSPEL. /FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
ALLERLEI. INGEZONDEN. - PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIËN.
IIIIMIHIflIIIHIIIIIIIIIinilllllllllllllllllMfflIIIIIIIIIIIIIIIIMI
Het Consulaatwezen.
Vijf en twintig jaar heeft men over ons
Consulaatwezen geredeneerd, en sedert
1887 ligt er over deze aangelegenheid een
rapport, uitgebracht door zeer bevoegden ;
een rapport, waarnaar de commissie voor
de consulaire examens in 1898 op nieuw
verwijst, en dat nu eindelijk tengevolge
beeft gehad een motie in de Kamer, voor
gesteld door mr. E. E. v. Raalte, welke
weldra behandeld zal moeten worden.
En daar komt nu ook, vertegenwoordigd
door twee zeer bekende Rotterdammers,
de Rotterdamsche handel uit den hoek.
Maar hoe ?
De heer Abram Muller 't eerst. In ruim
vier kolommen van de N. R. Gt. geeft
deze heer eenige opmerkingen, naar aan
leiding van mr. v. Raalte's motie: »De
Kamer van oordeel, dat een betere regeling
en meer stelselmatige inrichting van ons
consulaat-wezen noodzakelijk is, gaat over
tot de orde van den dag"
Het eerste, dat ons in dit artikel trof,
vinden wij in deze verklaring :
In de rapporten van 1878 en 1898,
waarmee de motie-Van Raalte verband
houdt, -^worden beschouwingen gevoerd en
wenschen ontwikkeld, op de verwezenlijking
waarvan van enkele mijden nader is aan
gedrongen.''' 1)
Hoe netjes gezegd: van enkele zijden!
Waarom sprak de heer Muller niet liever
van een paar zijden ?
In den geest van het rapport van 1887
werd namelijk geadviseerd door de Nieuwe
Afrik. Handelsvennootschap te Rotterdam,
de Nederl. Handelmaatschappij, de
Vereeniging van en voor Nederl. Industieelen
te 's-Gravenhage, de Nederl. Industrieel
te 's-Gravenhage, de Ned. Maatschappij
ter Bevordering van Nijverh. te Haarlem,
de directie der Kon. Ned. Stoornboot-Mij.,
de Stoomvaart Maatsch. Nederland, Ned.
Amerik. Stoomvaart-Maatsch., Kon.
WestIndische Maild., Rott. Lloyd, Vereen, v.
Nederl. Reeders van Zeilschepen op de
Groote en Atlantische A7aart, de Holl.
Maatsch. van Landbouw, de
GelderschOverijsselsche Maatsch. v. Landbouw, het
hoofdbestuur van het Genootschap voor
Landbouw en Kruidkunde te Utrecht, de
Vereen, tot bevordering van Fabrieks- en
Handwerksnijverheid, het hoofdbestuur v.
't Genootschap v. Nijverheid in de prov.
Groningen; en door de Kamers van Kooph.
en Fabrieken te Purnierend, Assen, Sneek,
Zutfen, Tilburg, Gouda, Delft, Arnhem,
Kampen, Amsterdam, Almelo, Zaandam,
Schiedam, Nijkerk, Rotterdam, Zwolle,
Maastricht, Rijssen, Leeuwarden, Meppel,
,8-Hertogenbosch, Dordrecht, Smilde
Hoogeveen, Vlissingen, Harlingen, Mid
delburg, Hoogezand, Apeldoorn, Utrecht.
Ziedaar nu de enkele zijden, van welke
de heer Abram Muller, als hij zich goed
herinnert, nog heugenis kan hebben.
Kon heel Nederland, voor zoover het
een meening zich over het consulaat-wezen
mocht vormen, ooit duidelijker en
eenpariger zich hebben verklaard ?
Maar heel Nederland is niet veel zal
de heer Muller zeggen, als ik,
Rotterdamsch koopman, het daar niet mee eens
ben.
Ongetwijfeld," zoo schrijft hij niet oudeftig,
«verdient het waai deering, dat de lieer Van
Raalte, als vertegenwoordiger van een vijfde
eeter handelsstad, de zaak iu 'i lands vergader
zaal ter sprake brengen eu zijnerzijds trachten
1) Wij cursiveerer.
wil, uitvoering te doen geven aan wat hem
toeschijnt een levmsbela&g en een rechtmatige
eisch van den Nederlandschen handel te zijn.
Die handel zelf immers kan slechts zeer spaar
zaam zijn stem in die vergaderzaal doen hooreu."
Het verdient »waardeeringv dat mr.
v. Raalte voor zijn plannetje van
enkele zijden goedgekeurd in de Kamer
gaat ijveren.
Waardeering. Och ja, ten volle waar
deering .... Maar, zoo lezen wij tusscheu
de regels aan het adres van Mr. v. Raalte :
me lieve rnan maak je zelf niets wijs. Je
bent Rotterdam niet. Je zit maar voor
een vijfde van die stad en die stad is
Handel, en de Handel gebruikt nu liefst
niet jou als trompet.... de handel kan
slechts zeer spaarzaam zijn stem in die
Vergaderzaal doen hooren neen, dan
moest ik daar zitten.... en nu me dat
niet mogelijk is bij mijn zaken, zal ik het
buiten de Kamer, in de N. E. Ct. maar
eens vertellen, dat is evengoed, en dan
zal ik niet van »Consulaat-wezen" spreken,
een der meer en meer voortwoekerende
Germanismen, zooals Hubrecht en jij doen,
die het foutieve daarvan niet eens schijnen
te hebben opgemerkt.
We krijgen dus in Abram Muller den
Rotterdamschen Handel te hooren.
Maar ook hierbij zij 't ons geoorloofd
een kleine toelichting te geven.
In de Missive van de Kamers van Koop
handel en Fabrieken te Amsterdam en Ie
Rotterdam, gedateerd Amsterdam/Rot
terdam, 29 April 1893, dus zes jaar geleden,
lezen wij o. m.:
Zooals Uwe Excellentie bekend is, hebben
wij in 18S7 op uitnoodiging van Haar Ambts
voorganger onze zienswijze medegedeeld over
het rapport der Commissie voor de conc'daire
txamens, betrtffende een reorganisatie van het
Nederlandskh consulaatwezen en met de strek
king van het rapport ons volkomen vereenigd 1).
De strekking toch was o. i. om de consulaire
resorten systematisch vast te stellen en te bre
ken met de ook tot heden nog gevolgde ge
dragslijn om de opht ffin?, vestiging of bezetting
van een consulairen post op zich zelf en niet
in verband met een indeeling in haar geheel te
beooideelen. En tot die systematische vaststel
ling, ontworpen na opzettelijk onderzoek en
geleidelijk ingevoerd, moet het, naar onze over
tuiging komen. Zouder haar is het bijna onmo
gelijk, om over de opht tuig of instelling van
hezoldigde consulaten, een adviis uit te brengen,
indien althans daarbij ook op de beschikbare of
ter bescüikking te stellen middelen gelet zal
worden."
»Maar ook op andere gronden is het volstrekt
noodig, dat voortaan naar een vast plan icordc
gemerkt 1).
De instelling der Commissie tot het afnemen
van consulaire examens was een eerste stap om
den consulairen dienst te doen worden een tak
van Staatsdienst, waarin voor hen, die daarin
zijn opgenomen, een redelijk vooruitzicht op
bevordering bestaat. Met die instelling werd
beoogd een corps ambtenaren te verkrijgen,
speciaal voor den cousulairen dienst opgeleid
eu geleidelijk in dien dienst practisch geoefend,
uitmuntend gesch kt tot waarneming der bc
langrijkste posten. Men hetft zich daarbij gedacht
een geleidelijke opklimining in dat corps met
het oog op de belangrijkheid vaa een
consulairen post en de geschiktheid van den ambte
naar, in tegenstelling van een bez-ttii g, welke
min of meer afhankelijk is van he.t toevallig
ontstaan van vacaturen of van een tijdelijke
bezetting door personen, die voor een benoe
ming in aanmerking willen komen.
Om aan die opvatting getrouw te blijven.
dat doel verwezenlijkt te zi«i>, is een blijvend
voldoend aanbod van gesclukie jongelieden, die
zich aan den cousulairen dienst willen wijden,
onmisbaar, terwijl de vereischte zekerheid vat;
zulk een aanbod uitslu;tend in een oordeel
kundige organisa'ie van dien dienst te vinden is.
//Hot ligt niet in ouze bedoeling dit punt
uitvoerig te behandelen. Ia het rapport van
bovenbedoelde. Commissie ia het onderwerp vol
ledig en uitnemend uiteengezet eu overbodig is
het de argumenten iu dat rapport voorkomende
te herhalen. Doch wij betreuren het, dat de
daarin voorgestelde regeling, ondersteund door
allen, dia bij Imudcl, scheepvaart en nijverheid
betrokken zijn, noy niet i/i toepassing ingebracht. 1)
Terecht is reeds in 1888 in het, voorloopig
verslag van de Eerste Knmer der S'.ateu Gene
raal over de begrooting voor buitenlandsche
zaken over 1888 ter neer geschreven, dat, zoo
wel met het oog op de uitbreiding, meer en
meer aan den consulaireu dienst gegeven, iu
verband met het streven om dien tak van dienst
op breeder grondslag te vestigen, als op de
vermeerderde bevoegdheden bij de wetten van
1S71 en 1S73 aan de consulaire ambtenaien
gegeven, ee/i doeltreffende organisatie van dut
corps en vooral een juiste en oorderlkuudiye keuze
daarvan meer dan vroeger noodzakelijk KUS en e/al
liet (hierboven bedoelde) rapport der Commissie ccor
de consulaire examens in dit opzicht alleszins over
weging verdiende".])
//Tnans bestaat er, zooals de heer Mr. E. N.
Rahusen in de zitting van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal van 27 Januari 1893 heeft
gezegd, niet een zweem van organisatie van
den confulairen dienst. Hier eu daar is een
consul of een consul-generaal, doch de vaststel
ling der consulaire posten, noch hunne bezetting
zijn een uitvloeisel van een weldoordacht en
goed geregeld stelsel voor onzen consulaireu
ditnst, volgens hetwelk zij, die zich daaraan
wijden, weten welke bevordering zij bij goede
vervulling der betrekking kunnen maken."
1) Hrij cur.-iveeren.
En met te meer vrijmoedigheid hel/ben wij ons
tot L we Excellentie geieend, omdat de denkbeelden
der Commissie voor het afnemen van consulaire
examens door allen, die bij handel, scheepvaart
en nijverheid betrokken zijn ondersteund zijn en
daarin wel een vermoeden gelegen is, dat ook in
d'i praktijk de gewensrhte organisatie vnu hel
consiiluutweze/i goede v,?nichten zal aj'werpen.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken
te Amsterdam,
AUGUST HEXDUICHS, Voorrüler.
W. tl. K. MOUTHAAN, Secretaris.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken
te Rotterdam,
M. M. DE MOSCHY, Voorzitter,
Tn. EEEFMAKEK, Secretaris.
Nog eens: zoo spraken in 1893 de
Kamers v. K. en F. te Amsterdam en te
Rotterdam in gemeenschappelijke missive.
En nu zes jaar lattr, komt de Heer
Abram Muller het voorstellen, als mocht
de Heer van Raal'e slechts op sympathie
rekenen van enkele zijden, en get-ft hij
hem te verstaan, dat m het bijzonder de
Rotterdamsche Handel zich aansluit bij
zijn meening, daar in 1874 de Rott. af
gevaardigde F. W. C. lom en in 1888
de Heer Hintzen, »beide handelsmannen
in de Tweede Kamer, gemeend hebben
van een tegenovergestelde zienswijze te
doen blijken."
Ten slotte echter heeft de Heer Muller
nog een argument, dat voor hem afdoend
schijnt. Het is een aanhaling uit een brief
der Commissie voor de consulaire examens
van 4 Nov 1898.
Daarin lezen wij:
,De Regeering heeft ain dien door de groote
meederheid der vertegenwoordigers van tiaudel
en nijverheid uitgesproken wensch geeu gevolg
gegeven, en het treft ons, dat, waar zij
teikei.müle van wijzigingen der consulaire organisatie
spreekt, de met de werking van ons
consulaatwezen goed bekende Kam* rs van Koophandel
van Amsterdam en Rotterdam nog bij een aan
den Minister van Buitenlandsche Zaken gericht
schrijven van 29 April 1S93 hebben herinnerd,
dat geen zweem \au organisatie iu onzen
cousulairen dienst beslaat.
»Is dit tegengesproken? Wij gekoven dat
niet. Bij schrijven van 15 Februari II. no. 1S98,
heeft Uwe Excellentie ons een afschrift mede
gedeeld van het R.pport der Commissie voor
de Handelspolitiek van ebruari 1894, waarin
deze op verzoek der toenmalige Itegeering are
meening had uitgesproken. Wij hadden gehoopt
die tegenspraak d>»arm te lezen, maar mochten
haar er niet in "inden.
u Wel had de Commissie voor de handels
politiek gemeend het, oordeel van een groot
aantal handelaren, reeders, industrieeleu en
belanghebbenden bij den handel iu landbouw
producten, die echter niet worden genoemd en
den lezer van het rapport daardoor onbekend
blijven, omtrent de werking vaa OLS
cousulaatwezen te moeten inroepen. Op grond van hunne
mcdedeelmgen heeft de Commissie nu wel ge
meend op de voor haar alles beheerscheude
vraag, in hoeverre leert de ervaring, dat de
werking van het consulaatwezeu te weuschen
everlaat, //niet anders daii een negatief antwoord
te mogen geven". Maar zij moet daarbij ver
klaren, dat voor zo jvcrre is gebleken, de er
varing te gering is om een ge'ieel afdoend
antwoord op de gestelde vraag te kunnen geven.
»rV\rij zouden het op prijs stellen, wanneer
het rapport der Commissie voor de handelspoli
tiek werd openbaar gemaakt. Geschiedde het,
wij zouden deu inhoud met genoegen meer
breedvoerig willen bespreken. Tiians behoeven
wij er niet langer bij stil te staan."
Geheel anders dan de examen-commissie
blijft juLst hierbij de Heer Muller «stil
staan." Die verklaringen van niet ge
noemden, welke niet eens gepubliceerd
zijn, zoodat elke contióle ontbreekt, heeft
hij te stellen tegenover »de groote meerder
heid;''?Hij kan ze niet missen ; terwijl hij,
nu hij van enkele lijile.n gesproken heeft,
tot geruststelling van zijn ongetwijfeld
ietwat geschokt geweten moet laten volgen:
ludieu ik mij nu in het algemeen bij die op
vatting aansluit, dan is het mij niettemin bekend,
dat bij verschillende gelegenheden doormannen
en colleges van handel en nijverheid blijk ge
geven is van ingenomenheid met eea uitbreiding
en stelselmatige regeling van den dienst dur
bezoldigde consulaire ambtenaren. Maar ik
vermeen niet mis te tasten, als ik bij velen althans
den grond voor die instemming zoek in de
overweging: als lu-t den handel wordt aange
boden, ware het wel dwaas het af te vvijzen;
baat het niet, het schaadt niet."
Z'edaar de Heer Abram Muller aan
het werk.
Als wij nu ook eens, met dezelfde arge
loosheid als hij aan den dag legt, de onder
stelling opperden, dat die nietgepublicee:de,
volstrekt niet te controleeren adviezen, met
welke de examen-commissie zich niet verder
wenscht in te laten, afkomstig waren van
kooplieden, die bij zichzelf dachten, schaadt
die reorganisatie van het consulaatwezen
mij niet, en zijn ze voor velen voorJeelig,
baten zal zij MIJ niet? Wat zouden wij
't verkorven hebben.
Een linisler \an Handel.
» Voor het oogenblik zou het voorbarig zijn
omtrent deze aangelegenheid verhooging
van het invoern cht op vreemde goedereu
in Cnina in nadere beschouwingen te
treden, maar het is merkwaardig, dat China,,
de meest achterlijke der Aziatische mogend
heden, ons in zekeren zin vooruit is wat
regeeringszorg voor den handel betreft.
Japan, Siara en China hebben nu haar
handelsmin sters, die in beide landen tevens
de landbouwaangeleeenheden behandelen,
maar Nederland en Ned. Indiëzijn zoover
nog niet." De correspondent der JV. B. C.
te Tientsin aan het slot van zijn brief »De
benoeming van een minister van koophandel
(Li Hang Chang) in Ciüna," 2e blad A 7 dezer.
In zijne, Vrijdag 5 Jan., in Hou en Trouw
gehouden voordracht, over het
consulaatwezen, wees de heer Plate er op, dat hono
raire consuls niet minder geschikt zijn dan
beroepsconsuls, o. a. wordt in New York
onze handel haast onovertrefbaar door een
honorair consul vertegenwoordigd,
desgelijks Roemeniëin Rotterdam door een
Nederlander onbezoldigd consul.
Op de vraag, welke wijze van reorgani
satie van ons consulaatwezen de beste is,
antwoordde de heer Plate, dat hij geen
systeem wilde aanbevelen.
Trouwens, dit kon de heer Plate ook
moeielijk, nademaal hij er op gewezen had,
dat het aankomt op de personen iets
waarmee Dr. Hubrecht het volkomen eens
was en naardien de heer Plate gewaar
schuwd had, dat de hand, die de Staat den
koopman reikt, zeker niet te versmaden is,
maar niet mag worden aangenomen als een
staf om geheel op te steunen, gezwegen
nog van des sprekers belijdenis, overtuigd
te zijn van het aDén-zalig-makende van
het particulier initiatief. Aan het slot der
vergadering werd ae wensch uitgesproken,
dat de voordracht mocht prikkelen tot
eigen zelfstandig onderzoek van het vraag
stuk. Met deze nieuwe academische behan
deling van het vraagstuk zijn wij evenwel
geen stap nader gekomen tot de oplossing
van het vraagstuk.
De heer Hendrichs getuigde, dat de
Kamer v. K. en F. te Amsterdam en die
te Rotterdam al lang bij de Regeering
hadden aangedrongen op eene goede orga
nisatie van het consulaatwe/en. Vreemd
mag het heeten, dat niet in n adem met
den wensch, dat de voordracht mocht
prikkelen tot eigen zelfstandig onderzoek
van hec vraagstuk, de aansporing klonk
tot eigen zelfstandig onderzoek naar de
oorzaken van het verschijnsel, dat dusver
al de drang, al dat gehamer op de
Regeering nog geen enkel tastbaar gevolg
htef't gehad. Het hapert klaarblijkelijk
ergens. Ligt de fout bij hen, die den
drang uitoefenen of ligt de fout bij de
Regeering?
O. i. schuilt de fout in de keuze der
middelen om tot veibetering van den toe
stand te geraken.
Allereerst dit: het vraagstuk is niet
voor onmiddellijke rechtstreeksche oplossing
vatbaar. Het, komt niet aan op het systeem,
het komt aan op de personen. Zijn wij
het hierover eens, dan springt in het oog
van hoeveel gewicht de vraag is, wie en
bovenal wat hij is, die ten aanzien der
keuze van personen te beslissen heeft.
Broodnoodig voor Nederland is een
Departement van Handel en aan het hoofd
van dat Departement, dat zooveel mogelijk
onafhankelijk van wisselende kabinetten
moet staan, een man alleszins voor zijne
taak berekend.
Doch van het instellen van een zoo
danig Departement kan o. i. eerst sprake
zijn, wanneer het particulier initiatief zich
op krachtige, onweerstaanbare wijze geuit
heeft, niet alleen door woorden, maar ook
door daden.
Het aanleggen en onderhouden van wegen
te land is een objekt van regeeringszorg.
Op onze beurt zeggen wij: het openen
en in stand houden van verkeerswegen ter
zee is 'n plicht des Staats. De handels
politiek der thans meest vooruitstrevende
natiën, Duitschland en Japan, legt ge
tuigenis at' van de erkenning van dit be
ginsel van regeeringsbeleid.
Door dit beginsel ook binnen onze
grenzen te huldigen ligt daar plots als
dooi- eene tooverroede voor ons een breed
uitgestrekt vruchtbaar veld van onderzoek.
De spade omklemd, is ons eerste spit:
Onderzoek der levensvatbaarheid en moge
lijkheid eener Nederlandsche
stoomvaartverbinding:
tusschen Nederland en Zuid-Afrika,
» Nederland en China-Japan,
» Java en China-Japan,
» Java .en Australië.
Hier 'n gelegenheid tot eigen zelfstandig
onderzoek. De uitkomsten van dit onder
zoek zouden eene serie van onderwerpen
opleveren van voordrachten in »Hou' en
Trouw'1 en dat dan die voordrachten niet
andermaal tot eigen zelfstandig onderzoek
mogen prikkelen, maar inderdaadprikkelen
tot daden.
Subsidie van het Rijk zal waarschijnlijk
noodig blijken om de oprichting van de
hierboven aangeduide ondernemingen moge
lijk te maken.
Ten tijde, dat die subsidie van het Rijk
zal gevraagd worden, worde, waar een
onmiddellijk rechtetreeksch belang voor
den.Nederlandschen handel wordt gescha
pen, de wenschelijkheid, neen, de gebie
dende noodzakelijkheid bepleit van de
vestiging van een af/.onderlijk departement
van handel.
Het instellen van zoodanig departement
zou in zijn gevolg kunnen hebben de
»goede'' organisatie van het
consulaatwezen, waaronder wij voor ons verstaan,
het beginsel vooropstellend dat het aan
komt op de personen, die regeling, die
verband houdt met praktische inzichten
en overwegingen. Naast de stelling van
den in Natal gesneuvelden Dr. Coster, dat
in de overwinning van den Hollandschen
stam in Zuid-Afrika een -waarborg ligt
voor ons onafhankelijk volksbestaan, naast
de tastbre waarheid, dat in een recht
vaardig bestuur de beste waarborg steekt
voor ons duurzaam bezit onzer koloniën,
winne meer en meer veld, schiete dieper
en dieper wortel de overtuiging, dat
Nederland's onafhankelijkheid en Nederland's
beteekenis als commercieele mogendheid
in den grond n zijn.
V.
De voorstellen lot reorganisatie
van hel leger,
door een hoofdofficier.
II.
Afgescheiden van de m. i. ongunstige
verhouding tusschen rste-opleiding en
oefening in groot troepenverband, ia een
tijdperk van pi. m. 8 maanden (zie mijn
artikel in het vorig nummer van dit blad}
voor (individuétk) rste-opleiding van
onze miliciens te groot te achten. Ik heb
mij de moeite getroost eens na te gaan
hoeveel tijd in Indiëvoor oefening wordt
noodig geoordeeld, alvorens men den sol
daat de geschiktheid meent te kunnen
toekennen om te velde te trekken. Welnu,
uit de legerorder No. 10 van 1898 bleek
mij, dat bij het Indische leger, hetwelk
de praktijk van den oorlog ten volle ken t
en dat voor zijne vrijwilligers met min
stens zesjarigen dienst toch xcker nul
wanhopig naar een minimum eerste
opleidingsiijd heeft te zoeken, die geschikt
heid aan de Europeesche militairen/ reeds
na 10 maanden Indischen dienst (dat i«
gerekend van den dag van infcheping in
Nederland) wordt toegekend. Doch van
die 10 maanden mogen er niet meer dan
7 in rekening worden gebracht, wijl ge
middeld de overige tijd verloren gaat aan
de reis naar Indiëen de ziekten van het
acclimateeringsproces. Deze laatste om
standigheid werkt zoo nadeelig, dat de
periode van het rekruut-zijn in Indiëvan
4 tot C maanden aanhoudt. Ginds wordt
derhalve een diensttijd van ongeveer 3
maanden na afloop van het rekruten-tijd
perk voldoende geacht ter verkrijging vart
de geschiktheid voor den dienst te velde.
Daarbij komt nog, dat de Indische sol
daat in zichzelf geen aansporing tot groote
inspanning vindt, terwijl de Nederlandsche
dienstplichtige, met verlenging van den
eerste-oefeningstijil bedreigd wordende, voor
het geval hij niet voldoet aan vastgestelde
eischen byv. in het schieten (de voor
naamste oefening), tot den grootsten ijver
kan worden aangespoord. En evenmin
als voor onvoldoende geoefendheid behoeft
men bij een korten werkelijken diensttijd
beducht te zijn voor eene gebrekkigo
krijgstucht. Het Indische legerhestuur
grondt zijne eischen natuurlijk op eene
uitgebreide, een onovertroffen practijk;
men zal ginds wel geleerd hebben, (lat de
elementaire oefening en de discipline te
velde eer achter- dan vooruitgaan; toch
moet men hebben bevonden, dat 7 maan
den oefening voldoende is te achten.
In + 3 maanden (d. i. na afloop van
den rekrutentijd) ontvangt de Indische
soldaat dus, behalve verdere individueele
bekwaamheden, ook voldoend onderricht
om, met goed gevolg, te velde in het
groote troepenverband te kunnen optreden,
waartoe de voortdurende oorlogssterkte eene
schoone gelegenheid geeft.
Wat zullen wij bij aanneming van
's Ministers voorstel'en hier te lande daar
tegenover zien? De geoefendheid, die de
Indische soldaat in 4 i 6 maanden (het
rekruten-tijdperk) opdoet, ontvangt de
Nederlandsche dienstplichtige in niet veel
meer dan een gelijk getal weken. Gedu
rende den overigen tijd (d. i. + Q% maand
of langer, indien namelijk nog van den
tijd voor de herhalingsoefeningen geroofl