Historisch Archief 1877-1940
F. 1181
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND
Bit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Ca[mcines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 11 Februari.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Auncmces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland wordea uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
INHOUD.
VAN YEBBE EN VAN NABIJ: Waterstaat,
Handel en Nijverheid. Ned. Znid-Afrik.
Ver?eeniging. Botei hammen-leerplicht, door Dr. K.
Mansholt. Volksweerbaarheid, door L. de
?Jong. De Eerste Kamer en de Marine-begrooting,
?door G. Splendid Isolation'. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Bescherming van den
Zeeman, door H. (I.) TOONEEL EN MUZIEK:
De Kon. Ver. Het Nederl. Tooneel en Tobias
Bolderman, door Doctor Juris. (I.) Muziek in de
Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN
LETTEBEN : Een nieuwe uitgaaf, door W. S.
Herfstgenenrie, door W. S. Verslagen omtrent
'sBijks verzamelingen van Geschiedenis en Kunst,
door B. W. P. Jr. MJjn beheer over 's Kijks
Prentenkabinet, door dr. O. Hofstede de Groot,
beoordeeld door B W. P. Jr. Boek en tijdschrift,
door G. van Hulzen. Boekaankondiging. De
?onuitgegeven Parlementaire Bedevoeringen van
Mr. J. B. Thorbecke, enz., door Mr. G. G. van der
Hoeven, beoordeeld door J. A. Levy. FEUILLE
TON : Van Indische zaken en menschen. Schetsje
oor Piet Prin. BECLABttS. VOOB
DAMES : Veertien dagen!", door G. C. Stelling
werf?Jentink. De moeder en de moedertaal,
door J. B. Schepers. Gedwongen huwelijken
van Bussische lijfeigenen in 1850, door E K.?H.
Allerlei. SCHAAKSPEL. PINANC1EELE EN
OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter.
Koloniale Beserve, door C. van der Pol.
ALLEBT.TT.T. _ INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
IIIIIIUItllllHltlllllMIIIIIIIIIIIMIHIlllllMHIIIIIMIIIIHIIIIIIIHIIIIimil
Waterstaat, Handel en Nyverheid.
Bij de algemeene beraadslaging over de
Staatsbegrooting in de Eerste Kamer, heeft
Minister Piereen, in antwoord op hetgeen
:<le Heer Alberda van Ekenstein had ge
sproken, o. m. het volgende gezegd:
,Wat betreft het denkbeeld van een Minis
terie van Arbeid en Onderwijs te vormen, daar
van wil ik dit zeggen. Het is zeker dat het
Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid
langzamerhand »ulke groote proportiën aanneemt,
dat men werkelijk ongemeene werkkrachten moet
bezitten om dien toestand te beheerachen. Maar
of men nu juist zal komen tot een Ministerie
Tan Arbeid en zoo ja, of men daarbij zal voegen
Onderwijs, dat weet ik niet. Aan dit laatste
kleeft o. a. het bezwaar, dat wanneer het onder
wijs gevoegd werd bij het Ministerie van
Arbeid, het zou worden afgenomen van
Binnenlandsche Zaken, dus het landbouwonderwijs zou
worden afgenomen van de afdeeling Landbouw.
Ik geloof, dat de geachte afgevaardigde zal
in*zien dat deze zaak nog in nadere overweging
zal moeten genomen worden."
Inderdaad, mochten er tegen het door
den Heer Alberda van Ekenstein voor
gestane denkbeeld geen ernstiger bezwaren
zijn te vermelden, dan het afnemen van
de landbouw-afdeeling van het Ministerie
van Binnenl. Zaken, de nadere overwegin
gen zouden niet zoo bijzonder veel tijd be
hoeven te kosten.
Het grootste bezwaar, dat tegen de
oprichting van nieuwe ministerieele depar
tementen is in te brengen, bestaat in den
onwil, welke steeds in onze
regeeringskringen heerscht, om de oude huishouding
te hervormen, iedere onnutte uitgave af
te snijden, en die te besteden voor hetgeen
door de nieuwe maatschappelijke toestanden
zoo dringend wordt geèischt.
Voor 'slands stoffelijk welzijn heef t men
noodig, drie nieuwe departementen: een
voor Handel en Nijverheid; een voor Land
bouw ; en een voor Arbeid (met of zonder
Onderwijs). Maar dezen, zal men bij ons
steeds stijgend budget, niet kunnen ver
krijgen, zonder het departement van
Buitenl. Zaken te maken tot een afdeeling
van een ander departement, en Oorlogen
Marine te samen te voegen onder n
leiding. De vrees van aan zekere portefeuil
les te raken ziedaar de hoofdzaak van
de onvolkomen inrichting onzer
staatsmachine, welke dateert uit-zoo lang ver
leden tijd.
Natuurlijk zal het eens tot een hervor
ming moeten komen. We zijn in Neder
land gewoon, mits vijf en twintig jaar
later dan noodig en nuttig is, het voorbeeld
van het buitenland te volgen. Zoo kan
men er dan ook zeker van zijn, dat een
maal de zorg voor de bronnen van volks
welvaart de eerste plaats zal bekleeden
onder de dienstpraestaties ook van een
Nederlandsen Kabinet Alleen men
hebbe nog wat geduld!
Voor hen echter die wat ongeduldig
mochten worden, haalden wij hierboven
de 'Woorden van den Heer Pierson aan:
het is zeker dat het Ministerie van Water
staat, Handel en Ni/verheid langzamerhand
%ulke groote proportiën aanneemt, dat men
werkelijk ongemeene werkkrachten moet
bezitten om dien toestand (waarschijnlijk
is hier bedoeld, dien toestel) te beheerschen."
Zijn wij een goed verstaander, die aan een
half woord genoeg heeft, dan wilde de
Heer Pierson zeggen: ik weet ook wel
dat naast Waterstaat, Handel en Nijver
heid niet behoorlijk hun deel krijgen.
? Zoo zou het ons dan ook niet verwon
deren als de Minister bij een volgende
gelegenheid verklaarde: Het is zeker dat
het Minister'e van Buitenlandsche Zaken,
wanneer, gelijk toch rationeel is, het
consulaatwezen onder een Minister van
Handel en Nijverheid wordt geplaats, en
de diplomatieke vertegenwoordiging in 't
buitenland wordt beperkt tot zij in over
eenstemming met onze werkelijke behoefte
is gebracht, langzamerhand zulke
kleine proporties zal aannemen, dat men
geen ongemeene werkkrachten zal behoeven
te bezitten, om het als appendix van het
een of ander departement te beheerschen.
In de nu ge proken woorden van Z.Exc.
lezen wij althans een erkentenis van waarde
voor allen, die met ons ook voor een Minis
terie van Handel en Nijverheid meenen
te moeten ijveren.
Ned. Zuid-Afrik. Vereeniging.
In de afgeloopen week is eene vergade
ring gehouden van het Hoofdbestuur der
Ned. Zuid-Afrik. Vereeniging met afge
vaardigden van oudeen nieuwe afdeelingen,
en werd eene Commissie benoemd van vijf
leden, om de hervorming der Vereeniging
voor te bereiden.
Het doet ons genoegen, dat in deze
richting, ook door ons herhaaldelijk aan
bevolen, wordt gewerkt. Naast de 4 afdee
lingen, die te Rotterdam, Haarlem, en de
studenten-Afdeelingen Leiden en Amster
dam, welke reeds bestonden, zijn nu afdee
lingen gevormd te Gorinchem, Groningen,
Deventer, Utrecht, 's Gravenhage, Assen,
Doetinchem, Middelburg, Leiden (burgers),
Alfen aan den Rijn, Almelo, den Helder,
Delft (een van studenten en een van bur
gers), Zwolle, Dordrecht, Arnhem, Breda,
Scheveningen, Zutfen, Enschedé, Bussum,
Schiedam; terwijl een Afdeeling Amster
dam in wording is.
Boterhammen-Ieerplicht
Sedert het onze regeering ernst schy'nt te
zyn met hare plannen ten opzichte van het
invoeren van leerplicht op de lagere scholen,
zyn de woordvoerders der verschillende partyen
druk bezig om het voor en tegen te bepleiten.
Oader deze woordvoerders bevindt zich een
categorie die er wel vóór is, maar onder n
voorbehoud, n.l. dit, dat tevens voor da arme
kinderen van ry'ks- of gemeentewege voeding
en kleeding worde verschaft. Het zijn
voornamelyk de socialisten die t t deze categorie
behooren. Eene andere categorie heeft een
soortgely'k voorbehoud, dat, ofschoon van eea
ander beginsel uitgaande, in de toepassing toch
op hetzelfde neerkomt. Deze categorie wil n.l.
eerst onze hoogst gebrekkige armenwet herzien,
voor dat tot invoering van leerplicht mag wor
den overgegaan. Een slecht gevoed en slecht
gekleed kind, zoo redeneert men, is niet voor
bereid om het onderwijs met eeuig goedresul
taat te ontvangen. Een hongerige maag stelt in
niets anders ter wereld belang dan in geen
hongerige maag, laat ons deze derhalve ver
vangen door verzadigde magen, vóór we de
daartoe behoorende hersens plagen met lezen,
schryven en rekenen. De eerstgenoemde cate
gorie wil dat bereiken door directe voeding en
kleeding op school, de andere, waarvan o. a.
de redactie der Groene Amsterdammer de
talentvolle woord voerdster is, meer indirekt door
de arme ouders der arme kinderen door middel
van eene verbeterde wet op de bedeeling, in
staat te stellen voor de voeding en kleeding
zelf te kunnen zorgen.
Het wil my voorkomen dat geen van beide
standpunten juist U en dat wij leerplicht moeten
hebben zonder eenig (dergelijk) voorbehoud.
Van zeker standpunt beschouwd is er zeker
iets voor te zeggen om de armste kinderen op
school te kleeden en te voeden; eene ver
beterde armenwet is zeer zeker een der meest
dringende zaken, maar wanneer daarmee het
aanhangige wetsvoorstel op den leerplicht moest
staan of vallen, dan zou ik zonder eenig voor
behoud het eerste kiezen. Het eeue doen en
het andere niet nalaten" zou men kunnen
zeggen, maar om het eene te verwerpen indien
men het andere niet kan krygen, is in dit
geval eene verkeerde politiek.
T~Bovendien is en blyft het altyd nog de
vraag wat den voorrang verdien^": de boterham
of de leerplicht. Als zoo dikwyls op elk ander
gebied, liggen ook hier oorzaak en gevolg ver
ward door elkaar, men houdt dikwijls voor
oorzaak wat gevolg is en omgekeerd. Men kan
zeggen: de slechte ontwikkeling van het volk
is een 6Jvolg van zijne armoede, maar met
evenveel recht kan men zeggen dat de armoede
een gevolg is van zyne slechte ontwikkeling.
Het is monnikenwerk om daarover te twisten
en belemmert als alle monnikenwerk
elke stap in de goede richting. Indien de
regeering eene keuze heeft gedaan en, tetzy
den boterham, hetzy' de leerplicht heeft geko
zen, en deze keuze heeft belichaamd in een
wetsvoorstel dat geen al te groot misbaksel
is, dan dient men de voorkeur voor het een
of voor het ander te laten vallen en nemen
wat er te krijgen is. H
In de gegeven 'omstandigheden geef ik
de voorkeur aan leerplicht omdat ik uit
eigen aanschouwing en ondervinding de
zegenrijke werking van verplicht onderwijs tot
aan het 14de jaar in Duitbchland heb leeren
kennen. Oogenschynlijk ligt er iets hards, iets
wreeds in het dwingen der armste ouders om
hunne kinderen geregeld ter school te zenden
tot aan het volbrachte veertiende jaar. Maar
dit geldt alleen voor de eerste generatie.
Toen in Duitfchland de leerplicht werd in
gevoerd, ik weet niet precies wanneer, was
daar de algemeene armoede zonder
eenigen twyfel veel grooter dan thans in Neder
land. Ik herinner mij nog zeer duidelyk uit
myne jeugd de groote scharen bedelaars, die
's wir.ters heele distrik'en doortrokken, van
huis tot huis een kleine gave vraagden en
soms eischten. Hoe allerwege soepkokerijen
w.rden opgericht om de niet-bedelende arbei
ders voor verhongeren te bewaren. Hoe de
armen- of werkhuizen overvuld waren en de
lasten ondragelijk hoog, maar ik herinner
mij nut, ooit een klacht gehoord te hebben
noch van de arme kinderen, noch van de
ouders waarmee ik toch dikwyls in aanraking
kwam, over den dwang dien de leerplicht hen
oplegde. Een zeer enkele keer kwam er eene
gerechtelijke bestraffing der ouders voor, maar
over 'c algemeen scheen men er meer ten eer
in te stellen dat men zijne kinderen geregeld
ter school zond, dan dat men. onwillig rten
leerplichtdwang droeg. De ouders die zelt goed
onderwijs hadden genoten, zij het dan ook d >or
dwang, beseften meestal de groote waarde
daarvan, en uit eigen bewegir g zonden zij hunne
kinderen ter echr>ol, al hadden zij de eventueele
kleine verdiensten bitter noodig. Zy gevoelden
dit gemis echter nooit, omdat het idee een
voudig met hen vergroeid was, dat een kind
voor zijn 14de jaar geen school mocht ver
zuimen om een paar centen te verdienen Ook
waren er toen reeds enkele ouders die zeer
duidelyk inzagen, dat de arbeid hunner kin
deren de waarde van hun eigen arbeid zou
doen dalen een faktor die hier te dikwyls
over het hoofd wordt gezien. Kinder- en
vrouwenarbeid is goedkooper dan mannenarbeid,
het ligt dus voor de hand dat vele werk
gevers voor sommige verrichtingen kinderen
en vrouwen gebruiken, waardoor het loon der
mannen noodzakelijkerwy'ze moet dalen. Voor
den enkelen arbeider moge dus de kinderarbeid
tijdelijk eenig voordeel opleveren, voor het
geheel echter kan deze nooit anders dan
schadelijk zijn, niet alleen in moreel, maar ook
in finantiëel opzicht.
Er gaat in Duitschland en ook daarbui
ten een gezegde dat de Duitt-che
schoulmeester het was die te Sadowa en Köaigsgra/z,
te Sedan en Parijs overwon. Men kan dit
gezegde op tweeërlei wijze opvatten. Eng op
gevat is het een blufferige uiting van iemand die
geheel voorbijziet dat de taakdes.schoolmeesters"
eene geheel andere is dan de jeugd te leeren
vechten en schieten. Ruim opgevat echter,
in dien zin dat meerdere ontwikkeling ten ge
volge heelt meerdere intelligentie en hooger
plichtsbesef, dat de scAoo/tucht was een gezonde
basis voor de noodzakelijke krijt/slacht, dat het
verplichte gymnastiekonderwys op de lagere
scholen een uitstekende voorbereiding was om
de vermoeienissf n van een veldtocht het hoofd te
kunnen biedei, in dien zin opgevat, bevat het
gezegde over den Duitschen. schoolmeester veel
waars.
Want de zegen van het geregelde school
gaan ligt niet uitsluitend in de meerdere kennis
die men daardoor opdoet. Het is het vroeg
tijdig gewennen aan geregeld loerk, aan orde
en tucht, dat veel zwaarder weegt dan vele
ouders in Nederland bes- ffen. Een kind dat
naar school gaat als het verkiest, tf tehuis
blyft als het verkiest en zulke loopen er
duizenden rond , dat onder het oog zijner
ouders zonder vrees voor bestraffing zich mag
laten gaan in al zijne booze en goede lusten,
zulk een kind zal opgroeien zonder plichtsbesef,
zonder wilskracht, zonder veerkracht in den
naderenden strijd om het bestaan, een be
klagenswaardig slachtofi'er van zijne lusten en
luio.en.
Het is niet waar, zoo als sommigen beweren,
dat armoede de hoofdoorzaak is van het groote
schoolverzuim in ons land, armoede in dien
zin dat de kinderen te slecht gevoed en te
slecht gekleed zijn om de school te kunnen
bezoeken. Wel zijn er vele ouders die de
arbeidskracht hunner kinderen exploiteeren ten
eigen bate, hetzij ze op de kleinere kinderen
moeten passen, hetzy ze zelf iets verdienen,
maar wie beweert dat de meeste ouders hunne
kinderen niet naar school zenden om boven
genoemde reden, die kent den toestand niet.
De hoofdoorzaken zijn: onverschilligheid, ge
brek aan inzicht, inertie, eigenbaa', apenlietde
dit laatste vooral niet te vergeten. Ik ken
moeders die by' (voorgewende of werkelijke)
buikpyn van haar kroost beginnen te jammeren
over het arme schaap", dat twee minuten na
het begin der school in den hoogsten boom zit
om vogelnesten uit te halen of appels te stelen
zonder vrees voor terechtwijzing van de zijde
der moeder. Omdat de ouders zelf in hun
jeugd de school dikwyls verzuimden en vroeg
thuis moesten blijven, hebben zy nooit de
waarde van goed en geregeld onderwijs op
school leeren kennen, vandaar de onverschillig
heid ten opzichte van hun kroost. Bewust of
onbewust redeneeren zy: ik heb mij met 'n
beetje lezen en schryven door de wereld kun
nen slaan, waarom zouden mijne kinderen het
niet even goed kunnen doen'? Dat het beter
onderwezen en beter opgevoede kind later meer
kans heeft op een hoogeren levensstandaard,
schijnt niet by hen op te komen. Zy loopen
als wezenloos in den trecrnolen des levens en
bekommeren zich slechts in zoover om het lot
hunner kinderen, als ze uitzicht hebben om
zoo spoedig mogely'k in de verdienste" te
komen. Dat er niet nu en dan door de kin
deren der armste ouders nijpend gebrek wordt
geleden, zal wel door niemand worden ontkend,
maar dit mag niet als grond aangevoerd worden
om de kinderen der onverschillige ouders
en dat zyn verreweg de talrijkste in 't wild
te laten opgroeien.
Het is treurig op te merken met hoe weinig
kennis en ontwikkeling de meeste ouders voor
hunne kinderen tevreden zyn.
En dit geldt riet alleen voor de zoogenaamd
laagste klassen der bevolking. De grootste helft
der leerlingen verlaat de lagere school zonder
het verder gebracht te hebben dan tot lezen
en schrijven en hoogstens een beeij", rekenen.
Natuur- en aardrijkskunde, geschiedenis, wis
kunde, taal, zingen en teekenen, al deze takken
van het menschelijk weten en kunnen blijven
voor de meeste leerlingen een gesloten boek.
Het lager onderwijs is in Nederland zeer
kostbaar, maar die resul'aten zijn in verge
lijking met die van andere landen hoogst
treurig. Het schijnt eene soort van manie te
zyn om veel geld uit te geven voor groote,
kostbare schoolgebouwen, die 's zomers meer
dan half leeg staan en 's winters gevuld worden
met een mengelmoes van deels half verwilderde
deels behoorlijk onderwezen kinderen. Geregeld
opklimmend onderwijs wordt zoodoende eene
onmogelijkheid en o k de meest ijverige en
meest bekwame onderwijzer zal den nadeeligen
invloed, dien deze winterlijders op de geheele
school uitoefenen, niet kunnen wegnemen.
Zoodoeude wordt de werkzaamhe'd van den
onderwijzer verlamd en zijne ambitie gedood.
Ik beweer dat de meeste onderwijzers aan de
lagere scholen van Nederland in de verste verte
niet beseffen tot welk eene hoogte van ont
wikkeling het kind in een achtjarigen leertijd,
indien het met zijne makkers geregeld de school
bezoekt, kan opgevoerd worden. Het is mijn
overtuiging dat de vreemde talen misschien
uitgezonderd op de lagere scholen met leer
plicht gemakkelijk het peil bereikt kan worden
dat thans geldt voor het gemiddelde peil van
de hoogere burgerscholen met driejarigen
cursus. De vez schillende leervakken zouden
dan natuurlyk anders gekozen en misschien
belangrijk ingekrompen moeten worden,
maar de algemeene ontwikkeling, het stalen
van het denkvermogen en de wilskracht, het
juiste inzicht in het wezen der dingen, kortom
alles wat de grondslag voor latere vry'e- en
vaks udie moet leggen hit is zoo goed als
zeker dat dit op de lagere scholen met leer
plicht tot aan het volbrachte veertiende jaar,
minstens even goed bereikt kan worden dan
op de tegenwoordige hoogere burgerscholen met
hun gebrekkige voorbereiding het geval is.
Ik weet dit bij ondervinding.
De school ik bezocht nooit eene andere
waar ik mijn schoolwysheid heb opgedaan, was
eene nklassige, duitsche volksschool op een
gehucht midden in de klei. Eénklassig wil
zooveel zeggen, dat n onderwijzer stond voor
alle klassen, van af den abc-schutter tot den
14jarigen leerling. Onze school had er
tusschen de 7üen 80. Ik wil niet beweren dat
er nooit schoolverzuim plaats had, vooral in
den drukken ti,d werd er nog al wat door de
vingers gezien, maar bij hen die het eenigzins
konden doen, was van schoolverzuim nooit
sprake. Weer of geen weer, wij wisten een
voudig niet anders dan dat we van maan
dagmorgen tot vrijdagavond de school moesten
bezoeken. De kleiwegen waren in den winter
dikwyls ware modderpoelen, de afstand (voor
ons, voor sommigen veel grooter) p. m. een
kwartier gaans, dien wij dus vier keer per dag
moesten afleggen, maar thuis blijven daar viel
niet aan te enken. Dat staalt de spieren, de
longen en de wilskracht.
Het schoolgebouw was veel te klein voor het
aantal leerlinger, en leek uitwendig meer op
een. schapeuhok dan op een kchool. Inwendig
was het met zyne lage zoldering, zijne slechte
ventilatie, zijne smalle banken zonder leuning,
enz. eene ware folterkamer voor onzen jeugdigen
levenslust. Ik herinner mij nog duidelyk hoe
ik de vogels benijdde die voorbij de
schoolvensters vrij in het blauwe zonlicht fladderden,
en ons naar buiten lokten met hun getjilp,
terwyl wij als vastgeschroefd zaten by onze
sommen of by onze werkwoorden.
De schooltijden duu den van 9 tot 11 en
van l tot 3 uur, terwyl voor de grootere leer
lingen tegen extra betaling a.ondschool
werd gehouden van 4 tot 6 uur. Zang- en
muziekonderwijs werd aan enkele leerlingen
die zich deze weelde konden veroorloven, ge
geven van 11 tot lüuur.
Het traktement van den onderwyzer bedroeg
150 thaler of / 270, pJus vrije woning en 't geen
hij met de avondschool en privaatonderwijs
verdiende. Op deze school leerde ik:
1. De Duitsche taal gebruiken zonder
grammatikale en spelfouten ;
2. Algemeene en vaderlandsche geschiedenis,
mythologie;
3. De beginselen der natuurkunde;
4. Heimathkunde en algemeene aardrijks
kunde, kosmografie;
5. een weinig zielkunde ;
6. wiskunde, vooral meetkunde tot en met
de kegelsneden, sinussen en tangenten,
worteltrekken tot in de derde macht, algebra, kortom
de heele vervelende santekraam die ook thans
nog op de burgerscholen en gymnasia de schrik
en de pijnbank is voor menigen hoopvollen
jongeling. Enkele van my'ne schoolboeken zijn
nog in my'n bezit en als ik ze opsla moet ik
mij telkens verbazen over het geduld en de
volharding waarmee ik toenmaals de sommen",
met duizelingwekkende cijfers en sarrende inge
wikkeldheid, oploste. Maar wij waren van af
ons zesde jaar getraineerd en dat scheelt veel.
7. Zingen, met dien verstande dat ik niet
te moeiely'ke liederen naar de noten a prima
vista kon zingen;
8. Religion.
Ik ben er zeker van dat het eerste wat
men mij hier tegenwerpt, zal bestaan in de
opmerking : alles goed en wel, maar gij waart in
uwe jeugd zeker een kraan", gij wilt ons toch
niet wijsmaken dat alle leerlingen van uwe school
l het zoo ver brachten i" Het zou valsche
bescheiI denheid zyn indien ik wilde ontkennen dat ik
in ijver en vatbaarheid niet boven de meeste
i leerlingen uitstak, maar dit verandert niets aan
het feit dat al de genoemde vakken met vrucht
onderwezen werden en dat het aan de
leerlin! gen zelf lag of en in hoeverre zy er party van
wilden of konden trekken. Volledigheidshalve
moet ik hier nog aan toevoegen dat wij op ons
14de jaar de dagschool verlieten, maar dat wij
l 's winters de avondschool bezochten tot aan
ons 15de of 16de jaar. Aldaar hebben wij boven
het genoemde nog aan scheikunde gedaan waar
voor »ij ons de instrumenten natuurlyk zelf
moesten aanschaffen. Gymnas iek was toen nog
niet verplicht, maar wij hadden onzen
Turnverein" waar wij pp eigen houtje onze spieren
oefenden en ontwikkelden.
Ziedaar de vluchtige schets van eene duitsche
volksschool en 't geen zy kan presteeren. Wan
neer wy dan bedenken wat in de tegenwoordige
Nedeilandsche volksscholen, met hun betrek
kelijk kleine en eenvormige klassen, met hun
talryk personeel en uitgebreide hulpmiddelen,
gepresteerd zou kunnen worden in vergelijking
van de door mij geschetste, indien leerplicht
tot aan het volbrachte 14de jaar werd in gevoerd,
dan k m men bijna niet begrijpen dat er nog
tegenstanders, en voorstanders met zeker voor
behoud, kunnen zyn.
Ten slotte nog dit:
Voeding en kleeding der armste kinderen,
van Rykswege, bedeeling der armste ouders
beide maatregelen ten doel hebbende om het
schoolgaan der kinderen mogely'k te maken,
zijn en blyven lapmiddelen, lapmiddelen waar
aan bovendien nog een zeer slechte kant kleeft.
Wat de eerstgenoemde maatregel betreft, het wil
mij voorkomen dat niet dan in den uiters'en nood
en nadat alle andere hulpmiddelen zyn uitgeput
de Nederlandse volksscholen verlaagd moeten
worden tot geheele of partieele
bedeelingshuizen. Het ontvangen van een aalmoes, in
welken vorm dan ook, heeft alty'd iets grievends
voor het kind, het doodt zyn eergevoel, zyn
fierheid, verduistert zyn blik voor sociale recht
vaardigheid en doet het vroegty'dig gewennen
aan het verkeerde denkbeeld dat aal
moezen noodzakelijk zyn in onze maatschappij.
Met de arme ouders, hetzy' hun kinderen direct
bedeeld worden op school, hetzij zijzelf eene
hoogere bedeeling ontvangen in geW, gaat het
evenzoo. Het is efne oude waarheid dat over
't algemeen bedeelde ouders kinderen voort
brengen die, zelf ouders geworden zy'nde, alty'd
het eerst om onderstand vragen en daaraan
ook de meeste behoef ie hebben.
Het getuigt niet van staat manswijsheid dezen
ongezonden toestand te willen bestendigen en
te verergeren door het gebouw der sociale
wetgeving er op te grondvesten, vóór dat alle
andere middelen tot verheffing van den
zedelijken en materieelen toestand van het volk
zyn uitgeput. Wij moesten er veeleer op peinzen
om de bedeeling in eiken vorm OVERBODIG te
maken, uitgezonderd ouden, invaliden en
misdeelden in plaats van den bestaanden toe
stand door de wet te sanctioneeren. Zachte
heelmeesters maken stinkende wonden", en
wie zich in dezen teveel laat mees'eepen door
zijn gevoelig hart, die is gely'k aan
bovengenoemden heelmeester.
D. R, MANSHOLT.
In een volgend nummer ons antwoord.
RE».
Volksweerbaarheid.
Naar aanleiding van mijn artikeltje over dit,
ouderwerp in het vorig nummer van dit blad
ontving ik tal van brieven om informaties. jrHoe
ik het daa wel zou aanleggen het volk weer
baar te maken" zoo luidde eene vraag; een
andere vrager was zelfs zoo »vrij" mij te ver
zoeken, p?r ommegaand een »plan" te zenden
van de jweerbaarheidsoefeningen."
Over het geheel gaven de brieven mij den
indruk, dat men eigenlijk zoo goed als niets
afwist van //Volksweerbaarheid," dat men alleen
de pas opgerichte Vereeniging bij name en
hoe kan dit anders? kent, maar dat men
nooit heeft nagedacht, nooit iets gelezen heeft
over dat punt.
Natuurlijk heb ik mij niet gewaagd aan heJ.
beantwoorden van al die vragen ik antwoord
bij deze aan die vragers, dat van de tand des
heereu S. van Aken, gymnastieklerraar te Rot
terdam, in de laatste jaren verschuil nde werk
jes zijn verschenen, die meerder licht omtrent
dit punt verschaffen. Ze zijn:
a. Lichaamsoefening en Volksweerbaarheid
met een voorwoord van den beer F.
Lieftinck, Lid der Tweede Kamer van de
Staten-Generaal. (Uiteegeven Nijgh & van
Ditmar Rotterdam 1888).
b. T)e gymnastiek in de Volksopvoeding in
verband met de regeling onzer levende strijd
krachten. (Uitgegeven Nijgh & van Ditmar
1890).
c. De gymnastiek een nationaal belang. (Jaar
boekje van de vereenigiap van Gymnastiik
onderwijs in Nederland 1894).
d. Volksfeesten en Volksoefeningen. (Maat
schappij tot Nut van, het Algemeen). Uit
gegeven Van Looij te Amsterdam 1899.
Bovendien heeft de heer Van Aken sedert
het jaar 1890 tal van artikelen over dit onder
werp geschreven, die zijn opgenomen in het
Militair Weekblad.
Eigenaardig althans dien indruk maak'e
het op mij ? is het we), hoe men in sommüe
kringen nog over weerbaarheid van het lichaam
denkt, wijl men verwacht, dat daar dan tocti
wel een goed idee van weerbaarheid zal
gevocden worden.
Er werd met een medicus gesproken over de
oplichting eener afdeeling van
Volksweerbaa:heid," de man was er heel gausv voor te vin
den. »Voor mij is zoo iets niet noodig" vofgdj