Historisch Archief 1877-1940
N'. 117£
AMSTERDAMMER
A£
WEEKBLAD VOOS NEDEBLAND
Ouder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS YAN MAUMK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement!per 3 maanden f 1.50, tr. ;p. post f 1.6a
Voor Indiëper jaar « " m " niou
Afeonderlyke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar O-IJ /a
l>it blad 'is iverkrijghaai' Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 21 Januari.
Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer. ...... ? 0.20
Reclames per regel a 0-*0
Annonces uit Daitsthlanii, Oostenrijk en Zwitserland wovdeu uitsluitend aangenomen door
de firma KÜDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
IN H O V D.
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Slachtoffers
van den oorlog <èn/2uld*Afrika. Wetswijziging.
J)e voorstellen itoti reorganisatie van het leger, door
een Hoofdofficier (III). SOCIALE AANGELE
GENHEDEN : Afoiemersbonden, door C. van
Dorp. KVNST EN LETTEREN: Mnziek in de
Hoofdstad, door .Ant..iAverkamp. Een Russisch
prentenboek, door ;A. W. Weissmann. Nog eens
Het Wapen van Amtóeildam, door C. W. H. Verster.
Ij. A. i. Burger-sdijk t»«ïoor P. Boek en Tydschrift,
door G. v. Hulzen. FEUILLETON De oude Pen,
uit het Ru8Sis«h -van vA. W. Stern, I. RECLA
MES. VOOR DAMES: Antwoord aan Leo
lettel, <ioor!Ida>H«iJ«r«nans. Schmücke dein Heim,
vrij naar ;het Daits«b,<tdoor E. K. H. Lief
hebberfi bij antoriteiten,.aoor Anna. SCHETSJES :
Amerifcafuneche momentfuhoto's, naar het Duitsch,
v«» WaMer Jaeger. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
D. Stigter. INGEBONDEN' - PEN- EN
POTLOODERA88EN. AD VER TENTEEN.
ItHllllflIllltlllllUIIIIIUIIIHIIIIIIIIIIItlllllllHIII
Slachtoffers van llcn ooi Ing
in Zuid-Afrila.
De algemeene -sympathie 'Voor de strij
denden in Zuid-Afrika hseft geleid tot
velerlei uitingen van nationaliteitszin en,
waar deze niet -alleen in woorden, maar
ook in daden moesten worden gegeven,
tot het te samen krengen van geld, hetzij
voor de zieken «n gewonden, hetzij voor
de achtergebleven betrekkingen der ge
sneuvelden.
Ook wij hebben hiertoe opgewekt en
dat van heeler harte.
Nu echter voorloapig zeker .voldoende
kapitaal is bijeengebracht, om in de eerste
behoefte, zoowel voor liet Roode Kruis
als voor het doel, waarvoor de Ned.
ZuidAf rikaansche Vereeniging gelden vraagt,
te voorzien, meeuen wij .onze lezers te
moeten opwekken het geven en het ver
zamelen van geld lijdelijk 'te staken.
De oorlog in Zuid-Afrika heeft bittere
gevolgen vooreen aanzienlijk aantal
landgenooten. Nu reeds zijn vele diamantbewer
kers van werk verstoken en lijden geheele
huisgezinnen broodsgeforek. En het is waar
schijnlijk, dat deze toestand vooreerst niet
zal eindigen, maar dat de omvang van
den nood en het verschrikkelijke der ont
beringen nog in geruime mate zullen
toenemen.
De slachtoffers van den oorlog in
ZuidAfrika vindt men nu niet langer .alleen
iin dat verre werelddeel, maar ook «aast
.ons in ,ons eigen land, al mogen er
nog andere oorzaken dan die oorlog
voor deze crisis zijn aan te wijzen.
Tonnen gouds zullen er noodig zijn 'oai
de steeds stijgende ellende te lenigen; Am
sterdam verkeert weldra in nood mede door
den .oorlog tusschen Engeland en Vrijstaat
en den Transvaal.
Welnu onder deze omstandigheden be
hoort, naar wij meenen, thans eerst uit
sluitend geld gevraagd te worden voor die
nijvere Hollanders, welke ook door de
Engelschen broodeloos worden gemaakt, alsmede
voor hen, die niet ten gevolge van dien
oorlog werkloos zijn. Hun aantal in ons
land is duizenden.
.Kruger en Steyn, wij zijn er zeker van,
zouden, als zij tot ons spreken konden,
Braakensieks advies geven: dankbaar voor
hetgeen ge reeds voor ons afzonderde, wij
zullen zelf wel in onze eerste behoefte
voorzien, helpt uw landgenooten, ook hen
die niet lijden ten gevolge van onze zaak.
Nietwaar het is onredelijk, het is hard
en stuitend, thans geld voor Transvaal
en Oranje-Vrijstaat te blijven verzamelen,
waar zoo veel hongerigen te vergeefs wach
ten op een milde hand; erger nog: waar
zij die milde en gevulde hand hun gaven
anderen zien uitreiken.
De berichten omtrent de werkeloos
heid zijn hartverscheurend. Is het dan
geen tijd, dat de vereenigingen, de
corporatiën, de personen, die evenals wij voor
Zuid-Afrika gevoelen en ijveren, met ons
onzen landgenooten toeroepen: blijft even
warm voor de verre stamverwanten, maar
geeft gedurende, den'tijd, dat w ons midden
zoo groot gebrek beerscht, >uw gare alleen
v-oor hen, die met vrouw en kinderen zelfs
het alleraoodigste missen?
Op die Vi.aag mogen het iRoode Kruis,
<le Ned. Zuid-A'frikaansche Vereeniging,
de «oflaité's en de .particulieren, die tot dus
verre met goeden -uitslag voor/Zuid-Afrika
gearbeid hebben, het .antwoord geven.
Wij wachten het 'met -vertrouwen af.
') De commissie van ^uancieel beheer, ge
vormd uit de commissie tot ondersteuning der
werklooze Hiamaut bewerkers bestaat uit He
heereiu J. W. liottenheim, Hec-rei.pracht 505;
Herman J, Hartz, S'adhouderskade 70; Dr. C.
W. Janssen, Singel 364; S. J. Pothuis gebouw
Colvonda," N. Meereugraoht i47 en Mr. J. G.
Sc' lvinck, Keizersgracht 560,
Al deze heeren zijn bereid gelden in ontvangst
te nemen, terwijl bijdragen ook gestort kunnen
worden aan bet, kantoor der Amsterdamsche Bank,
op naam der commissie van financieel beleer.
Wetswijzigkg.
Dr. H. T. Colenbrander te '-s
Gravenhage heeft in de M. R. <0t. in een inge
zonden stuk o. a- het volgende.geschreven:
,De zaak is, dat begin Oetober, even voor het
uitbreken van den oorlog,, ougeveeer twintig
jaar later dan behoord had, maar dan toch
eindelijk, het wetsontwerp is ingediend, strek
kende, om ten bate van Zuid-Afrika (en van
onszelf niet te vergeten) den muur omver te
halen, die, tegen, de beste tradities onzer aca
demies in, sedert de wet vau minister Heems
kerk den toegang tot ons Hooger Onderwijs
voor buitenlanders verspert, in 38,7(i is de
alleenzaligmakeudheid geproclameerd van het
Nederlandsche eindt samen of daarmede geheel
gelijk te stellen geleerdheidsproeven.; met andere
woorden, wie in zijn jeugd een weinig anders
gedrild is geworden dau onze gymnasiasten, dien
weigeren we eiken academiachen graad. Dit is
een der werkzaamste oorzaken van het kwaad,
dat negen tiende van de Zuid-Afriaansche
jongelingschap (Kolonie en Republieken saam
genomen) die naar Europa komt voor een ge
leerde opvoeding, aan een Groot-Britannische
universiteit studeert. Er zijn helaas andwe oorza
ken, die niet zoo gemakkelijk te verhelpen zojn als
deze; maar deze is weg te nemen in een penm
stretk twee drie. Een kleine wetswijziging is
noodig, waarop de
Nederlandseh-Zuid-Afrikaanscbe Vereenigmg, sedert jaren, bij iniuster na
minister heeft aangedrongen. Het natioaaal
belang lag hier al te vlak voor de hand, dan
men er dadelijk oog voor had, maar eindelijk
heeft zich een generale meeaing op dit, punt
gevormd, die de wijziging verlangt. Het ie
dringend noodig fan het inimatriculatie-fxanien
der Kaapscbe Universteit (dat op 16
AlS-jarigen leeftijd wordt afgelegd, de aangewezen leef
tijd voor een Afrikaander, die verder wil, om
naar Europa over te steken, en tevens het aan
gewezen txamen om de vooi bereidende studie
in Afrika bij af te breken, tot welk is amen ook
?het gunstig bekende Grsy College van dr. Brill
te Bloemfoututt opleidt) dezelfde rechten toe te
kennen als in Engeland geschiedt, wil men er
ooit in slagen den stroom der Hollandsche
Kapenaars en Vrijstaten", en zelfs, in eenigszins
voldoende mate aan Edinburgh en Londen te
onttrekken. Wij eischen thans het zoogenaamd
intermediair txameu der Kaapsche Universi
teit, m. a. w. wij verzoeken den op
Europeesche wetenschap en Europetsch maatschappelijk
leven belusten jongen man, nog noodeloos twee
jaren in de Kaapstad te versukkelen aan een
instelling, die hem niets verder brengt, omdat
zij op geheel andere doeleinden, dan hij beoogt,
is aangelegd: zij heeft van een volledige Uni
versiteit naar Europeesch begrip slechts den
naam.
,Met het rervangen van het woord interme
diair- door imumtriculatie-examen was het even
wel nog niet gedaan: aan de juridische studenten
moest ook de gelegenheid worden geopend een
doctoraat te verwerven in het in gansch
ZuidAfrika geldende (gewijzigd) Roomsch-Hollandsch
Recht, zoodat zij, naar den nog altijd hoog
aangeschreven Hollandschen bul begeeng, even
wel ontslagen zouden zijn van het inpompen
der voor hen nuttelooze bijzonderheden van het
moderc-ftederlandsche recht.
Deze zaken heetten, sedert het Eerste Kamer
woord van mr. Vening Meinesz (3 Februari 1S99)
urgent, en werkelijk scheen men het er over eens
geworden. De academische senaten hadden, naar
gemeen verluid, alle gunstig geadviseerd, en een
niet te benepen, bij deskundigen goed ontvangen
en door den Consul-Generaal van den Vrijstaat
van harte verwelkomd ontwerp, kwam drie en
een halve maand geleden, de verwachting op
wekken dat de bemoeilijking van de studie onzer
stamgeuooten spoedig een eind zou hebben.
t Vergeten wij niet, dat Kruger, tegelijk met
om wat van ons kapitaal, in 1884 ook reeds
hierom had gevraagd (rekest van
deNed.-Z-A.Vereeniging aan H. M. de Koningin Kegentes
van 31 Januari 1894). 1899 was dus waarlijk
niet te vroeg.
flutusschen is het 1900, en het ontwerp ligt
nog niet eenmaal ter openbare behandeling gereed.
Men wil den leerplicht laten voorgaan (wie kan
bepalen welk eeu oponthoud dit gtven zal?)
en de Centrale Sectie weet wat meer.
»Dit nu is Hollaudsch, maar op de verkeerde
manier. Ju:st omdat de oorlog er is, bad men
zich moeten haasten. Men zal het nu afdoen
bij gelegenheid wellicht, tegelijk met ander
kleingoed. Het hoort tot de soort dinger, d:e
kunnen wachten, en die, saaiweg, op een goeden
dag de Kamer door kunnen zeulen. En dat
terwijl het nu nog, opzettelijk afgezonderd en
tot spoedzaak gemaakt, al den alaus en de
warmte zou kunnen hebben van een echte daad.
Het besluit nu genomen zonder een oogenblik
langer verwijl, zal, nog even bij tijd, bet wel
sprekend maar ook broodnood'g bewijs verstrek
ken, dat Holland nog in de onverdelgbare kracht
van zijn stam gelooft.
»Wij hebben zooveel verzuimen in te halen,
Hollandsche mailbooten komen vóór den vrede
niet naar Delagoabaai in de vaart: er is daar
een Magicifnne die ze naar Durban zou toovercn.
De ploegschaar van den Hollandschen emigrant
snijdt nog zoo spoedig niet den gindschen grond.
Maar als de vrede geslottn zal zijn, stel dezen
nazomer, en de zoons van deKoct'sen Cronjé's
komen naar Europa en naar Holland om het
verzuimde in te halen, al was het er maar n,
en hij moest, tijdens den nieuwen cursus van
dit jaar 1900 vau onze scholen worden geweerd,
omdat de Kamers Lun tijd verpraat hadden en
log de malle Chineezerij niet hadden opgeruimH,
die wij in 1S76 onnadenkend m zijn weg hebben
gelegd, het zou van onze tekortkomingen de
domste en de misdadigste zijn.
«Bestaat het gevaar inderdaad en de lange
lijdensgeschiedenis van de zaak stemt lichtelijk
wantrouwend dan dienen mannen van invloed
en goeden wil met kracht voor den dag te
komen."
Terwijl wij om de strekking van het
stuk dit grootendeels overnemen, meenen
wij een paar aanmerkingen niet te mogen
achterwege houden op hetgeen uit de al
te vlugge pen van Dr. Colenbrander
is gevloeid.
l", komt het o. ;. niet te pas met zeke
ren schimp te spreken van de weinige
voortvarendheid van den Nederlandschen
wetgever in deze betoond. »0ngeveer twin
tig jaar later dan behoord had", zoo
schrijft de heer C, kwam het ontwerp.
't Is waar, ongeveer twintig jaar
vroeger had het ontwerp kunnen worden
ingediend. Maar is dat nu een reden om
twintig jaar als een langen tijd te be
schouwen? Wat is twintig jaar voor den
wetgever? Wij herhalen, niet voor een
gewoon mensch, maar voor een wetgever ?
Zelfs vijftig jaar zouden wij niet zoo bij
zonder lang gevonden hebben. Daar zijn
geuoeg voorbeelden van, dat de natie op
wetten en wetswijzigingen meer dan een
halve eeuw heeft gewacht. En dat is bij
een inconvenient toch ook niet zelden
een groot voordeel. Niet alleen loopt de
wetgever zoo geen gevaar, »aan een waan
van den dag" te gehoorzamen, wat
voor een wetgever naar den aard wel de
ergste fout is waarin hij vervallen km,
maar meermalen is het voorgekomen, dat
hij op die manier n keer het wetgeven
heeft kunnen overslaan, al den rompslomp
heeft uitgewonnen, zoodat de
Nederlaridsche natie het in een zeker tijdsverloop met
twee wetten heeft gedaan, terwijl andere
natiën er b.v. drie hebben versleten.
Dit voordeel heeft men allerminst te
onderschatten, daar behalve een besparing
aan arbeidsvermogen, ook een besparing
aan geld menigmaal daarvan het gevolg
is. Ware men zoo heet gebakerd als de
heer Colebrander, dan zou men b. v. ten
opzichte van een pensioenwet voor de
Nederlandsche oudstrijders evenzoo kun
nen schrijven: de zaak is dat ongeveer
twintig jaar later dan behoord had, maar
dan toch eindelijk het ontwerp is inge
diend" of neen ingediend is het nog
niet, en ingediend zal het ook wel nooit
worden; de oudstrijders beginnen zoo
aardig uit te sterven, ze zijn nu tusschen
de 85 en 95 jaar oud. Maar hoeveel heeft
de Staat der Nederlanden juist tengevolge
van de bedachtzame ingetogenheid van den
wetgever niet geprofiteerd? Het is heusch
een heel kapitaaltje, dat hij op die hon
gerlijders heeft uitgespaard en dat een
voudig door zijn tijd af te wachten om
een wet te maken, die, en hier blijkt het
geniale van deze manier van handelen
eindelijk geheel overbodig wordt.
2'. meenen wij dat Dr. C. vrat al te
zeer zijn onkunde verraadt aangaande de
eischen, welke aan zulk een wetenschappe
lijk werk, als het wijzigen van een Ne
derlandsche wet, moeten worden gesteld.
Blijkbaar is hij geen jurist en ziet dus
de bezwaren, die voor een in de wetten
techniek bedreven geest zich aanstonds
vermenigvuldigen, voorbij. Zoo durft hij
schrijven : »Er zijn, helaas, andere oor
zaken, die niet zoo gemakkelijk te ver
helpen zijn als deze; maar deze is weg
te nemen in een pennestreek twee drie?"
Ja wel, zoo maar weg te nemen, een,
twee, drie.
Wij zouden wel eens willen weten, waar
men bij zulk een opvatting van het ma
ken of verstellen van wetten terecht
kwam. Wij zien de heer C. al met de
pen in de hand, van luchthartigheid tot
lichtzinnigheid voortschrijdende, schrappen
in zoo iets betrekkelijk volmaakts als het
kunstig organisch geheel door een
Nederlandschen wetgever gecodih'eerd en eindelijk
der natie geschonken, in de overtuiging
en met de verzekering, dat het goed was.
3o. »Een kleine wetswijziging is noodig"
lezen wij in Dr. Cs stuk. Welzeker, een
kleine wetswijzigir. g, maar dit kleine, men
vergtte het niet, ligt op een gebied, waar
het allerkleinste nog reusachtig groot is,
en daarom heeft men dan ook om onge
lukken te voorkomen: dat terrein streng
afgepaald en nut Z(,o veel wallen en
grachten omringd, dat een niet al te gezond
mensch voornem ns het te bereiken er wel
aan zal doen zijn testament te maken,
vóór hij zich op weg begeeft; en -?zooveel
durven wij gerust verzekeren, een
woelwater komt daar heelemaal nooit op
terecht. Neen, hier vooral worden geen
grapjes geduld. Toen onze Nederlandsche
juristen wonder boven wonder tot de
naargeestige ontdekking waren gekomen,
dat de bepalingen op revisie van straf
vonnissen, iets te wenschen overlieten, leef
den zij behoorlijk toch nog vijfentwintig
jaar iu de stille overweging of er misschien,
ten gevolge van dat iets, niet onschuldigen
in de gevangenis zouden kunnen zitten.
Heere, Heere wat hebben zij daarover
gepraciiseerd, de tegenwoordige Minister
van justitie niet uitgezonderd, die werkelijk
tot de conclusie kwam, dat er mettertijd
eens een wetsverandering op dit punt door
hem zou moeten worden ingediend. Toen
nu, toevalligerwijs, het profanum vulgus,
dat van rechtsgeleerdheid nog minder ver
stand heeft, dan van elke andere geleerd
heid, zich deerlijk ongerust b^gon te
maken, dat er nu werkelijk drie menschen
onschuldig straf ondergingen, ontstond er
zoowaar gevaar, dat de wetgever hals over
kop in een revisie campagne zou sprin
gen ; 't was te begrijpen, want niets zou
een wet- en rechtsgeieerde zenuwachtiger
kunnen maken dan het vermoeden dat
Justitia zich' bij de veroordeeling van een
d ietal menschen mocht hebben vergist.
Drie menschen misschien onschuldig in den
kerker gezet.... en daar al een jaar of
drie gehouden! Men zag de heeren der
wetgeving dan ook aan het werk tijgen,
met ijver, met vuur, met hartstocht, ge
haast, snel, zoo snel als 't maar kon,
electrisch ... en toch, nu, ongeveer ander
half jaar nadat de voordracht tot wets
wijziging werd ingediend, heeft de Hooge
Raad eindelijk eerst kunnen machtigen tot
een voorloopig nieuw onderzoek. Doch
we voegen dit er aanstonds tot gerust
stelling bij: volstrekt niet ie laat, want
geen van ile drie is nog dood.
Welnu, 200 wilden wij zeggen, een
kleine wetswijziging een streep twee drie ...
denk daar niet zoo licht over l Daar
zijn menschen en wetten, en beide zijn
van beteekenis in de schepping, niet
gering ; maar de wet is toch welbeschouwd
meer dan de mensch; ware zij dat niet,
nu ja dan zou men haar even gemakkelijk
kum.en corrigeeren, als men ons
sterflijken dat doet. Daartoe staat zij nu een
maal te hoog; met ontzag dient men ze
te naderen, met echroom ze aan te vatten,
en wee den man die de hand lichtvaardig
naar haar uitstrekt; natuurlijk in
figuurlijken zin, hij brandt zich de vingers vóór
hij het weet, en juist daarvoor zouden wij
den heer C. gaarne willen bewaren, nu zijn
woorden ons niet geheel onschuldig voor
komen. Immers behalve het reeds genoemde
lezen wij daar de opmerking: »in 187G is
de alieenzaligmakendheid geproclameerd
van het Nederlandsche eindexamen,"
wordt er ook gesproken van »een drillen
van onze gymnasiasten" en ten slotte
zelfs dat deel van den wetgevenden arbeid
van 1876 zoo maar geheeten »een malle
Chineezerij".
Waarlijk dit is noch de toon, noch de
taal, die men van een ernstig man bij een
zoo diep ernstig onderwerp, als de zorg van
onzen wetgever voor den ongerepten naam
van de Nederlandsche Wetenschap en het
Nederlandsch Hooger Onderwijs verwacht.
Ah, laat ons niet voorbijzien welke nati
onale belangen er gemoeid zijn met een
zoo goed mogelijk geregeld gymnasiaal
eindexamen of daarmede gelijkgestelde
geleerdheidsproeven, zooals die ten onzent
gevorderd worden, en met een ontzeggen
van elke academische-graadversiering
aan iedereen, die het b v. in de rechten
niet tot de Nederlandsche magisterhoogte
heeft gebracht. Zeker, de wetenschappelijke
opleiding van de Z. Afrikaansche jonge
lieden hier te lande, in plaats van in
Schotland of Engeland, verdient ook een
nationaal belang te heeten; een dat voor
Nederland en voor Zuid Afrika beiden
onberekenbare voordeelen gedurende de
verloopen twintig jaar reeds had kunnen
afwerpen; maar spreek daarover als
Nederlander rustig, geduldig, kalm,
bszadigd, en vergeet nooit, dat als ge twintig
; jaar in stille overweging, gelijk het betaamt,
hebt verbruikt, nog twintig jaar, in de
toekomst, die dan tovh in de eeuwigheid
verloopt, niet meer kan beteekenen,
dan een druppel in den oceaan, iets wa
rvoor het de moeite niet loont, u, als Ne
derlander, warm te maken. Waarachtig,
iemand zoo opgewonden als de heer
Culenbrander, schijnt ons, brave Nederlanders
als wij zijn, een gevaarlijk individu. Dat
hij op zijn hoede zij, als hij ten minste op
zijn naam prijs stelt.
De voorstellen lol reorganisatie
van hel leger,
door een hoofdofficier.
III.
De opleiding tot het verkrijgen van de
geschiktheid, om werkdadig aan 's lands
verdediging deel te nemen, is te verdeelen
in twee stadiën:
a. de zuiver individueele opleiding en
die in kleine afdeelingen, d. i. al datgene
wat ook buiten de gelederen, in het parti
culiere leven, kan verkregen worden ik
zal haar de »vóór oefening" noemen en
b. de opleiding in het troepenverband,
welke bepaald »onder de wapenen" moet
worden gegeven.
Onder de bedoelde «vóóroefening" reken
ik: de exercitie uit de rekrutenschool in
dividueel en in gelederen, de volledige
kennis en behandeling van het geweer,
zooveel mogelijk individueele schietoefe
ningen benevens uitgebreide ppieroefening,
waaronder in de eerste plaats gymnastiek
en zwemmen.
De oefening kan indien zij geheel
»onder de wapenen" plaats heeft in hoogstens
10 maanden voltooid zijn, de herhalings
oefeningen daaronder begrepen.
Die 10 maanden zijn als volgt te
verdeelen:
a. in het eerste militiejaar 6 maanden
(van l April tot l Oetober), waarvan 4
(van l April tot l Augustus) in de kazerne,
hoofdzakelijk voor de boven bedoelde
»vóóroefening", en de 2 andere (van l Augustus
tot l Oetober) in het veld in bivaks of
kantonnementen voor verdere individueele
en voor gesloten schietoefeningen, verdere
gesloten oefenirfgen, velddienstoefeningen
c. a. en groote legeroefeningen;
b. in de 3 volgende militiejaren l maand
(September) in hel veld voor herhalings
oefeningen in vereeniging met de miliciens,
die in hun eerste militiejaar zijn;
c. in het 5e militiejaar l maand (Oetober)
oefening in den vestingdienst.
In overeenstemming met het beginsel,
dat de gedwongen oefening »onder de
wapenen" niet langer raag duren dan strikt
noodzakelijk is, zou de graad van geschikt
heid, vóór de oproeping verkregen, eigenlijk
beslissen moeten met hoeveel tijd de dienst
»onder de wapenen1' voor eiken milicien
afzonderlijk te verminderen is. Deze vol
komen logische gevolgtrekking is evenwel
slechts met generaliseering in eene bruik
bare regeling om te zetten, als volgt: Hij,
die vóór den datum van oproeping »onder'
de wapenen", de bovenbedoelde
»vóóroefening" met voldoenden uitslag ontvan
gen heeft (hetgeen ook een zekeren graad
van algemeene ontwikkeling mag doen
onderstel'en), neemt «onder de wapenen"
alleen deel aan de oefeningen in het veld
en in den vestingdienst, d. i. in het eerste
mititiejaar gedurende de maanden Augustus
en September, in de 3 volgende militiejaren
gedurende de maand September en in het
5e militiejaar gedurende de maand Oetober,
totaal O maanden.
Met de ^vóór-oefening" voor zoover
zij niet »onder de wapenen'' wordt gege
ven moet de Regeering zich zoo weinig
mogelijk inlaten. Haar loon {belangrijke
verkorting van werkelijken dienst) is prik
kel genoeg, om het particulier initiatief
(bijv. van oud-officieren of van reeds ont
slagen of met verlof afwezig militiekader),
in of buiten de school, met of zonder steun
van gemeentewege, gelegenheid te geven
zich te doen gelden. In ieder geval behoort
echter vóór den officieelen datum van op
roeping »onder de wapenen" (dus vóór
l April) door daartoe aangewezen officieren
of oud-officieren van het »vaste korps" in
de verschillende militie-distrikten te worden
beoordeeld of zij, die zich aan het
gewenschte onderzoek willen onderwerpen,
de »vóór-oefening'1 met voldoenden uitslag
ontvangen hebben. Het oordeel dier offi
cieren mag zoo noodig (bijv. wat het schieten
betreft) ook gegrond zijn op schriftelijke
bewijzen. Omtrent hen, die geacht worden
het onderzoek met vrucht te hebben door
staan, leggen de onderzoekers eene ver
klaring af, waarop de gedeeltelijke vrij
stelling van werkelijken dienst gegeven
wordt.
Hoe gering zij mogen zijn, de vóór
oefening" buiten de kazerne zal
staateuitgaven veroorzaken, waarvan slechts een
deel en voornamelijk het meest gegoede
deel der dienstplichtigen profiteert.
Ook moet erkend worden, dat de dienst
plicht in veel geringer mate zal drukken
op hen, die als een gevolg van de in het