Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1177
wordt) zal deze worden bezig gehouden
met zijne verdere individueelc opleiding;
hij zal daartoe zijn ingedeeld (deze korte
herhaling schaadt niet) in compagniën
van ± 25 soldaten met evenveel kader,
zoodat een geheel bataljon niet sterker
zal zijn dan eene halve oorlogs-compagnie
en dus aan oefening in groot troepen ver
band gedurende dien tijd niet gedacht kan
worden. Slechts enkele weken (in totaal
± 14 verdeeld over een tijdvak van 8
jaren, wel te verstaan hoogstens 14 zie
den bovenstaanden zin in parenthesi) tijdens
en boven die geldverspillings-periode
namelijk als eenige oudere lichtingen voor
herhalingsoefeningen zijn opgeroepen
kunnen aan groote oefeningen worden be
steed, doch ook dan nog op verre na niet
met oorlogssterkte, die eerst bereikt zoude
zijn, als de 8 lichtingen alle waren opge
komen.
Uit al het voorgaande (waaronder mijn
artikel in het vorig nummer van dit blad)
blijkt alleszins duidelijk, dat eene indee
ling, zooals die thans bestaat en zooals
die volgens 's Ministers voorstellen gehand
haafd zal blijven, waarbij de compagnie
uit een gelijk aantal dienstplichtigen van
alle lichtingen is samengesteld, voor de
oefening in hooge mate nadeelig is, ja,
dat dit nadeel in de toekomst grooter zou
moeten worden, omdat met de toeneming
van den diensttijd (tot 8 jaren) het
jaarlijksch militiecontingent per compagnie
evenredig kleiner wordt. In aanmerking
genomen de tegenwoordige beteekenis van
de oefeningen in massa en in verband
daarmede de dringende noodzakelijkheid
om een einde te maken aan de eene ver
derfelijke kleingeestigheid en kortzichtig
heid bevorderende, peuterige detail-oefe
ningen in bespottelijke tooneel-troepjes, is
het een onafwijsbare eisch des tijds,
het legerstelsel op zoodanige leest te
schoeien, dat de verschillende afdeelingen
ten allen tijde op oorlogssterkte zijn ge
formeerd.
De voordeelen, daaraan verbonden, zijn
onmiskenbaar groot en veelvuldig. Doch
laat mij vooraf trachten mijne bedoeling
eenigszins uitvoerig uiteen te zetten: ?
De grondbeginselen, waarop een
Nederlandsch legerstelsel moet worden opge
trokken, zijn de volgende:
1. Nederland onderneemt in Europa
geen aanvallenden oorlog, noch zelf
standig, noch in bondgenootschap
met andere Staten. Het voert alleen
strijd, KOO noodig, wanneer het
wordt aangerand. De Departementen
van «Oorlog" en »Marine" moeten
samensmelten tot n Departement
van »Landsverdediging".
2. Alle Nederlanders zullen te allen
tijde beschikbaar zijn, om tot de
verdediging van 'slands onafhanke
lijk voortbestaan mede te werken.
Zij behooren dus ook allen daarvoor
de geschiktheid te bezitten.
3. Moet alzoo Neêrlands weervermogen
in tijden van gevaar zoo groot mo
gelijk zijn, in den toestand van rust
mag het militairisme aan den
maatschappelijken arbeid niet meer krach
ten onttrekken, aan 'slands midde
len geen hooger eischen stellen, dan
volstrekt noodzakelijk is. Het kapi aal
toch, besteed aan de voortbrenging
van weerkracht, die weder teloor
gaat zonder tot gewelddadige verde
diging van Vaderlandsche belangen
noodig te zijn geweest zooals
regel is is nagenoeg geheel als
weggeworpen te beschouwen (men
denke daarbij ook aan het verlies,
dat door den met de voortbrenging
van weerkracht gepaard gaanden
stilstand van den maatschappelijken
arbeid geleden wordt).
Derhalve mag de oefening onder
de wapenen niet langer duren dan
bepaald noodig is en moet al wat
daarvan buiten de gelederen is te
verkrijgen in mindering komen van
den werkelijken dienst. Hiervan is
partij te trekken voor beperking van
het kazerneleven en van de uitgaven
voor kazernebouw, die bij invoering
van algemeenen dienstplicht anders
buitengewoon hoog zouden zijn.
Het komt mij voor, dat deze drie grond
beginselen ook door den meest verstokten
anti-rnilitairist mits goed vaderlander
met gezond verstand te onderschrijven
zijn.
4. De weermacht van den Staat moet
behoorlijk geoefend, goed gedisci
plineerd (onderling onafscheidbare
eischen van staatsbelang en huma
niteit) en snel te mobiliseeren zijn.
5. De weermacht moet zooveel moge
lijk als 't kan geheel in eigen
behoeften voorzien, waardoor
a. 's legers afhankelijkheid tot haar
kleinste dimensiën wordt ingekrom
pen vooral in oorlogstijd een
onschatbaar voordeel,
b. de voortbrenging op de voor 'slands
schatkist minst kostbare wijze plaats
kan hebben,
en waarbij ten slott?
c. de werkinrichtingen de veiligste plaat
sen in het verdedigingsstelsel kunnen
innemen.
De dienstplichtigen, die in de
werkinrichtingen nuttiger werkzaam
kunnen zijn dan bij 'slands eigen
lijke verdediging, waaronder dus ook
degenen, die voor deze laatste niet,
doch voor eenigen arbeid voor het
leger wel nog bruikbaar zijn, behoo
ren in die inrichtingen eene plaats
te vinden.
Eene strikte toepassing van deze grond
beginselen .kan. slechts leiden tot de in
stelling vau een volksleger, dat het best
past in onzen tijdgeest, het meest strookt
met de moderne begrippen omtrent de
onderlinge verhoudingen der natiën,dus ook
wat betreft de (idealistische 1))
wereldvredeideeën van den nieuweren tijd.
Een volksleger dit vordert het na
tionaliteitsbegrip en is in de tweede (on
dergeschikte) plaats een eisch van zuinig
heid mag geen beroepssoldaten tellen
meer dan die bepaald onmisbaar zijn,
zooals de hoogere aanvoerders en beheer
ders, zij, wier militaire studiën zooveel
tijd en toewijding vereischen, dat die door
dienstplichtigen niet met goed gevolg on
dernomen kunnen worden (Generale Staf',
Intendance e. a.) en verder een beperkt
aantal ondergeschikte officieren tot aan
vulling voor de hoogere plaatsen en tot
leiding van de oefening der dienstplich
tigen. Al het mindere eroepskader kan
in een volksleger gemist worden. Men
vormt zoodoende eene recht nationale
weermacht, geheel vrij van overdreven
militairisme. De dienstplichtigen oefenen
elkander; de besten onder hen, die daar
toe genegen zijn, treden op als onderwijzer
en ontvangen een graad of rang. Ook het
lager administratief beheer is ongetwijfeld
met goed gevolg aan miliciens toe te ver
trouwen, omdat vele dienstplichtigen door
den aard hunner burger-betrekkingen met
administratieve kennis en practische erva
renheid in het leger treden; het militair
administratief beheer moet eenvoudig zijn.
Alleen is tevens voor den tijd van het
jaar, waarin de dienstplichtigen niet voor
hunne oefening onder de wapenen behoe
ven te worden gehouden eenig werk
en toezicht-voerend alsook wellicht
wachthoudend personeel noodig; dit personeel
kan voor een groot deel burgerlijk zijn.
(Wordt vervolgd.)
1) Von Bloch c. s. betoogen, dat de oorlogen,
o. m. door de vorderingen der ourlogstechniek,
in de toekomst onmogelijk zijn geworden. De
vredesconferentie schijnt bijeengekomen, om die
onmogelijkheid te niet te doen, om namelijk
door het verbieden van de veruielingsmiddelen,
die de band opheffen tegen hun vader, den God
des oorlogs zelven, bet dreigend gevaar af te
wenden, van dien lievelingsgod, die er nooit zoo
jeugdig en opgewekt heeft uitgezien als juist
thans. En ook daar weder hebben de //enfants
terribles" niet ontbroken, zij bijv, die
dedum-dumkogels niet wensebten prijs te geven.
DeyerTöliiiipTanl834cnfleyr}jzinni£eStaat.
Het uitstekend geschreven artikel van
mr. J. A. L/3vy, voorkomendeiin De Amster
dammer van 24 December jl., bevattende
een beschouwing over de 3de lezing van
dr. Kuyper: »het Calvinisme en de Staat
kunde, in Amerika gehouden, trof mij in
het bijzonder, omdat hier zoo juist in
woorden werd weergegeven, wat in mij
leefde, wanneer ik dagelijks De Standaard
las, uu jaren lang, en gevoelde, dat wanneer
ooit dr. Kuyper de macht onverdeeld in
handen zou krijgen, het met de ware vrij
heid in het lieve vaderland gedaan zou wezen.
De soort van «christelijke democratie," welke
hij zegt te belijden, voert van zelf' tot
priesterheerschappij, al draagt de priester
in deze dan ook al geen soutane, maar een
jacquet en een slappen hoed.
Ik kan niet zeggen, dat het antwoord
van dr. Kuyper, al moge dit zijn
partijgenooten bevredigen, er iets aan heeft toe
gedaan, om mijn oordeel over het artikel
van den heer Levy te wijzigen met
derflijke «Jantjes van Leiden" slaat dr.
uyper zich meer uit het gedrang ; ik
vond het echter niet noodig, oui in deze
iets anders te doen dan te lezen en waar
te nemen, totdat ik Woensdagavond De
Standaard van 4 Januari jl. in handen
kreeg en daarin, met het oog op het artikel
van mr. Levy, een ingezonden stuk vond
van mr. dr. P. D. Fabius, hoogleeraar aau
de vrije universiteit alhier.
Ik zal mij niet mengen in de eigenlijke
quaestie, welke prof'. Fabius in zijn schrijven
behandelt, maar wel op een oogenschijnlijke
kleinigheid wijzen, die alweer aantoont
met welken verraetelen moed clericalen in
hun organen allerlei onwaarheden aan hun
lezers, die in den regel niets anders dan
hun wijsheid te slikken krijgen, voor de
reine waarheid debiteeren.
Wij lezen dan aan het slot van mr Fabius
ingezonden stuk, het volgende:
Intusschcn wat ouk dit si uk van .Mr. Levv's
betoog moge zij n. ik xal niet loochenen dat liet
gelieel zekere liarmonu- ^^iiijm u; verra len.
Zoo wordt (juk geleerd, dat geen kerk, waar xij
vrij spel had, \oui' brandsiapcl, kcrkci'strat' enz. is
teruggedeinsd.
a Kn dat in ons Vaderland dat nog in tle 19<? eemr
eene geloofsvi.'n-dlgin;; me! kci-kcrstrui'liccri .?iniischoiMvJ.
Die uitging van den n-ij-iti/ri-fe/i Htitat.
Op aansporen van, ja, van de Haagsehe Synode',
maar die zelve slaatxcreaiiair was."
Het is duidelijk, dat mr. Fabius hier op
niets anders het OOST heeft, dan op de
afscheiding van de Hervormde Kerk in
1834 en volgende jaren, toen, onder leiding
van de predikanten Hendrik de Cock en
H. P. Schol te, de beweging plaats vond,
welke in die dagen die der afgescheidenen eu
ook wel der Cocksianen en Scholtianen
genoemd werd. Volgens Groen v. Prinsterer
kon die beweging verklaard worden uit
een opgewekte behoefte naar evangelische
waarheid bij terzijdestelling vau de leer
des Bijbels. De vervolging der Afgeschei
denen, welke al zeer spoedig volgde,
schreef hij toe aan vijandschap jegens het
christendom bij de bestaande kerkbesturen.
Nu wil ik gaarne op het gezag vau
Groen van _ Prinsterer aannemen, dat het
eerste waar is, dat de afscheiding geschiedde
j uit den drang des harten,dat noch ds.de Cock
noch ds. Scholte door andere driji'veeren
?werden voortgejaagd dan evangelische en
geestelijke, maar ik, die nog predikanten
uit dat tijdvak van 1834 tot 183',) gekend
heb, waarachtig geloovige mannen, accepteer
die vijandschap jegens het christendom maar
niet zoo onmiddel ij k, daar ik ze die predi
kanten meermalen in heilige ernst heb
hooren beweren, dat de bedoeling d er afge
scheidenen eigenlijk was om zich meester
te maken van de Hervormde Kerk, dat,
toen die vlieger niet opging, de af scheiding
plaats had en de vervolging slechts ge
schiedde, om de prediking van het zuivere
evangelie te behoeden voor... rustverstoring.
De B isch Kemper, die de afscheiding
heeft bijgewoond, zegt in het tweede deel
van zijn «Geschiedenis van Nederland na
1830'' het volgende:
Het verschijnsel der afscheiding en der orthodoxie
in 1834 en volgende jaren als een oprechte opwekking
lot meerderen godsdienst, dien velen zich niet anders
konden voorstellen dan onder de vormen van den
voorvaderlijke!! godsdienst, mag evenmin ontkend
worden, ais dat die godsdienstijver niet vrij bleef van
hartstocht, eenzijdigheid en eigenwaan van vromer
dan anderen te zijn. Even/eer was bij velen de gi'ond
voor de vrees voor scheuring en ortliodoxisme geen
onverschilligheid omtrent den godsdienst, maar eert
te zw;tk vertrouwen op de kracht der waarheid van
de vrijzinnige beginselen.
De vervolging van hen, die zich afscheiden van
een bestaand kerkgenootschap, is onafscheidelijk ver
bonden aan de vereenig'mg van kerk en Staat of aan
de exclusieve bescherming van bestaande kerkgenoot
schappen."
*
Wij kinderen van het einde der negen
tiende eeuw, kunnen ons thans niet meer
voorstellen welfe een beroering op gods
dienstig gebied in de dagen van 1834 en
'35 in ons vaderland heerschte, hoe scherp
de partijen tegenover elkander stonden.
Sinds dien tijd hebben we de spoorwegen
gekregen en de telegraaf, de telefoon en
ue fotografie, de wetenschap heeft het diepste
der hemelen en het diepste der zeeën door
grond en de massa is er volkomen onver
schillig onder geworden, of in de verklaring,
door de aankomende leeraars te leekenen,
»dat zij de leer, welke overeenkomstig Gods
heilig woord in de aangenomen formulieren
van eenigheid der Nederlandsche kerk is ver
vat, ter goeder trouw aannamen en hartelijk
geloofden," een verklaring, die toen tot
zooveel strijd aanleidinggaf?een dubbelzin
nigheid voorkomt of'niet. Wij leven thans in
een vrijzinnigen staat, en een schaterlach
zou er oprijzen, alleen bij het opperen van het
denkbeeld, dat, de synode der Hervormde
kerk de Nederlandsche kerk staat er in
bovengenoemde verklaring aan de re
geering zou vragen gerechtelijke vervolging
van personen, die toelieten dat in hun hui
zen of op hun erven door belijders van
een andere kerk, die zich daarvan hadden
afgescheiden, godsdienstoefeningen werden
gehouden.
Toch is dit geschied in 1835, de vervol
gingen zijn ingesteld, het groote publiek
zag in de afgescheidenen niets dan
rustverstoorders eu er waren bijna geen advocaten
te vinden, die hun verdediging op zich
wilden nemen !
Eu men lette nu wél op.'Niet het halve
liberalisme van die dagen, dat zich met
Thorbecke, toen nog hoogleeraar te Leiden,
verschuilde achter strafwet en grondwet;
niet de ijveraars in de Synode, die de Af
gescheidenen voor de rechtbanken deden
vervolgen ; niet de Koning met zijn dispo
sitie van .11 December 1835, waarbij de
verzoeken der Afgescheidenen om erkenning
werden gewezen van de hand en de ver
volging der zoogenaamde onwettige verga
deringen werd gelast alles nog een
overblijfsel van de vroegere vereeniging
van Kerk en Staat of liever van de ex
clusieve bescherming van n bestaand
kerkgenootschap door den Staat hebben
volgens prof'. Fabius gevoerd tot geloofs
vervolging met kerkerstraf maar deze ging
volgens hem uit van »den vrijzinnigen
Slaat."
Dat is een herinnering aan vroegere
tijden, die bij da verkiezingen in 1901 op
geld zal kunnen doen! Als wij ons dan
zullen noemen vrijzinnigen democraten, dan
kunnen dr. Kuyper en mr. Fabius huu
christelijke democraten toeroepen: »O, broe
ders, luistert niet naar dezen, dat zijn na
komelingen van hen, die in 1834 en '35
uw dierbftre geloof'sgenooten voor de recht
banken daagden, ze door marechaueées en
kurassiers met de scherpte des zwaards
deden slaan!"
De vrijzinnige staat de schuld dragende
van vervolging en kerkerstraf' om des
geloofs wille!
«Het doel is", schrijft mr. Levy: de Kerk
naast den Staat. Plet middel is:
«begripseii geechiedvervalsching", en nu komt het
mij voor, dat van die begrips- en
geschiedvervalsching mr. Fabius met zijn : »die
uitging van den vrijzinnigen staat" een
curieus staaltje ten beste heeft gegeven.
Dat het reeds een abnormaliteit is, om
den Staat onder het régime van Willem I
vr>jvi>tiiiy te noemen, zal wel iedereen in
het oog springen, dia de ware beteekenis
van het woord vrijzinnig begrijpt en iets
van dat régime afweet.
Vrijzinnigheid uit zich door de daad en
wanneer Jlir. mr. A. F. de Savornin
Lohman, eerende »de geniale leiding van dr.
Kuyper," aan het slot van zijn brochure
DG l'acifhatie het »Ilem alleen zij de eer!'
doet weerklinken, hulde brengt aan de
liberale leden der Eerste en Tweede Kamer
die voor de schoolwet van 1880 stemden,
dan geeft
door het noemen van deze
daad, de juiste beteekenis van het woord
«vrijzinnig" aan.
Als prof'. Fabius de vervolgingen in 1834
en :35 toeschrijft aan den vrijzinniger) staat
en dus zijn lezers wil wijs maken, dat de
vrijzinnigen toen het roer van Staat in
handen hadden, dan vergeet hij geheel en
al mede te deelen, dat ware liberale staats
mannen van die dagen, als Luzac, Falck,
Di~k Donker Curtius en anderen, de ver
volging der afgescheidenen, onder de leuze:
roitloir c.xclnre les iiüoléranls de In toli'rance
c ent rend/'c la (oli'ratice pour jamais
impossiiile, scherp afkeurden, en liet was dan
ook aan den invloed van het cordaat
optreden der toenmalige vrijzinnigen voor
het grootste gedeelte te danken, dat bij
K. .B. van 14 Februari 1839 de eerste
christelijke afgescheiden gemeente te Utrecht
werd erkend.
De auti-revolutionairen van die dagen
zagen dan ook zeer goed in, wie den afge
scheidenen het koopje der vervolgingen ge
leverd hadden. De namen der zeer conserva
tieve ministers van Pallandt van Keppel en
vau Maanen, van dozen minister van Justitie
vooral, leven nog wel in herinnering bij hen
voort eu het indirecte gevolg van de ver
volging was, dat het geschil omtrent het
onderwijs in betrekking tot den godsdienst
meer op den voorgrond trad, dat er een
verwijdering ontstond tusscheu de
autirevolutionairen en de co/ -icri'iilicrf.n- t n (ie
katholieken, van toen ai, deiide dat er
met die oude erf-vijanden, die toch op
politiek gebied een richting vertegenwoor
digden, «gelijk die onder invloed der
Hervor .-ing omstreeks 1572 zijn stempel ont
ving," wel te handelen zou vallen, partij
kozen voor de afgescheidenen.
Bij de stembus van 1897 hebben wij ge
zien, dat de leider der christelijke demo
craten, niet tevreden met de pacificatie, waar
voor de heer De Savornin Lohman dr.
Kuyper hulde en God alleen de eer bracht
»den God onzer vaderen, die de gebeden
Zijns volks in verhooring doet gaan" zich
dankbaar herinnerde, welke voortreffelijke
bondgenooten bij zekere gelegenheid de
katholieken kunnen zijn. (*)
Toen professor Thorbecke in het Journal
de la Ilaije, op gezag van strafwet en grond
wet de vervolging der afgescheidenen ver
dedigde een gevoelen dat vele rechtsge
leerden met hem deelden ging hij nog
verder en verkondigde hij op gronden van
staatsbelang, dat de regeering hen niet
mocht toelaten, maar streng moest ver volgen,
omdat zij een gevaarlijke partij waren. Groen
van Prinsteren voerde hem toen in hetzelfde
blad het voortreffelijke woord tegemoet:
»Vous prêchez la Césaro- paf ie dans laplus
naive siinplicité!'
Thorbecke is later wel van opinie veran
derd, maar de apostelen der »Césaro-papie"
loopen nog altijd, zich hullende in moderne
kemelsharen kleederen, onder ons rond.
Het «dwingt ze om in te gaan," al is het
dan niet door de oudefoltermiddelen, staat
nog in hun vocabulaire. Mr. Levy heeft
dit duidelijk gezegd, toen hij, wijzende
op de woorden van dr. Kuyper: »wie de
conKcieniie vrij ook tegenover God en zijn
woord »wil maken' (natuurlijk zooals dr.
Kuyper God verkondigt en het woord uit
legt), begroef ik als tegenstander, niet als
bondgenoot" (*) schreef: «Meer d au dit
afschuwelijk beginsel is er in
de geschiedenis der
menschheid nooit noodig geweest, om
duizenden en duizenden te doen
l ij den onder
helschenpriesterdwang, om den rechtvaardigen
Christus te verkeeren in een
vlammend God der wrak e"; en
wanneer ooit dr. Kuj'per's gemoderniseerde
Césaro-papie in Nederland volkomen het
gezag in handen mocht krijgen, dan zou
het allen, die vrijzinnig denken, u en mij,
geraden zijn om de eerste de beste boot
naar Amerika te nemen, naar hef vrije
land, waar hij zijn »stone lectures" heeft
gehouden, ten einde den zwaren vuist te
ontkomen, die ons alsdan op den uek zou
worden gelegd.
Begrips- en geschiedvervalsching is het
middel om te komen tot die heerschappij.
In het bovenstaande meen ik aangetoond
te hebben, dat prof. Fabius, waar hij den
vrijzinnigen staat de schuld geeft van
de vervolgingen in 1834 en '35, zich aan ge
schiedvervalsching schuldig heeft gemaakt.
Amsterdam. SORANTJS.
(*) Of er in dat h;mdgenootschap geen hreuke is
gekomen, zal de tijd moeten leeren. De houding der
katholieken hij de stemming over het groote amen
dement" en later bij de aanvallen, door dr. Knvper
tegen dit ministerie gericht, gaf nu reeds aanleiding
tot het feit, dat op de Gereformeerde Kweekschool
voor Christelijke Onderwijzers te Amsterdam aan de
leerlingen de samenwerking met de katuolieken voor
de toekomst wordt verklaard ee,n onmogelijkheid te
zijn.
alle beschikbare gelden in offensieve wa
penen te kunnen omzetten.
# #
*
Nog eens: De Reorganisatie omer Zee
macht, door \V. M. ExGELBEfira.
L. J. Veen, Amsterdam 1899.
In de «Reorganisatie .onzer Zeemacht"
(L. J.Veen Amsterdam 1897) welke brochure
te zamen met het zooeven uitgekomen vlug
schrift ne marinestudie vormen, legt de
heer W. M. Engelberts zijne denkbeelden
neer omtrent de reconstructie onzer vloot.
Als zijne meeuiug deelt de schrijver mede,
dat de koers, welke het departement vau
Marine stuurt, om de Nederlandsche zee
macht in vredestijd te brengen op de veilige
ree, vanwaar zij in oorlogstijd den vijand
met vertrouwen kloek eu onversaagd tege
moet kan stoomen, twijfel wekt aan be
houden aankomst.
lu zijne eerste brochure schetst de schrij
ver als de taak welke onze zeemacht moet
worden opgedragen »de beveiliging van ons
zeef'rout".
Hiertoe is een buitengaats optreden der
vloot, los van havens, reeden en zeearmen
noodzakelijk, want de landmacht, hoe sterk
ook opgesteld langs de kust, al of' niet
ondersteund door eene zeemacht gebonden
aan vaste punten, kan nimmer de taak
vervullen van eene zelfs zwakke vloot op
tredende vóór de kust.
«Welken schrijver van welken landaard
men ook raadpleegt over de taak en liet
optreden van eenige zeemacht, in de ge
schriften na afloop van dezen krijg ver
schenen (Spaanscti-Amerikaanschen oorlog)
immer eu immer wordt men gewezen op
de noodzakelijkheid om de kustverdedi
ging niet aan de landmacht, maar aan de
zeemacht op te dragen. Scherp wordt ge
laakt, de zeemacht te binden aan havens,
reeden en zeearmen. Krachtig wordt aan
gedrongen op een kloek optreden vóór de
kust in open zee en bepleit, dat ook in het
strategisch defensief het karakter van de
vloot een tactisch offensief optreden eischt."
Door den schrijver wordt betoogd dat
men bij een oordeelkundige opbouw der
vloot voor alles de te volgen strategie in
den te voeren oorlog moet vaststellen, omdat
daarvan het aan te bouwen materieel af
hankelijk is. Uit tal van gegevens wi/rdt
aan getoond dat geen deugdelijk vastgesteld
plan de basis vormt der reconstructie onzer
zeemacht en dat hierin de reden moet wor
den gezocht dat elke minister aan de Kamer
een type oorlogsschip voorlegt, verschillend
in vorm en bewapening, met vroegere pro
jecten, zonder dat zulks te rechtvaardigen
is door den traditioneelen «reusachtige voor
uitgang der techniek". Scherp hekelt de
schrijver het bouwen van onze kostbare
kruisers en pantserschepen, welke volgens
hem niet passen in een deugdelijk plan van
defensie, welk plan rekening moet houden
met de staatkundige toestanden vau na
burige rijken, met eigen ligging en bodem
en ilc diiaruit voortvloeiende hulpbronnen.
Wat het pantseren van schepen betreft,
zoo is het pantser, uit den strijd der
r&eenins.cn in dagbladpers en elders gevoerd,
ondanks zijn dikte en sterkte zoo gehavend
te voorschijn gekomen, dat het geen nadere
uiteenzetting behoeft, dat elke pantsering
door den schrijver wordt verworpen, om
De beteekenis der tweede brochure ligt
in het oorlogschip, in ontwerp dat daaraan
is toegevoegd.
De bewapening bestaat uit 4 kanonnen
van 12 cM. of uit 4 houwitsers van 12 cM.
(snelvuurgeschut van middelbaar kaliber).
De opstelling der 4 vuurmondeu is zoodanig,
dat steeds het vuur van een drietal en
dikwerf het vuur van een viertal op eenig
doel kan worden geconcentreerd, onaf
hankelijk van de koers die het schip stuurt.
Dat bewapening met zwaar geschut geheel
achterwege is gelaten, wordt gerechtvaar
digd door de uitkomsten van den
Jap.Chin.- en van den Spaansch
Amerikaansche oorlog. «De aslijn der kanonnen ligt
pi. m. 4 M. boven de toegeladen lastlijn. Het
schip is volkomen zeewaardig.
Van staal gebouwd zonden eenige hout
constructie en in waterdichte compartimen
ten afgedeeld, heeft het toegeladen 630 M3
waterverplaatsing (d. i. voor zee volledig
uitgerust). Het is lang over alles GG.GO M.
(tusschen de loodlijnen 65 M.) Het is breed
op de toegeladen lastlijn 7 M., de holte van
het schip is 5 M. en het treedt toegeladen
2.60 M. diep. Het kan dus reeds in pi. m.
3 M. waterdiepte navigeeren.
Zes Yarrow-ketels met een triple
compound machine ontwikkelen
2000Indicateurpaardenkrachten en geven het toegeladen
schip een vaartsnelheid van 18 knoppen of
mijl per uur. Een honderd en tien ton
kolen kunnen worden medegevoerd, waar
mede bij oeconomische vaart 2400 tot 3000
miilen kunnen worden afgelegd.
Voor de 4 kanonnen zijn aan boord 1200
schoten.
De bemanning bestaat uit: den comman
dant, twee olficieren, een of twee adelbor
sten, de chef' van de luachiaekamer, een
zestal machinisten, een
onderofticier-ziekenvader en administrateur, en een twaalf
man kader met een zestig man voor scheeps-,
artillerie- ea machinekamerdienst. Totaal
ruim tachtig koppen.
De verlichting, de verwarming, de ven
tilatie en het bereiden der spijzeu hebben
plaats met behulp van electriciteit. Het
sturen, het ankerwinden en het aanvoeren
van munitie kan electrisch of met de hand
geschieden.
Niet eenige pantsering is aangebracht.
Noch dek-, noch gordelpantser, noch schild
voor het geschut. De commandant staat
niet in een couimandotoren, maar open en
bloot op de brug, hij kan vanaf daar koers
en vaartsnelheid van het schip regelen, en
geeft zijne bevelen voor het vuur mondeling
aan den officier, commandant van de
batterij."
"Wat de indeeling van het schip zelf be
treft, zoo blykt daaruit dat het evenveel
comfort aanbied als de schepen met g oote
tonneninhoud. Er is gebroken met hèidée^
dat de commandant een wereld pp zichzelf
moet vormen en daartoe voor zijn persoon
de beschikking moet hebben over een eigen
badkamer, over een eigen trap, over eigen
femakken enz. Terecht gaat schrijver van
et denkbeeld uit, dat de macht van een
commandant niet gezocht moet worden in
afzondering, maar in meerdere kennis en
groote karaktereigenschappen ; dat ook de
gewone bemanning de beschikking heeft
over een badllamer, benevens over een
leesen schrijfkamer verdient toejuiching.
Tengevolge van den geringen diepgang
kunnen alle vaartuigen der ontworpen vloot
van uil de Texelsche en Vliegaten op de
ZuidHollandsche en Zeeuwsche stroomen komen
door het Mcnrede kanaal. De kracht onzer
zeemacht wordt hierdoor meer dan ver
dubbeld.
Uit de geheele brochure blijkt dat men
getracht heeft aan de eischeu door de tech
niek en de taktiek gesteld, beide te voldoen.
Door de onderlinge tegenstrijdigheid van
meerdere dier eischen heeft men op verschei
dene punten moeten schipperen. Zulks zal
wel nimmer te vermijden zijn. Of de groe
peering der ketels 3 aan 3 een gelukkig
idee is, of verwarmen en koken met elec
triciteit aanbeveling verdient, kan slechts,
als zoovele andere vragen van ondergeschikt
belang, door de praktijk worden beslist.
In ieder geval was de technische hulp den
schrijver geboden een zeer goede.
Terecht heeft de heer E. ingezien, dat
de kracht eener vloot niet is de som der
krachten vari elk schip afzonderlijk, maar
dat deze gezocht moet worden in de samen
voeging der schepen tot gevechts- en
slageenheden. Alleen bij zulk eene groepeering
zal 't toch mogelijk zijn de strijdmiddelen
zoodanig aan te wenden, dat een maximum
uitwerking wordt verkregen. Door toevoe
ging of afzondering kan men de macht,
waarover rnen moet kunnen beschikken,
in overeenstemming brengen met het te
bereiken gevechtsdoel, zonder overbodige
krachten duartoe te moeren benutten.
»De vloot, zal m. i. sterk moeten zijn:
l escadrille, bestaande uit het commando
schip van den escadrille commandant, 3
artillerie divisies en n torpedoboot divisie.
Eén artillerie divisie bestaat uit: het
commando schip van den divisie-comman
dant en acht schepen waarvan elk schip
bewapend met 4 snelvuurkanonnen vau
eenzelfde soort."
«De torpedobootdivisie bestaat uit zeven
vaartuigen. Het commandoschip van den
divisie-commandant eu O torpedobooten
van het type: «Torpedo-divisions" boot
(D-boot) eike boot bewapend met drie
lanceerbuizen.
Aan de divisie zijn toegevoegd drie
artillerieschepen bewapend met licht
geechut.
Het escadrille bestaat derhalve uit: acht
en dertig vaartuigen, voerend ruim honderd
stukken geschut, waarvan een vijftig van
middelbaar, de rest van licht kaliber, en
achttien torpedolanceerbuizen.
Het telt eeue bemanning van drie dui
zend tot twee en derti»honderd koppen."
»De drie artüleriedivisies met de
torpedobootdivisie vertegenwoordigen derhalve een
waarde vau een en dertig tot twee en
dertig millioeii gulden."
De vloot bestemd om vóór de kust op
te treden, stelt dus aan het Nederlandsche
volk minder zware nanciëele eischen dan
het materieel welke door de regeering werd
voorgesteld om aangebouwd te worden en
waarmede het doel »de beveiliging van het
zeefront" niet wordt bereikt, omdat met de
voorgestelde types oorlogschepen geene
rekening werd gehouden met het offen
sieve karakter van den zeeoorlog, 't welk