Historisch Archief 1877-1940
No. 1177
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
met naar boven omgekrulden snuit, in voluten
uitloopende; in den opengesperden bek zy'n
meestal weer dier- of plantmotieven aange
bracht; het geheel is een bij uitstek fraaie
eindigingsvorm, die men zeer veel toegepast
ziet. De Banaspati, die als bekroning ook een
zeer geliefd motief is, bestaat uit een groote
kop met uitpuilende oogen en platten neus, de
bovenkaak is van groote tanden voorzien, ter
wijl de onderkaak meestal ontbreekt. De haren
gaven in het bijzonder aanleiding tot kunstige
ornameataties, zooals b\jv. bij den hie; bedoelden
tempel, waar naast de kop z'.ch nog twee
leeuwtjes bevinden en waarboven, de richting
der haren volgende, als op wolken gezeten,
kleine beeldjes zich verheffen. Ter weerszode
der ingang zrjn nog nissen aangebracht, waarin
naakte figuren met den gordel der Brahmanen
om het lichaam zijn uitgehouwen. Friezen met
bloem en bladmotieven, alsmede figurale voor
stellingen loopen om het geheele gebouw, dat
door zijn nissen, lijstwerk en voorsprongen,
een tinteling van licht en schaduw verkiygt,
die het geheel een indruk geeft van
ontzaglijken rijkdom.
De Tjandi Sari en Tjandi Plaosan zijn op
een eenigszins ander plan gebouwd, daar zij
bjjv. slechU van ne zijde toegang verleenen.
Eveneens vindt men hier echter de bekroning
met Banaspati en omlijstingen die in leeuwen
koppen eindigen, wat dan ook een telkens
terugkeerende versieringsvorm is. De grond
vorm dezer tempels is rechthoekig met een
voorsprong voor den ingang, die echter bij
den Tjandi Sari ontbreekt. Daar deze echter
als voorbeeld dient voor den te bouwen tempel
op de a. s. tentoonstelling te Parijs heeft men
haar voorbouw terug geconstrueerd op die der
Tjandi Plaosan, die in hoofdzaak dezelfde .is.
Rond het geheele gebouw zy'n paneelen met zeer
fraaie staande figuren aang-.bracht, die, verschil
lende attributen in de hand dragende, als vereer
ders en beschermers van het Buddhisme te be
schouwen zijn. Van een dezer figuren bevat de
aflevering een tusschentekstplaat, terwijl als
losse afbeelding o. a. een drietal reproducties
ons een denkbeeld geven van de schoonheid
der Boro-Boedoer-üiezen. Aan uitvoering der
prenten zoowel als- aan den druk is zeer veel
zorg besteed en de heer von Saher weet ons door
zijn beschrijvingen belang te doen stellen in
al het schoons der Hindoe-overblijfselen, die hu
uit eigen aanschouwing kent en die nog door
weinigen voor schoonheden worden aangezien.
Vandaar dan ook dat voor hen die nader met
deze bouw- en beeldhouwkunst van lai g ver
vlogen tijden kennis willen maken, de uitgave
der Versierde kunsten in Nederlandbch-Indië"
zeker zeer welkom zal zijn.
R. W. P. JR.
imiiiiiiiiiifiiimimiiiiiimiiuM
Twee nieuwe heraldische studiën.
B. H. KLÖNNE, Het Wapen van Amster
dam. Amst., Fr. Muller & Co. Herald.
gegevens van Nederland, zijn provinciën,
enz. Kalender voor het jaar 19uO. Amst.
J. L. Beyers en J. Funke.
Het was een zeer goede gedachte van pastoor
B. H. Kiönne, den ijverigen oudheidvorscher,
wiens hart zoo warm klopt voor al wat in zijn
geliefd Amsterdam oud is en schilderachtig
en eerbiedwaardig, eens een hartig woordje
te zeggen over het vernieuwd Amsterdamsch
wapen.
Volgaarne erkent de schrijver van het wapen
van Amsterdam" uitgegeven op eenewyzezoo.
als men dat van de, ook echt Amsterdamsche,
firma Frederik Muller & Co. gewoon is dat de
verandering by besluit van 7 Juni 1898, onder
veel opzichten eene verandering ten goede waa.
De leeuwen, thans niet meer omziende, zijn
beter geteekend; de paal heeft een betere
proportie, immers het derde derschildbreedte;
de ronde schildvorm is eleganter en krach
tiger ; in n woord, men is tot den goeden
tijd der heraldiek teruggekeerd. Jammer dat
de leeuw, heraldisch links (subjectief rechts)
geplaatst, niet even als zijn evenbeeld rechts,
den rechter achterpoot op het voetstuk van
het wapen heeft gezet, jammer vooral dat de
beide leeuwen niet heraldiek genoeg zijn!
Immers al wat heraldiek is had eens een praktisch
doel en diende niet alleen voor ornament. Ka
dat praktisch doel n ook de ornamentiek
eischten beide dat men van verre het wapen
kon onderscheiden; het wapen was een
vereenigingfcteeken in den stryd, dit was het
praktisch doel: daarom geen knutselwerk geen
ininiatuurtjes, maar ook geen vleeschige, gladde
dierenvormen, die in de verte een vlek toonden,
meer niet! Daarom vindt men de leeuwen in
den besten tijd der heraldiek, in de middeleeu
wen, vol krullende manen, haren, flink uitstaande
klauwen en met sterk gekrulden staart, dikwijls
met gespleten en gekruisten staart, wat later
tot de dwaze beschrijving met dubbelen staart"
aanleiding gaf. Men beschouwe eens de zegels
hangende aan onze oude diploma's en charters,
zooals het Rijksarchief in Limburg bijv., in zulk
een groote hoeveelheid en verscheidenheid
bezit, eer men een leeuw voor een wapen
teekent.
Wat pastoor Kiönne zegt van de verandering
van het haaksche kruis in een sautoir (een rech
ter- en linker schuinbalk, die elkaar kruisen)!)
is ook zeer juist; ook mij komt dit kruis: X>
waarvan elke hoek 90 graden heeft, beter voor
dan het tegenwoordige X, alleen reeds om
dat, de eeuwen door, Amsterdam die kruisen
en geen ander, in zijn wapen heeft gevoerd;
die kruisen zyn als het symbool van Amster
dam geworden. Reeds Vondel stelde Amstels
raden voor gezeten op een schild" ('t schild
van Gijsbrecht van Amstel) met kruisen over
laden" ; die kruisen gaven aanleiding tot histo
rische allusiën of toespelingen als het bekende:
t Hof van Bourgondiën kruist ons met geld" enz. ?
oude bekende voorstellingen in steen, op
schilderstuk en plaat, stellen die kruisen voor,
daarom, of 't nu al sautoirs moesten zijn of
niet: het zijn de Amsterdamsche kruizen sinds
1) Dat wil niet zeggen dat ik toegeef dat
een sautoir nooit, ook niet als hoofdfiguur van
een schild een haaksch kruis kan vormen. Dat
hangt van de proportien van het schild af.
Men vergelijke bijv. de afbeeldingen in
Rietstap's handboek der wapenkunde, Junius'
heraldiek, Gheusi's en Loufan Geliot's (Paris
1661) heraldieke werken en vooral Lion, Ancien
armorial.,. 1396.
eeuwen, en als ze in de heraldiek al niet beston
den, dan moet deze ze maar erkennen onder
den naam van Amsterdamsch kruis", zooals
er al een Bourgondisch, een Jerusalemsch, een
Johannieter en een Malteezer kruis bestaat :
Amsterdam heeft mede recht op zijn kruizen,
ook in de heraldiek.
Zijn wij ten slotte met den Zeer Eerw. heer
Kiönne innig verheugd dat nu eindelijk de kroon
(prentenboeken-kroon) met die leelijke blauwe
muts eindelijk verdwenen is, wij betreuren het
innig met hem dat de prachtige
Maximiliaansche Keizerskroon het wapen der Amstelstad
niet siert. Die kroon is niet slechts waarlijk
keizerlijk, maar ook de eenige juiste. Jammer,
jammer, dat men in 1898 de gelegenheid liet
voorbijgaan om met die kroon ons eerwaardig
Amsterdamsch wapen en de fiere aloude Keizer
stad te bekronen!
Dit was de gedachte die ons bezielde toen
wij die mooi en kloek geteekende wapenvoor
stelling bewonderde door den heer T. v. d.
Laars, op pastoor Klönne's aai,wijzing, geteekend.
Wy begroeten met ingenomenheid het werk van
dezen teekenaar, niet slechts hier, maar vooral
ook in de aan het hoofd van dit artikel op de
tweede plaats vermelde heraldische gegevens."
Wij kunnen natuurlijk niet controleeren of
alles heraldisch juist is in dit werk, maar alles
bijna is fraai geteekend, ook de kostumen der
provinciën. De Limburgsche en Valkenburgsche
leeuw hebben echter de tong van keel; het
wapenschild van Maastricht is tegenwoordig
gekroond; de kroon van het wapen van Drenthe
komt ons voor niet juist te zijn ; de uitleg van
Vereenigde Nederlanden" tegenover zeven
pvovinciën" op het titelblad had duidelijker
kunnen zijn; bij Utrecht hadden wij gaarne
de namen der stemhebbende steden gezien ; het
damasceeren van wapens komt ons voor een ge
bruik te zijn uit de 16e en 17e (en waarschijnlijk
ook uit het begin der 18e eeuw) dat geen aanbe
veling verdient, enz. Dit zijn echter maar zeer
kleine aanmerkingen. Het werk zelf verdient
allen lof niet alleen, maar zeer zeker voorziet
het in een langgevoeld gemis; decoratieschilders,
teekenaars en allen, wien decoratieve kunsten
en decoratie ter harte gaan, kunnen wij dit
fraaie boek gerust aanbevelen, dat n den
heer T. van der Laars n de fotolithografische
inrichting van L. van Leer & Co. en den uit
gevers alle eer aandoet.
Maastricht. A. J. FLAMENT.
Liefde.
Als Tcaf voor den wind, door ETHEL MAOS.
2 dln., Amst., Versluys, 1899.
Uit het liefdeleven van groote mannen,
door den schr. van «Gelukkig ofschoon
getrouwd", uit het Eng. door mevrouw
JOH. DYSEEUNCK. 2 dln,, Rott, Wenk
en Birkhoff, 1?99.
De beide boeken, wier titels hierboven staan
afgedrukt, kunnen, hoewel een gansch anderen
geest verradende, toch in n opzicht met
elkander vergeleken en tegelijk besproken
worden, omdat ze beide van liefde en
liefdeleven handelen. Vóór de onbekende schrijfster
Ethel Macs is de liefde echter kaf voor den
wind ; voor den onbekenden Engelschen auteur,
door mevrouw Dyserinck zoo hoog gesteld,
is het een groot geluk, door allen nagejaagd,
doch door weinigen gegrepen.
»Als kaf voor den wind". Men behoeft niet
lang naar de beteekenis van dien op het eerste
gezicht vreemden titel te zoeken, want reeds
op de eerste bladzijde van het boek staat te
lezen, dat de liefde en de rede niet te samen
gaan en het cynisch bijschrift van een
muurteekening in de Chat noir te Parijs als eigenlijk
motto van het werk aangegeven: L'amour, c'est
une maladie de peau.
Wie met zulke vooropstellingen aan de
bearbeiding van een liefderoman gaat, is, we
kunnen er ons van verzekerd houden, dat
onderwerp niet waard. Het zal wel zoo zijn.
gelyk de schrijfster beweert, dat ze er alles van
ondervonden heeft; doch de slechtste ervarin
gen op het punt van liefde, zullen niet kunnen
verhinderen dat de liefde blijven zal het hoogste
object van de poëzie, zoolang er een
iienschenhart of liever twee zullen blijven kloppen op
aarde.
IMUII Uil l II" III
iimiiililiiiimmmiiimiiiiiiiimimimiumimmuiimi
IIIIIIIIIIIIUIIIUUIIIIIIIhlIIIIHUIIIIIIIIUIIIIIIIIIIUUIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIUIIIIIMIIUIIIIIIIIIUIIIIIIIIUIIIIIIIIUIIIIIIIUIIIIIIIUIIIIIIIUIIIIIIUIUIIIIIII
DAMEjS
Open Mef aan Ma Heijeraans.
Mejuffrouw,
In het nutnmur van Belang en Recht van
l Januari bespreekt u Geloof van Anna de
Savornin Lohman en voel ik me verplicht om
ter wille van het goede recht der schrijfster
als vrouw en als kunstenares tegen uw oor
deel op te komen.
Aan het slot uwer bespreking bekent ge,
*dat ge lang geaarzeld hebt, eer ge die be
spreking hebt neergeschreven, dat ge u hebt
afgevraagd of ge niet beter deed te zwijgen,
nu ge niet waardeeren kondet."
En dat slot, die bekentenis is het beste
bewijs, dat ge inwendig iets voeldet van een
zich-zelf afvragen: doe ik wel goed? Dat er
een vaag stemmetje in u sprak: gij doet niet goed.
Neen gij hebt niet goed gedaan, ge hadt
beter gedaan te zwijgen; er zijn gedachten in
den mensob, die men niet uiten mag. Ge
kunt denken over Anna de Savornin Lohman
hoe ge wilt, maar ge hebt daarom niet het
recht dit uit te spreken, en nog wel in het publiek.
Wie en wat geeft u 't recht te oordeelen
over eeue vrouw en haar werk als, gij deedt?
Of is het de gelijkluidende naam van eea onzer
grootste artiesten, die u, meent ge, het recht
verleende zoo apodictisch op te treden tegen
over eene die, in den artistenwereld althans,
veel hooger staat dan gij ? Mogen wij oordeelen
over onze meerderen? Neen, alleen zoo wij
met daden kunnen siaven, dat wij beter werk
kunnen leveren dan zij.
En den naam van dien grooten kunstenaar,
aan wien de uwe verwant is, moogt ge niet
ijdellijk gebruiken om u een recht toe te
eigenen dat het uwe niet is.
Zie ik ken de schrijfster van Geloof niet
persoonlijk, en van hare werken alleen: 't Eene
noodige, Geloof en hare eerste brochure. Ea
wat hebben hare brochures en hare boeken
met elkaar te maken ? Niets ! De eerste schrijft
ze als vrouw, die, hare meening uit tegen het
feminisme, de laatste schrijft ze als artiest. De
vrouw is daar niet. Of een man of een vrouw
Geloof enz. geschreven heeft, wat doet het er
toe? Men heeft met 't boek te maken als
artistiek werk, de persoon laat men er buiten.
Het is zoo'n bekrompen iets van menschen
en dat is vooral een hebbelijkheid van
vrouwen, dat ze geen personen en zaken uit
elkaar kunnen houden. »Zij heeft 't recht"
schrijft gij, »als iedereen om hare meening te
hebben en die te zeggen, maar zij is zoo ver
diept in wat haar de eenige levensverklaring
lijkt, dat andrer spreken en doen haar vreemd
schijnt."
Maar houdt niet ieder mensen en iedere
vrouw er een levensverklaring op na en meent
niet ieder, dat de hare de juiste is? Het gaat
daarmee als met den godsdienst. Ieder heeft
zijn eigen Godsidée en houdt de zijne voor de
juiste. Waarom anders al die onverdraagzaam
heid? En dat juist is zoo typisch, ik zou haast
zeggen zoo bekrompen bij al de vooruitstre
vendheid der moderne vrouwen, dat zij een
vrouw om 't maar eens eens te noemen »van
den ouden stempel" niet kunnen uitstaan. Ze
gunrien haar heur idee, hare ouderwetsche
ievensverklaring niet, ze is dom en eng van
begrip en »een njet begrijpende vrouw"
zooals u zegt.
Mijn hemel, wat kan 't u schelen, of ze al
dan niet begrijpt, of ze vrouw en liefde aldan
niet n voelt, of zij niets beseft van
alliefde? Laat toch die vrouw haar eigen
leven leven, als zij er gelukkig mee is. Dat ia
voor haar 't voornaamste en 't zal tot uw
geluk niets afdoen of ze u en de uwen wel of
niet begrijpt. Wat kan u Anna de Savornin
Lohman als vrouw schelen mits ze als schrijfster
afgescheiden van persoon artistiek werk
geeft. En dat juist vind ik 't bekrompene, 't
hatelijk, 't onrechtmatige in uwe bespreking,
dat ge dit wetk hebt beoordeeld niet als werk,
maar als een uiting van een vrouwenmeening,
in uwe oogen verkeerd. Ik laat de kwestie
geheel buiten bespreking of Anna de S. Lohman
in hare opvatting van liefde rationeel is, of ze
redeneert, combineert, of ze blijk geeft van
kennis van 't vrouwelijk hart in 't algemeen.
Ik ga volstrekt, wat dat betreft, niet met
haar mee, maar dat raakt me ook niet, zij hare
opvatting, gij en ik de onze, 't doet tot hare
waarde als mensch niet af en zeer zeker niet
tot hare waarde als schrijfster.
Ik zou wel eens willen weten, waarom de
schrijfster in Geloof niet subjectief mag zijn.
Belachelijk! Gij zegt: omdat de schrijfster hier
verschillende personen ten tooneele voert, die
ieder hun eigen leven moesten leven!" Welnu,
is 't daarom per se onmogelijk, dat zij in elke
persoen een klein stukje van zich zelf legt, in
elke figuur eea ander stukje van zichzelf? O'
wat geeft ge in dat ue zinnetje uzelf bloot!
Hoe weinig kent ge dat groote artiesten hart,
die wijde kunstenaarsziel, die als 't ware bij
elke schepping een deel, misschien een atoom,
maar altijd iets van zichzelf legt, waaronder het
werk waar artiestenwerk wordt! Ea dan verwijs
ik a naar al 't geen die groote bloedverwant
vaa u geschreven heeft vanaf zijn groot
tooueelstuk tot aan 't kleinste Ealcklandje. In alles
is iets van hem zelf, iets vaa zijn eigen
voelen, van zijn eigen zieleleven.
Er blijkt geen liefde tusschen vader en zoon,
zegt ge, omdat ze elkaar had toespreken, omdat
de zoon den vader verwijtiiiK'en doet. Is dat
dus nooit gebeurd in 't leven, dat twee menschen,
die dol veel van elkaar hielden in 't vuur
hunner overtuiging elkaar de hevigste verwij
tingen doen? Als Mare de adelaar zijn
vader niet had liefgehad, zou hij op dat
oogenblik, op grond van zijns vaders onverantwoordelijke
daad zijn heengegaan, waarheen zijn hart trok.
Hij zou zijn belofte hebben geschonden, maar
op dat oogenblik had hij er 't recht. toe.
En dan verwijt ge de schrijfster dat Gertrude
geen liefhebbende moeder was. Maar heeft de
schrijfster er wel zoo'n liefhebbende moeder in
gezien? Ja, heel in 't behin schrijft ze dat, de
moeder haar kindje heel heel lief heeft, maar
later komen de groote emoties van Mare's» liefde
en dan raakt de instinktmatige moederliefde op
den achtergrond. Er zijn vrouwen, vele zelfs,
in wie de vrouw sterker leeft dan de moeder;
evenzoo zijn er vrouwen, in wie de moeder
sterker leeft. Zijn daarom nu de laatste beter
als menseh? Wie van ons zal dat mogen
beweren? Gertrude was vóór alles vrouw. Om
haar kind als 't nog geleefd had zou ze
misschien gelaten hebbeu, wat ze op 't laatst
van 't boek deed, dien brief schrijven, maar dan
zou ze 't gelaten hebben niet uit moeder
liefde maar uit plichtshevoel, en die plicht zou
haar heel haar leven tot een zwaren last gebleven
zijn. Tegenover haar man achtte zij zich van die
plicht ontslagen, omdat ze hem en hij haar niet
liefhad, haar kind echter zou zijne rechteu hebben
doen gelden. Ik iaat staan of Gertrude als zooda
nig zich laat kennen als een beminnelijke vrouw,
dat doet er ook niets toe. De schrijfster heeft
haar gegeven, zooals ze was. Een vrouw met
een alles overheerschende liefde en alles willende
opofferen vóór die liefde.
Ik geloof, dat Anna de Savornin Lohman in
haar boek niet meer willen doen, dan 'r,
zieleleven geven van een vrouw als Gertrude, die
ondanks al haar twijfelen, door den samenloop
van omstandigheden, die haar leven plotseling
een andere richting geven, dan zij zelf ooit
heeft vermoed of gewild, toch gaat beseften, dat
er een macht bestaat, hooger dan zij. (Zie
blz235); We meeneu dat we een weg uit moeten
gaan; dat we niet andrrs kuuueii, dat alle
levensomstandigheden zelf er toe meegewerkt
hebben, om ons in die ue richting te drijven.
En dan komt er iets tusschenbeide; een
macht, die sterker is dan wij, grijpt in met
onvoorziene middelen..." enz. En verder:
«ze begreep, dat zij-zelve inderdaad toch ge
storven was, maar schooner, reiner, dan ze het
j had bedoeld ; gestorven tiet met haar lichaam,
maar met het het egmsme vaa kaar ziel."
Ziehier, juffr. Heijermaus, hoe ge u-zelf
vastpraat. Gertrude, die volgens het boek een
een liefdevolle moeder moet zijn en de
schrijfster zegt, dat hare ziel eyotst was een
goede moeder is immers niet egoïst, dat weet
de schrijfster ook wel. dat weet iedere vrouw,
al wordt ze nouit moeder. En al was l'reddie
blijven leven, haar gevoel als vrouw dus
haar egoïsme zou er niet minder om zijn
geweest.
De aanmerkingen op taal en vorm ga ik met
stilzwijgen voorbij. Ze zijn gezocht en geciteerd
om deze besprekjüg reden van bestaan te geven,
wijl ge voeldet, dat al 't andere rustte op een
wankelenden grond. Goed, er tij a fouten, mis
schien velen, niets is volmaakt. Eu is 't de vorm,
die iets tot een kunstwerk stemt of As, gedachte,
de visie, 'i gevoel't Wat vormt de kern van een
werk, de vorm of de inhoud f De vorm kan 't
vermoeien, zeer zeker; soms moet de mooie vorm
een poveren inhoud dekken, maar de inhoud, de
ziel geeft het werk zijn stempel.
En nu zeg ik, dat noch u, noch ik geroepen
zijn over Geloof een oordeel te vellen als artis
tiek werk. Wij mogen 't in ons zelf
beoordeelen, veroordeelen, afkeuren of prijzen, daartoe
hebben wij volle vrijheid, maar wij mogen onze
meening uiel maar klakkeloos uitt-preken, puur
uit lust om te zeggen, omdat wij ons verbeel
den, dat we 't zeggen moeten. Laat 't oordeel
over Geloof, als werk, maar over aan grootere
artiesten dan Anna de Savornin Lohman. Die
hebben recht van spreken, gij niet, ik ook niet.
Het is niet mijne bedoeling Geloof te prijzen
of op te hemelen, ik laat 't werk voor wat het
is, ik wil niet zeggen of ik 't al dan niet mooi
vind. Maar ik kom rn als vrouw en als schrijf
ster op tegen 't onrecht, dat, gij u aanmatigt
een oordeel te vellen over een arbeid, waarvan
gij de waarde niet begrijpt, dat gij bovendien
s ?hrijfster en vrouw door elkaar haspelt en in
de artiest de persoon gaat beoordeelen. Daartoe,
Ida Heijermans, hebt ge niet het recht.
Ge kunt niet waardeeren, zegt gij, maar ik
zeg u, gij zult waardeeren. Gij tuit waardeeren
het werk van ieder ernstig strevend artiest, even
als ge waardeert de attentie van iemand, die u
een cadeau geeft. Ge kuat in u-zelf 't cadeau
niet bewonderen, doch ge moet de bedoeling
des gevers op prijs stellen. Zoo ook hier. Ge voelt
geen bewondering voor de werken van een
schrijver, dat, staat u vrij, doch indien ge een
mensch zijt, met eenig gevoel voor kunst, zult ge
zij a arbeid waardeeren. Wat hij opbouwde met
eigen kracht, met zijn geest, met zijn ziel, met al
wat daar schoons en hoogs in hem is al viel
't niet naar uw smaak uit, dat moogt ge niet
omeaardeerende, apodictische woorden in een
paar kolom neerhalen.
Dat is onrechtvaardig, grievend, vernederend,
dat bewijst hoe ieder sympathiek gevoel voor
den artistiek aangelegden mensch u vreemd is.
LEO LUTTEL.
De fotografie als aröetósral Foor Trouwen.
Geen beroep is geschikter voor vrouwen dan
het fotografierak. Niet alleen omdat vrouwen
over 't algemeen meer geduld bezitten, een
eigenschap die speciaal bij kinderopnamen nood
zakelijk is, doch zij leggen ook in toilet, en
decoratiezakeu meestal meer smaak en fijner
gevoel dan de mauneu aan den dag. Gaan we
slechts de afzonderlijke deelen van het
fotogradevak na, dan zien we, dat ze allen een
gernkkkelijke, zekere hand, nauwgezetheid en zin
delijkheid vorderen.
Dat dit beroep tot, dusverre nog niet door
vele vrouwen en meisjes beoefend werd, heeft,
vele oorzaken, die ik nader verkiartn zal; be
ginnen we eerst met de afzonderlijke vakkeu te
bespreken.
Meisjes die geen hooger onderwijs, evenwel
met vlijt en verstand het lager onderwijs ge
noten, kunnen zich m G a 9 maanden tij ds tot
kopiisten bekwamen. Ze verdienen dan iu klei
nere ateliers als zoodanig, of in grootere als
hulp van den kopiist of de kopiïste, een
aanvatikefijk salaris van 20?30 gulden in de
maand. Zijn ze handig, vlijtig en iiauwlrtteud,
dau kuimeii ze 't in enkele jaren brengen tot
? 50 a 00.
0111 retoucheuse te worden, dient het meisje
kractitige oogen en aanleg voor teekenen te
heboen ; ook moet zij tegen een zittende levens
wijze kunnen. Zij heeft, naar gelang liarer ge
schiktheid, een studietijd van Ji tot l jaar
van rioode; liet salaris is dan natuurlijk ook
ook afhankelijk van de bekwaamheden. Vele
patroons nemen bij voorkeur
vrouweu-retoucheuses, daar zij bij oudervmdiug weten, dat deze
nauwkeuriger werken dan hare mannelijke col
lega's ; ook verschaffen zij retoucheuses bui
tenshuis veel werk. Een bekwame retoucheuse
kan op een aanvankelijk salaris van ? 35?45
maandelijks rekenen, dat verhoogd kan worden
tot /' 70 a 90.
Voor r e c e p t i e-dames zijn z ij geschikt, die
gemakkelijk zich bewegen en met vreemden
kunneu omgaan. In voorname ateliers vordert
men van haar, buiten boekhouden, ook kennis
der moderne talen, Pransch bij voorkeur, even
als een net toilet; een leertijd van een half
jaar is i]oodig oni een weiuig met het gansche
fotografievak vertrouwd te raken ; ook moeten zij
een beetje kunnen retoucheereu, daar dit in
vele ateliers verlangd wordt in de uren, dat
geen menschen het atelier komen bezoeken;
het aanvankelijk salaris is hiervoor gewoonlijk
/ 30 a 40 en kan tot ? 50 a 60 verhoogd
worden ; in hél voorname ateliers waar kost
bare toiletten verlangd worden, natuurlijk hooger.
Nu blijven nog d i e vrouwen over, welke
over een weinig kapitaal kunnen beschikken
en zich eenmaal willen vestigen.
Zij moeten noodzakelijk l a 2 jaar leeren,
om van alles grondig op de hoogte te komen.
Willen zich twee personen associeeren, dan
neemt ieder de helft van den arbeid voor haar
rekening. Natuurlijk wordt veel geld uitgespaard
wanneer zij geen vreemde hulp vooreerst nemen,
't geen heel goed mogelijk is, daar in den eer
sten tijd nog niet zooveel werk voorhanden is,
dat twee vrouwen 't niet alleen zouden af kun
nen, In kleine steden is een kapitaal van 18 u
2400 gulden voldoende voor de inrichting van
een atelier, doch is het wenschelijk in de eerste
jaren een reservefonds te hebben.
Gaan wij uu de redenen na, waarom tot dus
verre betrekkelijk weinig vrouwen dit tamelijk
winstgevend beroep kozen.
Bij meisjes die een goede school doorliepen
en wat vermogen bezitten, dtet zich op enkele
uitzonderingen na, altijd het feit voor, dat ze
haar beste jaren, in de hoop een huwelijk te
sluiten, laten voorbijgaan.
Zijn die voorbij, dan gaat leeren niet vlot meer
en willen ze liefst zoo gauw mogelijk 't een of
ander werk bij de band nemen. Minder
rermogende en minder geestelijk bedeelde meisjes
gunnen zich, meestal door de omstandigheden
gedwongen en ook veelal door de schuld der
ouders, geen tijd, om een voUoende opleiding
te ontvangen; zij moeten dadelijk maandelijks
iets verdienen, zij het ook als gezelschaps-,
kinder- of winkeljuffrouw. Of ze veel in den
loop van eenige jaren geleerd hebben, valt zeer
te betwijfelen. Zeer dikwijls zijn de ouders door
nood gedwongen hun meisjes uit te sturen om
iets te verdienen; doch is dit zoo niet. dan
begaan de ouders een groot onrecht, door hun
dochters niet een even degelijke opleiding te
geven als hun zonen, om haar in de gelegen
heid te stellen zich hierdoor een goed bestaan
te verschaffen.
Dat het fotogratlevak daartoe zeer geschikt
is, bewijzen de verschillende ateliers buitens
lands en ook. enkele hier te lande, waar vrou
wen met succes aan 't hoofd staan, zooals b.v.
W. Höfl'ert te Dresden en C. CuJiéte Frankfort.
uk in Müuchen zijn daarvan de bewijzen,
o. a. het atelier Therese, Tlieresieustrasse CG/0,
dat door dames gedirigeerd wordt en reeds een
tamelijk groot aantal meisjes klaar maakte, die
deels zelfstandig werken, deels in goede be
trekkingen zijn gekomen.
Jos. C. T.
lllllllllllllllllltlllllflIIIIIIIIIIIIIMlIHIIimilllllllllllHllllllltlllHtt
Dienstboden in de Ver. Staten. Recepten.
In Amerika moet de dienstbodenquaestie
wel heel belangrijk zijn, want men krygt bijna
geen tijdschrift in handen, waarin zij niet
besproken wordt. Ofschoon loon en behande
ling er beter zijn, dan in eenig ander land ter
wereld, is er voortdurend gebrek aan dienst
boden. Een goede »meid-alleen" verdient 15 a
18 dollar per maand, een keukenmeid die een
beetje van haar vak kent ^5 per maand, en
zelfs kleine »schellemeisjes" van 14 il 15 jaar
vragen 9 of 10 dollar per maand, en krijgen
ze ook. Wat de verpleging betreft, nemen ze
natuurlijk al wat ze begeeren, en een livret,
het zwaard van Damocles in eenige
Europeesche staten, is in Amerika onbekend.
De voornaamste reden van het geringe aan
bod tegenover de groote vraag ligt in het
»caste-verlies", waardoor een dienstbare in
Amerika getroffen wordt, veelmeer dan in haar
ongeschiktheid voor huiselijke bezigheden;
want als jonge vrouw of dochter des huizes
doet zij met liefhebberij hetzelfde werk, waar
zij voor veel loon niet toe te krijgen is. Een
fabriekswerkster, een slechtbetaalde winkel
juffrouw zouden niet willen ruilen met de goed
betaalde en uitmuntend gevoede keukenmeid,
want deze is geen »lady" meer. Haar vrije
avonden, waarop het fabrieksmeisje, de
stenographe, de shop-girl zoo trotsch zijn, behooren
haar slechts gedeeltelijk en ten koste van
voortdurenden strijd; zy kan lang niet zoo
vaak als zij wenschen zou, om G uur toilet
maken, uitgaan, bezoeken ontvangen ; hierdoor
wordt ook de kans op huwelijk in de goede
jaren verminderd.
De dienstbodenkiasse is daarom curieus
samengesteld. Negen tienden ervan zijn vreem
delingen, Duitsche, Deensche, lersche; het
andere tiende bestaat veelal uit meisjes die
om een bijzondere reden in korten tijd veel
geld byeen willen hebben, om b.v. voor een
exaaien te gaan werken, een klein zaakje te
vestigen, onderwijzeres te worden of met een
ander doel. Een pendant hiervan zijn de arme
studenten, die zich gedurende een paar maan
den als boerenknecht gaan verhuren.
Met dat alles komen er honderden dienst
boden te kort. Het gevolg is, dat het leven
in familiehötels verbazend toeneemt, en dat
een aantal gezinnen die in andere landen een,
twee of drie dienstboden zouden kunnen hou
den, het hier geheel zonder doen. Volgens
de jongste volksstellirg hielden maar 18 van
de 100 gezinnen er dienstboden op na.
Allerlei middelen zijn bedacht om beide
partijen te helpen ; het nieuwste is dit: Er is
eene maatschappij opgericht, een agentschap,
dat dienstboden verhuurt per dag en per uur.
Mevr. X. telephoneert bij voorbeeld : »ik wou
van 2 tot 7 een goede keukenmeid hebben,
vooral voor taart bakken", en even vóór
twee uur verschijnt de dienstbode met het
biljet van het agentschap, 's Avonds op het
bepaalde uur vertrekt zij, met haar loon, en
men ziet haar misschien nooit weer. Maar
zoowel de hiüsvrouw als de keukenmeid moet
lid van de Vereeniging zijn, opdat er omtrent
beiden voldoende iniormatiën kunnen zijn inge
wonnen.Deze »Household Economie Associaticn"
heeft een zeer gecompliceerd en genuanceerd
tarief, naar gelang van bekwaamheid en andere
omstandigheden. Men hoopt dat zy aan de
zorgen van vele huisvrouwen een eind zal
maken, te meer omdat in Amerika geen
»dienstopzeggen", geen inhouden van het loon, geen
goodspenning bestaat, en elk meisje aan het
eind van de maand haar loon kan vragen en
zonder eenige voorafgaande waarschuwing,
zelfs zonder het opgeven van eene reden, ter
stond vertrekken kan.
* *
*
Verwijdering van bloedvlekken. Bloedvlekken
kunnen uit zakdoeken, boezelaars, sponzen, enz.
slechts met moeite worden verwijderd, en
wanneer men ze uit onervarenheid met zeep
behandelt, zullen de vlekken gedurende langen
tyd de kleedingstukken blijven ontsieren. Het
best en het gemakkelijkst kan men bloedvlekken
met wijnsteenzuur verwijderen. Men lost een
theelepel van dit zuur op in een wasehkom
vol warm water, doet de kleedingstukken in
deze oplossing, om ze goed te laten doorweeken,
wascht ze voorzichtig, spoelt ze na in schoon
water en laat ze zoo mogelijk in de open lucht
drogen.
Vermijden van roetaanslag. Wie op een open
kolenvuur kookt, zal zich steeds ergeren aan
de dikke laag roet, die zich op de pannen
afzet. Maar de meeste huisvrouwen zullen dit
als iets onvermijdelijks beschouwen. Geheel te
vermydeu is deze aanslag waarschijnlijk niet,
maar men kan dien wel belangrijk verminderen
door by het toevoegen van brandstof altijd er
voor te zorgen, deze vóór de doorgebrande kolen
te leggen en niet er op, zooals dit m negen van
de tien gevallen gebeurt. Schept men de kolen
er boven op, dan ontstaat er altijd een dikke
rook, die het roet veroorzaakt, dat in andere
geval bühet strijken over de gloeiende massa
grootendeels verbrandt. Een proefneming zal
de juistheid en het nut van dezen kleinen
Wenk bewijzen.
(klerij-Sandwiches. Men schrapt wat selderie
heel fijn, tot het drie eetlepeis vol vormt, mengt
het met wat zout en een potje room tot een
dikke pate, en plaatst deze tusschen twee
sneedjes geboterd brood. Het staat aardig,
den schotel met wat selderiebladen te om
kransen.
Crème Napolitaine. Men Iaat een half ons
gelatine eerst in koud water weeken en dan
op het vuur al roerende smelten, zeeft ze en
voegt er twee ons suiker by. klutst dan een
halve pint room stijf, roert die door de
gelatine en verdeelt dan alles in vijven. Bij
het eerste deel voegt men wat koffia-extract,
by het tweede wat marasquin, bij het derde
wat gestampte pistachenoteu, bij het vierde
wat frambozengelei en cochenille, by het vijfde
wat abrikozengelei en saffraan. In een
porceleinen vorm legt men dan eerst een laagje
roodgekleurde citroer.gelei, en dan de vyf
crèmes in willekeurige volgorde, telkens wach
tend tot de vorige laag gestold is; men zet
dan den vorm twee uren in ijs en garneert
hem met gecristalliseerde viooltjes en
geglaceerde kersen.
E?e.
s Oetocto i «s To e s l i s t
d.