Historisch Archief 1877-1940
6
DE A MS TEEDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?No. 1180
keuring op de gewijzigde statuten te doen
weigeren. De rechtsgeleerde specialiteiten
verschilden van meening. Daar zyn ze dan ook
specialiteiten voor. Bevreemdend vonden velen
ter beurze het, dat 1.1. Zaterdag op de
algemeene vergadering niets gezegd werd van de
beschikbaarstelling van ? 400000 voor aflossing
v«n pandbrieven en van gelyk bedrag voor
schuldbrieven, die gisteren gepubliceerd werd.
In de petroleumhoek vind ik wat lager ge
noteerd de Holl. Rutneensc.be, de
Java-Petroleum, en de Moeara-Enim; op wat beter pryzen
komen voor de Koninklijke Oliebronnen in
Hanover, de Russian Fuel en Schibayeff. Heden
was de inschrijving tegen parikoers op 400
aand. van f 500 in de mpy tot expl. van
petroleum-raffinaderijen in Rumenië, gevestigd
te Amsterdam, opengesteld en wel uitsluitend
voor de aandeelhouders der
HolS.-Rnmeensche, b\j de heeren Hultzer & v. Willigen
alhier. Zonden ze wel liefhebberij hebben
van hun prearogatief gebruik te maken ? Ver
gis ik my niet, dan is de bedoeling op deze
wijze de HolI.-Rumeensche aan het noodige
gOid te helpen.
Heden heeft ook de inschrijving, tegen 99 pet,
plaats op duizend 5 pets. oblig. van een dui
zend guldend Eerste Nederl.
Electriciteitsmpy, by de heeren Labouchore Oyens & Co.
alhier. Tegenover een aandeelenkapitaal van
5 ion komt mjj een obligatieschuld van een
millioen nog al hoog voor, met het oog op
het bedrag aan interest, dat in elk geval moet
worden uitgekeerd.
Aan de inschrijvers op de uitgifte van de
N«derl. -Tramwegmpy', wordt slechts 45 pet.
toegewezen.
fier Boeren overwinningen irfluenceerden
zeer ^gunstig op den koers der 6 pets aand.
N»d. Z. Afr. Spwegmpü, die van 207^ tot
212K vooruitging; de noteering der 2de serie
sprong van 170 tot 175 vooruit. «Zóó gaat die
goed." De aand. Ermelo Spwgmpjj liepen
gezellig mede van 73% tot 82 en de 4 pets
oblig. Pretoria Pietersburg volgden in de goede
richting van 83% tot 88.
Onder de loten, een gepaste verbetering by
de Witte Kruis, in verband met de naderende
trekking en de hoop op de goedgunstigheid
van de grillige Fortuna.
A' d a m, l Febr. 1900. D. STIGTEK.
uiiMinnniHiinnmnniiuiiniutinHiim
Foito Bos.
Macht der Liefde, Amsterdam, C. L. G. Veldt.
Dit is een wanhopig boek.
Niet omdat er zooveel over fatum en onmacht
in gesproken wordt, zoo bedoel ik het niet.
Wanhopig in den actieven zin, om de uit
werking aan te duiden die het heeft op den
beoordeelaar, gereed zijn indrukken tot een
recensie te verwerken.
Ik weet werkelijk niet waar te beginnen.
Laat ik eerst maar iets vertellen van 't
geschieder isjf, misschien komt de rest dan wel
vanzelf.
e Leiden Woont of woonde een professor
Brotckhorst, getrouwd met een voor hem wel
wat te jonge vrouw. Waarom die menschen
getrouwd zijn, wordt niet duidelijk: de schrijver
zet ons voor het feit. De professor gaat op in
zfjn werk, gelijk het een braven, goedbartigen,
gezonden professor betaamt, en als de schrijver
het noodig oordeelt om mevrouw wat vrijheid
van beweging te bezorgen, heeft Lij consultatieve
practy'k, tot zelfs te Maastricht.
De jonge vrouw is er treurig aan toe met
desen goeden geleerden man, dien zij en die haar
niet begrijpt. Het eerste moet toch nog al
eenveudig geweest zijn, zou ik zeggen. Maar zij is
een persoontje, dat worstelt tegea eigen onmacht
om zich los te winden uit de ketenen van
doodeude ongevoeligheid, ontstaan uit fijnge
voeligheid ..."
Gelukkig krijgt zij hulp bij die loswinderij.
Het rfatum" komt haar helpen.
Dit fatum is ja, daar loopt mijn pen weer
iimiimiiiimti*
SNUIFJES.
Wat mij in de llollandsehe Lelie, die mij
van bevriende zijde getrouw wordt toege
zonden, het meest behaagt, is de opge
ruimdheid van de redactrice, mevr. v.
Wermeskerke?Junius, alias Johanna van
Woude. Met zoo'n vroolijke ziel, zij 't dan
ook op een afstand, wekelijks een kwar
tiertje te mogen omgaan, acht ik een voor
recht, dat ik, ware ik zelf er van verstoken,
onze jonge dames zou misgunnen, en dat ik
onzen heeren, en vooral den meer bejaarden
en isegrimmigen, niet te sterk kan aanraden
zich te verwerven. Het werkt, geloof ik, als
een geneesmiddel, zelfs in dezen winter,
?waarin de zon haast voor goed scheen schuil
gegaan, misschien wel om er eens de proef'
van te nemen, of de jonge dames het met
het van-Woude-zonnetje alleen niet zouden
kunnen stellen, zonder te bemerken dat de
wereld zoo erg naargeestig is. Inderdaad
vermoed ik, dat zij, en dit met het volste
recht, aan zichzelf gedacht heeft, toen zij
schreef over Mad. de Stael.
»De bekende Madame De Staël reed eens
met een groot gezelschap in twee rijtuigen
van Pary's naar Versailles. Onderweg brak
een onweer los, en het gezelschap in de voorste
koets zat te rillen van angst en trad, by' aan
komst, het gezelschap uit de andere koets met
uitroepen van deelneming 'tegemoet. Maar dit
was zeer verwonderd over de bleeke gezichten,
en verzekerde niets van een onweer gemerkt
te hebben. Integendeel waren ze allen recht
vroolyk, want Madame De Staël had hen zoo
aardig bezig gehouden, terwijl in het voorste
ry'tuig dames hadden gegild bij iederen
blik«emstraal en de vreeselykste verhalen hadden
gedaan van rampen, door onweer veroorzaakt."
Welnu, Johanna v. Woude zit, om zoo
te zeggen, midden tusschen de rampen, altijd
vast. Laat ik maar zeggen dat het een heel
samengesteld fatum is. De ingrediënten zijn een
jong schilder, eenige bij toeval gehoorde woorden
en ... een sleep. Soms werken deze gecombineerd,
soms elk op eigen gelegenheid. De sleep heeft
het grootste aandeel. Die is voor de jonge vrouw
de aanleiding dat zij de noodlottige woorden
hoort... op een bal. Met den schilder had ze
in een serre gezeten (de schrijver noemt dit
woord niet, maar omschrijft: »een langwerpig
smal vertrek, dat slechts met glazen wanden
vau de buitenlucht was afgesloten") en in die
serre »heerschte een halfduister," en of het nu
daardoor kwam of door onhandigheid, toen ze
naar de danszaal teruggingen, haakte haar sleep
achter een stoel... Dat was het fatale moment,
want toen hoorde zij tijdens dat oponthoudje:
Ik vind dat de oude heer wat te goed van
vertrouwen is, hij brengt den wolf in de
schaapskooi!"
't Is beslist. Zij staarde naar hem, of hij de
woorden ha i verstaan. Eene seconde lang vloeiden
bun blikken ineen. Maar in die spanne tijds
voelden beiden het noodlot boven hunne hoofden
zweven en gedachten gieten in hun brein (nu
is 't noodlot ook al een gieter geworden!) die zij
1ot nog toe niet hadden gekend, geen van beiden.
Een intens gevoel van iets onafwijsbaars, van
eene praedestinatie verbond hen ineens aan
elkaar, tegen den goedigen, geleerden, bejaarden
man, dien zij straks zagen staan voor den
haard, met den rug naar het vunr."
Het verschrikkelijke van het geval voelt
ieder; dat intens praedestinatie-verbond van die
twee tegen den ouden professor, Hbo goedig, niet
met het gezicht, maar met den rug naar het
vuur. Waarschijnlijk de handen onder zijn
rokspanden.
Nu weten we het al van die twee. Toch gaat
het zoo glad niet. Het fatum speelt bet in dit
eerste boek, dat zijn naam draagt, niet klaar,
maar doet den beslissenden stap in het tweede
met den eigenaardigen titel: //Het lachende
meisje." Volgens een mededeeling van dea auteur
hebben de lezers van het tijdschrift Nederland
reeds de eer gehad met haar kennis te maken.
Voor mij was de kennismaking nieuw.
Hier past een kleine toelichting. De schilder
is Johan Siegers. Prof. Bionckhorst is zijn
pleegvader, heeft veel voor hem over gehad, ook
omdat Siegers vader vroeger eens zijn leven
gered heefi.
Het komt mij voor dat de waarde van zulk
een redding in boeken dikwijls schromelijk over
schat wordt. Prof. Bronckhorst neemt het boek
achtig op, zorgt voor den jongen schilder en
geeft hem voor onbepaalden tijd logies. Maar
dat komt hem leelijk thuis!
Want de heer Siegers is een mavlijke mevrouw
Bronckhorst. Hij ,/worstelt' zelf niet tegen zijn
onmacht om zich los te winden" enz. zie boven.
Hij laat violen zorgen. Groot succes heeft hij
gebad met een te Brussel ten-toon gestelde
schilderij, maar het kan hem eigenlijk, niets
schelen, alles is hem hetzelfde. Hij is een
kunstenaar, zooals alleen het einde onzer eeuw
ze kent". Gelukkig voor de andere eeuwen,
zouden we zeggea, maar ik kom nog op dien
kunstenaar terug. Johan Siegei s is een onmachtig
gevoelsmensch, die zijn dankbaarheid jegens ziju
weldoener niet trf ff; nder went te toonen dan
door, als hij verlieft op diens vrouw, alles in
het werk te stellen om die vrouw in zijn macht
te krijgen.
Zij wijst hem eerst af, spreekt over haar man.
Maar dan roept Siegers uit: //Ik heb hem
niet vergeten. Waarom moet hij het juist zijn,
die zich tusschen ons plaatst ('i!), hij, de eenige
op de wereld, die goed voor mij was?... Ik
ben niet ondankbaar. Mijn lev»-n zou ik voor
hem willen geven, indien het, mij nog behoorde.
Maar nu behoort het jou. En hooger dan zijn
geluk stel ik het onze, het jouwe. Zou jij
gelukkig zijn als ik heenging voor altijd, als ik
stierf!"'
Nu is het niet zoo heel erg, niet zoo heel
onnatuurlijk zelfs, dat een verliefde snaak
zulke zotteklap uitslaat, er gebeurt veel om
het wijfke, maar dat de schrijver ons dit
llllllltlllHHimillllllllllllllllllllllHIIIIIMIIIIIIllllllllmllEDIHIUUa
onder een onweersbui, het bliksemt en
ratelt om haar heen... en toch, zij verliest
er haar goed humeur geen oogenblik bij.
Lees maar' eens hoe zij woont, zooals ze
dat vertelt aan mevr. B. in het voorlaatste
nr. van haar blad.
sDat je huizen in Hilversum komt zien,
vermoedde ik niet en allerminst dat je brief
inlichtingen zou vragen over de villa, waarin
ik woon. Het huis is te huur. Maar er zijn <
hier dingen, die het onbewoonbaar maken, n.l.
een ren vau 40 kippen met 6 schreeuwende
hanen vlak onder de ramen rechts en een hok
met vy'f groote altijd blaffende of huilende
honder, waarby ook dikwyls jongen zijn, aan
dezelfde zij ; en al die dieren zijn nog wel
van den verhuurder zelf, wonend Hoogen
Naarderweg. Ter linkerzijde van het huis
ook vlak onder de vensters, is een tuin met l
tien kinderen, en een schuur, waarin maanden !
lang loeiende koeien zijn geweest."
Het is duidelijk dat de duivel in eigen
persoon heeft meegewerkt om die woning
onbewoonbaar te maken, al ware het maar
door er vijf groote honden voor uit te zoeken,
die altijd huilen en blaffen, en die dus
niet tevreden zijn ook als zij jongen hebben;
dan een tuin met tien kinderen, zomer en
winter door ; en een schuur, waarin koeien
maanden lang geloeid hebben ; om niet
eens te spreken van de zes hanen, meer
tot schreeuwen dan tot kraaien geneigd.
En toch, dit duivelswerk heeft nog niet
het duiveltje in Johanna van Woude ge
wekt. Zij neuriet, zij glimlacht, zij huppelt
en, haar blij gelaat in den spiegel aan
schouwende, roept zij in haar artikel »Leve
de Vreugde" uit: =»Is er lieflijker Evangelie
denkbaar dan het verspreiden van vreugde
onder onze huisgenootenen medemenschen''?
en ik ben er zeker van, dat zij daarbij ook
denkt van haar medemensch den huisheer
op den Hoogen Naarderweg ! Zoo kan alleen
zij. In dat «onbewoonbaar" huis heeft zij,
een delirium van de pret. »Wat kunnen
we ons gelukkig gevoelen nameloos
gelukkig! Het gezonde lijf zoo
welbehagelijk, voor het oog zooveel schoonheid,
voor het oor zooveel kvensmuzielel" bij al
die kippen, hanen, kinderen, ? honden en
koeien; heusch, dat is sterk... Zegge
iemand nu nog eens met dien phrasenmaker
Shakespeare geheeten: Zwakheid, uw naam
is vrouw!
Maar hoe die kracht te verklaren ? Zij kan
toch niet alleen het resultaatzijn van dat, »lijf
zoo welbehagelijk", het oog en het oor. Neen,
en hierop wensch ik bij deze tuinierster in den
Hpllandschen Leliehof zeer in 't bijzonder te
wijzen: zij leeft met dat gezonde lijf, oog en
oor in een wereld, waarvan zij bovendien ge
tuigen mag: »voor de ziel zooveel wonder
schoone poëzie". Dat zal het zijn, de ziel
baonzedelijk gescherm met valsche gevoelens als
ernst voordient, dat is wel heel erg. Dat valsche,
dat onware is de zuurdeesem van het boek, dat
het tot een paffe onsmakelijke massa deed uit
dijen. EQ daardoor is ook dit hoofdstuk van
boudoir-geweldenarij terugstootend in hooge mate.
Doch waar blijft intussonen »het lachende
Meisje"?
Dat logeert al in hrt zoo gastvrije huis der
Bronckhorsten. Z'j is geheel de tegenstelling
van het kwijnende, in onmacht worstelende
mevrouwtje, en zij vroolijkt door haar gezellig
lachen het heele interieur op, wat inderdaad
niet overbodig mocht heeten. Jammer van het
kind dat zij ook al verliefd moet worden op
dien misselijken Siegers, maar ik betwist den
auteur geen oogenblik het recht haar te doen
verlieven op wien hij wil.
Over dien schilder trouwens nog een enkele
uitweiding, die tevens veel bijdraagt tot de
kennis van den heer Fokko Bos. Deze schilder
namelijk, die met n stuk een groot succes
gehad heeft op een expositie te ... Brussel,
draagt in zijn atelier, //een rood fluweelen los
hangend buis", en «steekt zich in donkere
kleedij zoodra hij beneden komt". Zoo'n echte
schilder du?, met 'n nog wel róód fluweelen
jasje!
We hebben al gehoord dat hij een //kunste
nap rsnatuur" heeft zooals alleen het einde onzer
eeuw ze keLt". Laten we nu eens in zijn
atelier rordsien.
Dat zal hij, na al zijn omzwerven, met den
professor en zijn vrouw inrichten. Zij hebbeu
hem een bovenkamer daarvoor afgestaan. Siegers
breekt om te beginnen een kist open, opgevuld
met tapijten, met goudleer, met rood fluweelen
kleedea ea huiden van wilde dieren." Da wand
tegeiover de vensters wordt met rood fluweel
behangen, de deur met goudleer gemaskeerd,
enz. enz. //Op den zevenden morgen" zeven
morgens werken ze met bun dri(ëu om dat
atelier in te richten: dat noem ik je nog eens
een schilder ! op den zevenden morgen waren
reeds (reeds!) de meeste (nog niet eens alle)
kisten leeg, de muren waren grootendeels met
kleurige en vreemde tapijten behangen, op den
vloer lagen huiden van wolven en tijgers en
panters, in de hoeken stonden beelden, hier en
daar half te voorschijn komende tusschen groen
('sjouges, 'sjonges!), op soms wonderlijke
p:edettals (waarom zijn die piedestals niet altijd
wonderlijk? 't was n moeite) stonden zonder
linge voorwerpen, oude wapeuen, een glinsterend
ridderharnas, kleurige mineralen" . . .
«Toen kwam Anna boven."
Anna is het tweede meisje," en gelukkig
dat ze op dien zevenden morgen maar eens boven
kwam op het oogenblik dat de heer Bos gevaar
liep zich te verslikken vau verrukking.
Siegers moet natuurlijk nogal een kist open
maken, en mevrouw Bronkhorst is bezig met
ja, 't is toch iets, zoo'n schildersatelier !
met een aantal tche'pen op een hoektafeltje
te ordenen."
Dau ziet de professor goedkeurend rond.
//Dat begint te lijken. Nu ziet het er nog eens
uit als een kunstenaars- werkplaats."
Heb ik te veel beweerd met mijn zeggen dat
dit atelier ons evenzeer den hi er Bas als den
heer Siegers zou doen kernen? L)ie goeie meneer
Bos met zijn geordende schelpen op een
hoektafeltje" ten spijt van eiken achterhoekschen
rentenier !
En we zijn er nog niet. Er blijft nog een
verrassjng. Iii dat artistiek" geprutste atelier
is ook, gelijk later blijkt, een estrade.
Op die estrade we komen na die uitweiding
over alle heerlijkheden behoorlijk weer waar we
ziju moeten boven op die estrade zit opeen
mooien morgen //het lachende meisje" op een
divan. Siegers schildert l'aar, na eerst haar
gemoedsrust verjaagd te hebben. Maar zij bloost
dien ochtend te veei. Siegers werd ,0003 op
zich zelf omdat hij zoo schaperig voor zijn ezel
stond, en op haar" . . .
Eindelijk wierp hij zijne penseelen neer"...
//Zij stond op vau den divan, die op eene
estrade stond, iiij liep op haar toe om haar de
dende in poëzie, wonderschoone poëzie. Toen
ik dat las gevoelde ik, dat dit waar moest wezen ;
maar zulk een gevoel is nog geheel iets
anders dan een bewijs. Ik zei daarom tot
mezelf: jij snuifjesnian, met je poëtische
natuur, tracht je zelf nu eens rekenschap te
geven van dat gevoel, en noem me een paar
van die wonderschoone poëemen op, die
je ziel in verrukking brergen. Maar al
nam ik twee, drie prises, welke in den
regel ook op mijn minder stoffelijk Ik als
een stimulans tot krachtig gevoelen wer
ken ik kon maar niets vinden, dat ik
mocht aanmerken als een voorbeeld van
den regel, van welks bestaan mijn gccoel
me bij voorbaat reeds had overtuig,!. \Velk
een gek instrument, dacht ik toen, is tocii
zoo'n ziel ! Zij zwelgt er maar op toe, en
zoodra iemand haar komt zeggen, weet je
nu wel dat je je aan nectar dronken drinkt,
moet ze antwoorden : best mogelijk, ik ge
loof het ook wel, maar zou het geen ver
beelding wezen, want mijn lippen zijn zoo
droog als kurk. Natuurlijk wist de redac
trice van 't Hollandsche Lelieblad dat ook
wel, maar als bewerkster van onze jonge
dames zielen mocht zij zich niet onthouden
van eenige nadere toelichting, ook voor
zoo'n ouden snuiver, als ik ben, van nut.
Hoe deed zij dat ? En hier bewonder
ik de paedagoge. In haar artikel »Leve
de Vreugd", waarmede het no. begint,
plaatst zij de ziel harer leerlingen voorde
poëzie, en als deze dan behoorlijk daar
over nagedacht hebben, althans zoo ging
het mij, geeft ze eerst op de laatste pagina
van haar blad het antwoord :
»0ch, kind, kind, wat een geklaag over het
leven! En ik was ongelukkig juist in zoo'n
lachstemming, dat ja brief ine weer aan de
gang bracht. Ik heb echter een goeden raad
voor je ; een heel ernstigen raad. Gn eens zien
De dame van Uta.vim. Dat zag ik onlangs en
al kom je daar nu in de wanhopigste stem
ming, voor je een kwartier zit, looperi de tranen
je over de wangpn van 't lachen, en al die
honderden van toeschouwers lachen inet ja mee,
dat is het gezelligste er van. Je ziet de heeren
zich op de knie slaan van schik, ot zich ach
terover werpen in hun stoel, ja ziet al de open
monden met de glimmende tanden, en je hoort
allerlei lachgeluiden, dia aanstekelijk zijn.
Door het gelach heb ik de helft niet verstaan
en het was ook maar onzin, geloot' ik, een opeen
stapeling van onzin, maar zoo wat vroolijken
onzin hebben we tegenwoordig juist zoo hard
noodig. Je schrijft over een dokter halen ;
maar de dame van Maxim doet je voor hetzelfde
geld veel meer goed dan een dokter."
_ En daar stond ik nu in stomme verba
zing. Hoe eenvoudig was de oplossing.
Alweer het ei van ('olumbus ! Ga naar De
dame van Maxim. Enlin, dat behoefde me
hand te reiken bij het afdalen. Voor hij de hare
echter nog gevat had, gebeurde er een on
geluk"....
't Is hier het oogenblik, tevens ter versterking
van de spanning, even af te breken en te ver
wijzen naar het ,fatum" uit het eerste boek.
Dat fatum keert terug, opnieuw in de gedaante
van . . . lees nu door :
---- »de sleep van haar japon bleef onder den
stoel haken" . . . Wat is zoo'n fatum weinig op
variatie bedacht: alweer haken, en alweer aan
een stoel!
.... /.zij viel voorover. Hij ving haar op in
zijn armen en trok haar tot zich"
Afgescheiden van de bedenking dat dit laatste
minder noodig was, nu ze toch al van de estrade
in zijn armen viel en hij, gegeven haar vroeger
vermelde robuustheid en zijn dito tengerheid,
moeite genoeg gehad zal hebben niet van de
been te raken komt het mij weinig galant
van den auteur voor zulk een gebeurtenis aan
te kondigen als een ongeluk." Want dat dit
alleen zou slaan op de nog meegedeelde
bizonderheid, hoe gewichtig ook op zichzelf, de japon
verloor een strook," is moeJijk aan te nemen.
In elk geval: a, quelque chose malheur est
bon. Want: ,Hij hield haar in zijn armen vast,
zijn wang raakte het blonde baar en zijne lippen
roerden een harer kleine oortjes aan. Zij trilde
en trachtte zich los te maken, blozend en glim
lachend." E'i aldoor zwevend tusschen hemel
en aarde! »Maar terwijl hij haar zoo vasthield,
kwamen er allerlei gedachten in hem op (inder
daad heel sterk !) : hare teleurstelling als hij haar
zou neerzetten zonder een woord, de goede
stemming1, die zij weer in zijne ziel had gebracht,
het krachtig ioipulseerend leven, dat. van haar
mooi jong lichaam uitging." Aan dat alles denkt
hij met dat vrachtje in zijn armen en moe wordt
hij niet .... Hij liet haar niet los, maar drukt
haar dichter tegen zich aan (ubg dichter hoe
is 't mogelijk !) en kuste haar zacht op het oor
en toen op den mond. //Louise, ik heb je lief!"
fluisterde hij daarna."
Of hij ze nog neergezet heeft, vermeldt de
schrijver niet. We willen het hopen, voor beiden.
't Is werkelijk niet mogelijk om ernstig te
schrijven over zooveel malligheid, als de heer
Fokko Bos in dit boek geleverd heeft, 't Is
EU en dan of de schrijver moeite doet een loopje
met or,s te nemen. Maar dan komt er toch
direct weer zulk een gewone ernst in zijn woorden,
dat we hem heelemaal niet voor een grappen
maker houden kunnen.
Soms heeft hij iets pateerends. Nitt alleen
in die artistieke beschrijvsrij van het atelier,
maar zoo en passant, als een groot heer die
een aalmoes wegschenkt, veel te groot voor de
gelegenheid.
Zoo zal de schilder" een gesprek beginnen
met mevrouw Bronckhorst.
Hij begon met eene tijgerjicht op Java, eene
gevaarlijke episode uit zijn leven, eenvoudig
bijna ruw-toonloos verhaald op de wijze (let
nu wel op:), waarop de jongere Coquelin in de
Parijsche salons de Contes secs van Camille
de Sainte Croix voordraagt.
We staroogen van bewondering. Die meneer
Bo} Parijsche salons Cadet kranig, hoor!
Maar o wee, als die heer met zijn grand
seigneur allures een beschaafde professors-vrouw,
een femme du monde, laat praten, die na haar
middag-visites met haar gast aan tafel zit.
Mevrouw heeft wat meer kleur dan anders, en
als de heer Siegers haar nog een glas wijn wil
inschenken, zegt zij :
//Eigenlijk moest ik. niet meer hebben, meneer
Siegers. Mijn man zou het mij bepaald verbieden.
Ook in dit opzicht vind ik het visite-maken
zoo lastig1, dat men niet overal eene verversching
kan weigeren.
Commentaar overbodig, dunkt me!
De schilder antwoordt op de vraag van het
dienstmeisje cf zij 't licht wil aansteken, plechtig :
//zeer gaarne, meisje!' Trouwt ns, de dialoog is
over het geheel boekig.
En waar en wanneer zou ik eindigen als ik
al het malle, onware en ongevoelde van dit
boek moest opsommen? Het laatste gedeelte,
niet tweemaal gezegd te worden ; natuurlijk,
ik ging. Evenwel ik moest nog een paar
dagen wachten ; niet voor den 28-sten kon
ik Frascati, dien tempel der levensvreugde
binnentreden. Ik had dus al den lijd nog
eens het hoofdartikel van de Hollandsche
Lelie te lezen en te leeren tot, ik het van bui
ten kende. »Is er lieflijker Evangelie denk
baar- dan h^t verspreiden van vreugde onder
onze huisgerooten en rnedemenschen ? Wel,
dat is immers hetzelfde Evangelie als dat
der Liefde, door Jezus gepredikt. Het kan
niet beter; als wij maar vreugde versprei
den, zooveel wij kunnen, zijn wij reeds
goede menschen, volgelingen van den
grooten Meester"; en toen dande28?te,
die bij mijn verlangen om nu toch het gor
dijn te zuilen zien opgaan maar niet scheen
te zullen eindigen, den avond bracht,
een «goed mensch" willende zijn, stapte ik,
op Johanna v. Woude's aanbeveling, als
volgeling van den Grooten Meester, naar
De dame van Maxim.
Ziedaar n van die stappen in mijn
leven, die mij niet hebben berouwd. Heere
mijn tijd, wat een vreugdevolle Komedie
om 't zoo maar eens recht verstaanbaar te
zeggen : welk een lol ! De dame van
de Hollandsclte Lelie had van de Dame van
Maxim niets Ie veel beweerd. Zij is voor
de droeve zielen in dit leven een
onfeilbaarder middel dan Holloway- pillen voor
de hardlijvigen ; ik zou haar gerust durven
qualificeeren nis een soort van
ziels-wonuerolie, probaat tegen elke humeursont
wrichting en tegen alle gemoeds rhumatiek,
en vooral voor jonge lelietjes, zoo zacht en
rein, aan te bevelen. Ook van de directe
werking had Johanna van Woude niets te
veel gezt-gd. De schouwburg was propvol
en ik heb ten heer gezien, die op zijn knie
willende slaan, bij vergissing zijn
buurdametje raakte met zijn van geestdrift
tintelende hand ; maar veel heeren waren
er niet. De opwekking van Johanna van
Woude was bij de lieyejeugd niet als een
kk>ppen aan doovemeisj \sdeuren geweest. Van
boven tot beneden zat het huis met de bloem
der maagden vol. 't Was als een bouquet de
Dame van Maxim aangeboden. Sammiger
blosjes verhoogden het schilderachtige van
het kleurenrijk geheel, en werkelijk aan
schouwde ik vele tranen, die aan de wimpers
hingen en over de wangen parelden als
dauwdruppelen, leliën en rozen verfrisschend
in den morgenstond. Toch zag ik niet
enkel jonge dames ; ook oudere waren ge
komen, en onder dezen een deftige matrone,
een barones, geloof ik, wie het lachwek
kende en vreugdevolle der Dame van
Maxim te machtig werd, althans zóó mach
tig, dat zij, de beenen vooruit, zich proestend
achterover wierp in haar stoel; doch, dit
was een uitzondering, het warsn bijna allen
een dagboek van den schilder, die de gevluchte
mevrouw Bronckhorst nareist, vkdt en met haar
gelukkig wordt, is het mir.st slechte. Alhoewel
het in hoofdzaak dezen ptychologischen fliter
inhoudt, dat twee menschen hun hoogste gtluk
kunnen vinden ten koste van het ongeluk vau
een derde, nog wel in verhoudingen, gelijk die
bier zijn aangeduid. Dit is alleen mogelijk als>
zij beiden in erge mate lijden aan moral iusauity,
en op den schrijver had dan de plicht gerust
ze ons als zoodanig voor f e stellen.
26 Januari 1900. W. G. VAN NOUHUYS.
imiiiiiiiiiMiiiiiiiiiniiniiiimniiiiiiiiiiiHiiiiMiniiiiniiiiiiiiHniniiiiiim
ofnazzon
Rotterdam, 31 Jan. 1900.
Geachte Redactie!
Vergun my nog een weinig plaatsruimte te
vragen, ter beantwoording der opmerkingen
van C. S. II.
By nujn weten bestaat er hier nog geen vak
vereeniging, die een etiket, als door mij be
doeld, heeft doen registreeren, waar nog niet
uit behoeft te volgen, dat zulk eene vereeni
ging dit ook zou kunnen of willen doen.
Komt het denkbeeld aan hen, die zich voor
de oprichting van een afnemersbond
interesseerer, aanbevelenswaardig voor, dan zou het
my'ns inziens op hunnen weg liggen met
debesturen van bestaande vereecigingen daaitoe
overleg te plegen. Al staat de
vakorganisatieten onzent ook achter by' die van anderelan
den, dan is dat nog geen reden om geen ge
bruik te maken van de klachten, die wel aan
wezig zy'n, by'v. op het gebied der confectie.
Dat het niet gemakkelijk zal vallen de
minder ontwikkelden tot het besefte brengen,
dat zy het in hun macht hebben veel mis
bruiken op te heffen, indien zij zich daarvoor
slechts eenige schijnbare opofferingen getroosten
willen, zij C. S. H. volmondig toegegeven,.
doch dit neemt niet weg dat van een afne
mersbond, die alleen uit meer gegoeden bestaat,
weinig kracht zal kunnen uitgaan. Welke
reden zullen bijv. de goedkoope
kleedingmagazynen hebben om rekening te houden
met de wenschen van personen, die
verinoedely'k nimmer tot hun afnemers zullen behooren ?
Onder dankbetuiging,
Uw D w.,
C. VAN DOEP.
Voorbeelden fretten,
Toen Orison Swett Marden zy'n kostelijk
werk «Pushing; to the Front" schreef, dat onder
den titel «Worstelen en Overwinnen'1 door
lltt N. v. d. D. hier in Nederland ruim ver
spreid is, ging hij uit van de gedachte, dat
de mensen, beter dan door abstracte beschou
wingen, door leerwgen, werd aangetrokken
door voorbeelden.
Op allerlei wijze wordt tegenwoordig het
publiek op de hoogte gebracht van de
ZuidAfrikaansche toestanden. Breedvoerige beschou
wingen gaan emigratievoorstellen vooraf. Velen
kost het echter moeite eene abstracte leeriwcf
om te zetten tot een concreete daad.
Zou het niet meer trekken den
candidaatemigranten voorbeelden te toonen van
landgenooten, die zich in Zuid-Afnka eene positie
veroverd hebben ?
Zou het niet wenschelijk zy'n een enquête
in te stellen bij geëmigreerde Hollanders vaa
eiken stand en beroep en uit alle provincie i
van ons land naar alles, hun opkomst betref
fende, de resultaten hiervan in onderhoudendere
vorm te verwerken tot een boek in den geest
van «Worstelen en Overwinnen" en dit boek
zoo ruim mogelijk te verspreiden ?
Ongetwijfeld zouden hierdoor velen worden
opgewekt het spoor hunner landgenooten te
volgen om zich tusschen Kaapstad en Zambeti
eene goede positie te veroveren.
H.
atfcmiiuilHMlillllliniiiMliiiiiilliiilmiiliiiitimiiiiiiimiiiilliiiilifiiiMMt
Lassies die hun zakdoeken, zoo gewoon
aan tranen van droefheid, ditmaal ver
rasten mtt tranen van pleizier; en, dit kan
ik wel verklaren, nooit heb ik zooveel open
damesmonden gezien met glimmende tan
den, zonder goud-encadrement.
Enfin, laat ik het dankbaar erkennen,
het zien van De dame van Maxim is een
hoog, ik mag wel zeggen, een rein en
een door niets te vergallen genot. Vooral
voor jonge dame?; voor oude heeren ia dat,
misschien niet zóó beslist het geval. Want
toch een kleine onaangenaamheid moest ik
in de pauze ondervinden. Verscheidene vajs
die Lassies richtlen hun tooneelkijker op me,
en zagen mij daarna aan, alsof zij vragen
wilden: Wel, oudeheer, wat doe jij hier f
Maar dat kon me toch niet uit mijn humeur
brengen. Net als Johanna barstte ik dan
weer uit in et n lachtbui en daarop
begonnea hetle rijen van jonge dames ook te
schudden met een gezicht van «houd op
of ik zal me nog ziek lachen," precies alsof
we niet te Amsterdam in Frascati. maarte
Abdera waren, daartoe uitgenoodisd door
de redactrice van de Ilojlandsche Lelie.
En nu lach ik nog altijd door. Het Evan
gelie der vreugde, de Hollandsche Lelie
en de dame van Maxim... ze zijn, sedert
Donderdag mijn n en mijn al. Dat weet
ik zeker, ik raak ze niet wtêr kwijt.
Donderdagnacht heb ik mij mijn bed uitge
lachen en Vrijdagmorgen lachte ik nog.
De Hollandsche Lelie lag voor me. Ik
had ontbeten en beproefde te lezen in het
Evangelie der Vreugde, om mij nog meer
te doordringen van het besef, dat ik de
vreugde moest verspreiden onder
huisgenooten en rnedemenschen, ea daar schoot
op eens de dame van Maxim van gisteren
avond mij weer te binnen, en ik begon te
schokken, te schudden, te kraaien, te
gillen ... en rolde, met het Evangelie van
Johanna Van Woude in de hand, van mijn
stoel...
Dat was te veel, zou men zeggen
maar neen.., ik ervoer iets heel anders:
daar is geen heerlijker pret, dan als je
zoo'n kwartiertje b. v. kunt liggen lachen
op den vloer ...
Of de Redactrice en de Lassies het ook
al zóó ver gebracht hebben ?
Waarschijnlijk niet.
Maar dat kan nog komen.
Johanna van Woude had den onzin, dien
vroolijken, hernelschen onzin, maar half
verstaan, zegt ze, en ik verstond ie.he.cl.
Nu, a's de Lassies en haar leidsdame het
eenmaal ook zóó ver brergen en zichzelf
dat schaterend mogen bekenr en ... wordt de
gansche Nederlandsche hof een tuin van
lelies, rein als de witte sneeuw, met
hartekens van goud.