Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ka 1181
uitgebreide rol te vervallen, terwijl de
pianoparty niet bepaald ondankbaar genoemd mag
worden, bezien uit een virtuosenoogpunt.
Het Maestoso kenmerkt zich door een breed,
krachtig thema, van praegnante melodiek, het
welk zich evenzeer voor eene goede
orchestbewerking als voor een doelmatige
klavierzetting eigent. Het Adagio met het Finale
verbonden, boeit eveneens door schoonheid en
munt tevens uit door beknoptheid. Het Finale
zelf bekoorde mg het minste. Niettemin is
het geheel een mooi werk, dat zeer zeker
ruimschoots den bijval verdient, dien het in
Dnitschland allerwege ondervindt.
Liszt's compositie bestaat uit een aantal
variatiën over de bekende Gregoriaansche
melodie van den >Requiem-satz" Dies irae.
Gelijk steeds by Liszt, staan ook hier weder
stukken van groote schoonheid naast zulke
welke bizarre zy'n in hoogëmate. Doch tevens
moet men het vernuft en den geest bewonderen,
die in alle pianowerken van Liszt terug te
vinden zijn. De heer Wijsman behaalde vooral
met het laatstgenoemde werk een groot en
welverdiend succes.
Niet alleen om w a t hy gespeeld heeft, maar
ook om de wijze waarop hy dit gedaan heeft,
komt hem grooten lof toe. De heer Wijsman
arbeidt blijkbaar rusteloos voort; zoowel zy'n
techniek, die meer geacheveerd is geworden
als zijne opvatting, wdke in diepte gewonnen
heeft, geven er het bewijs van. Het doet mij
genoegen thans in den heer Wy'sman een
kunstenaar te mogen aanschouwen, waarmede
men rekening moet houden.
De derde noviteit bracht ons in kennis met
ean der werken van Ft>lix Weingartner. Ook
deze duitsche kunstenaar is hier te lande weinig
bekend. Aanvankelijk debuteerende als opera
componist (Malavuka) heef c hy' zich later doen
kennen als dirigent van meer dan gewoon
talent. Eerst in Mannheim, daarna in Berlijn,
stond hij aan het hoofd van de opera en kon
hy als kapelmeester op menige groote daad
met trots terugzien. Sedert een paar jaar
heeft hy zich van de opera teruggetrokken en
dirigeert hy te Berlijn de concerten der Kgl.
Kapelle, in de muziekzaal van het operagebouw
en te München de buitengewone concerten van
het Eaim-orchest. Behalve een Symph. Ge
dicht, Eing Lear en eene symphonie in G,
maakte hy' naam met «Das Getilde der Seligen"
Symphonische Dichtung op. 21, angeregt durch
das Gemalde von Arnold Böcklin, welk werk
11. Donderdag door Mengelberg en zy'ne schare
werd uitgevoerd. >
In de partituur vindt men eene reproductie
van het schilderij, zooals b.v. hy Liszt en
Strauss steeds het gedicht hetwelk aanleiding
gaf tot het ontstaan der muziek, afgedrukt is.
Het schildery geeft een oostersch landschap
te aanschouwen met een paar zwanen, een
paar meerminnen en een Centaur, eene vrouw
torschende op den rug. Op den achtergrond
eemge figuren rustende om een offerblok, voorts
eenige hoornen en rechts eene kleine rotsparty'.
Dit is dus het beeld hetwelk Weingartner
beeft voor den geest gezweefd, by het
componeeren van zyn opus 21. Men ziet het,
programmamuziek in de verst strekkende
beteekenis van het woord. Geen voorvallen,
geen gebeurtenissen worden hier beschreven,
doch stemmingen opgewekt als spiegelbeeld,
als echo eener zelf doorvoelde stemming.
By de compositie van Weingartner treft in
de allereerste plaats het prachtige coloriet van
het orchest. Van den aanvang af tot aan het
slot, klinkt het orchest verrukkelijk en ondanks
dat het geheele instrumenten-materiaal aan
gewend wordt, blyft alles steeds doorzichtig
klinken. Ik weet niet of de Zwitsersche
schilder Böcklin, Weingartner's muzikale re
productie kent; indien dit zoo is, dan zou
het my niet verwonderen als hy ten zeerste
ingenomen is met het werk van zyn «collega" ;
want inderdaad, als colorist kan men Wein
gartner een evenknie noemen van Böcklin.
Het hoofdthema in Fis (clarinet), is van edele en
achoone melodiek, prachtig harmonisch onder
steund door eene zachte gesyncopeerde begelei
ding van 3 fagotten en bas. Het tweede thema
is van meer bewogen aard, terwy'l het derde
motief een pastorale-karakterheeft. Weingartner
toont zich in de bewerking een groot meester
Zonder eenige gedwongenheid laat hy zijne
drie thema's tegelijkertijd optreden en zoodanig
geïnstrumenteerd, dat zy gemakkelijk te volgen
zy'n. Ware het niet, dat my het werk tegen
het slot, na den grooten climax een weinig
te lang uitgesponnen voorkwam, dan zou ik
het zonder aarzelen onder de meest beduidende
werken van den laatsten tyd willen rang
schikken. In ieder geval is het eene uitermate
belangryke compositie, voor welker kennis
making wy' den heer Mengelberg grooten dank
verschuldigd zyn. Evenals de g-mol symphonie
van Mozart, waarmede het concert geopend
werd, genoot Weingartner's symph. Dichtung
eene brillante uitvoering.
De vierde Eamermuziek-avond verschafte ons
de kennismaking met een nieuw trio (manus
cript) in g-kl. 3 voor piano, viool en violoncel
van onzen Julius Röntgen. Ook in dit werk
kon men bespeuren dat voor Röntgen geen
geheimen bestaan in het ryk der tonen. Vooral
als componist van kamermuziek is Rüntgen my
steeds zeer sympathiek geweest. Dit trio komt
my voor wel zyn rijpste werk te zyn. Zeer
gelukkig gekozen acht ik zy'ne thema's, die,
zonder dat zy'nu juist eene nieuwe verrassende
physionomie vertoonen, zich uitstekend leenen
tot eene bewerking van een toonstuk in den
sonatevorm. Het allegro is kort, en krachtig
in uitdrukking. Het Andante bestaat uit
eene schoone elegie, waarin alle instrumen
ten hun rol spelen en het finale, met zy'n
sourdine-strijkinstrumenten en licht
figurenwerk, geeft in den aanvang een elfenachtig
karakter weer, totdat later het hoofdmotief van
het eerste Allegro optreedt en ons tevens doet
weten dat Röntgen niet ongevoelig is voor deze
eigenaardigheid in den vorm, van nieuweren
tyd dagteekenende. Het trio werd prachtig
gespeeld door den componist en den heeren
Eldering en Mossel en met enthousiasme door
het publiek opgenomen.
De cello-sonate van Mendelssohn, hoe mooi
ook gespeeld door Mossel en Röntgen, kon
my niet bijzonder bekoren; vermoedelijk is
haar verschijnen op het programma slechts
toe te schrijven aan eene attentie voor 's com
ponisten geboortedag (3 Februari).
Het Forellenquintet met contrabas van
Schubert, was daarentegen een meesterstuk
van den aller loogsten rang. Opnieuw bleek
dat Schubert in zyn kamermuziek on
middellijk naast Beethoven genoemd moet
worden. Op dit werk kan men slechts het
praedicaat «geniaal" toepassen. De uitvoering
er van (de heeren W. H. Hofmeester en
S. Blazer voegden zich hier by de reeds ge
noemde kunstenaars) was volkomen het werk
waardig Het deed my goed te ontwaren dat
onze eigen meesters zich thans niet minder
de appreciatie verwerven van het publiek, dan
de voortreffelijke kunstenaars, die uit den
vreemde tot ons komen.
Mejuffrouw Tilly Eoenen beschouw ik ook
als eene eigene kunstenares, hoewel zy te
Berly'n woont. Ook zy had een succee, gely'k
in den regel geen landgenoote ten deel valt.
By het eerste optreden van mej. Eoenen,
heb ik uitvoerig over haar gerefereerd;
thans wil ik gaarne verklaren, dat zy my
met de keuze harer stukken niet minder
verplicht heeft, dan genot verschaft door de
exquisite uitvoering er van. Vooral het my onbe
kende >Der Eönig auf den Thurme" (ballade
van Uhland)'' van Rud. Buek heeft my
hoogelyk geïmponeerd. De componist die my alleen
als degelyk ontwikkeld schry'ver over muziek
bekend was, toont een uitbeeldingsvermogen
te bezitten, dat hem een plaats doet innemen
naast de eerste liedercomponisten van den
tegenwoordigen tyd. Ook Arnold Mendelssohn
met zyn «Nachtlied ZarathustraV' schijnt my
toe een componist te zyn van groot talent.
Met belangstelling mag men afwachten, hoe
zyn opera >der Barenhauter" eerstdaags ont
vangen wordt (zooals men weet heeft Siegfried
Wagner hetzelfde onderwerp behandeld). Als
noviteiten ontmoette men dan nog «Rückblick"
van E. v. Brucken Fock, «Twee voerlui" van
Bertha Koopman en eenige Instantaneetjes uit
de kinderwereld van C. v. Rennes. Ook deze
werken van Nederlanders, hebben allen in hun
genre, groote verdiensten; men mag dus mej.
Eoenen dankbaar wezen voor hare keuze.
Haar prachtvol orgaan en schoone wyze van
voordragen deed ieder kunstwerk in het juiste
licht schy'nen. De heer Tierie stond haar uit
stekend ter zyde. Zeer goed deed by met den
vleugel open te zetten; daardoor trad zy'na
begeleiding niet op den achtergrond, gely'k den
vorigen keer.
Tot my'n leedwezen was ik verhinderd de
piano-avond by te wonen van den heer S. v.
Groningen.
Wel woonde ik by' eene
wederopvoering van Wagner's Tannhauser. Ofschoon
ik het niet noodig acht telkenmale als
de nederlandsohe opera een oud werk in
dit seizoen weder opnieuw uitvoert, daarvan
gewag te maken, te meer daar ik liever
over de werken, dan over de uitvoering
schry'f, wil ik toch eene uitzondering maken
met Tannhauser, omdat dit werk in de
geschiedenis eene eenigszins andere plaats
inneemt dan Hugenotten, Willem Teil, Carmen
e. t. q. Dit maal (ik woonde Dinsdagavond de
uitvoering bij) kwam my bijna alles zeer goed
geslaagd voor. In de eerste plaats een warm
woord van hulde aan den leider en het
orchest; zoowel de nuanceeringen als de
muzikale declamatie-accenten waren
byzonder verzorgd; daardoor was er afwisseling en
levendigheid in de voordracht. Het orchest
heeft met den Tannhauser eene groote schrede
voorwaarts gedaan: Eere daarvoor den heer
Peter Raabe l Moge het orchest zich steeds
meer ontwikkelen. De goede krachten die het telt
en de uitstekende leider zy'n tot veel in staat, als
er nu maar tyd gemaakt kan worden tot oefenen.
Mevrouw Fiscner?Seygard als Venus en de
heeren Urlus, Orelio en van Duinen als
Tannhaaser, Wolfram en Landgraaf boden eerste
rangsreproducties. De stem des heeren Urlus
klonk Dinsdagavond zeer frisch; men zal het
begrijpelijk vinden, dat hy hier en daar eene
wyze gematigdheid en bedachtzaamheid aan
den dag legde by het gebruik zy'ner stem, in
deze zeer vermoeiende party, zeker een der ver
moeiendste uit het duitsche repertoire. Daar
waar het noodig was, kwam hy echter voor
treffelijk uit. De minder omvangrijke, doch
zeer gewichtige party van Wolfram, vond
in Orelio een voortreffelyken vertolker, terwijl
ook het sonore, klankrijke geluid van den heer
van Duinen de partij van Landgraaf Herman alle
recht liet wedervaren. Mejuffrouw v. Gelder
had mede verschillende goede oogenblikken;
jammer dat zy zoo sterk tremoleert en dat zy
zoo'n neiging heeft tot trekken. Het ridder
ensemble aan het slot van het eerste bedrijf
scheen my dit jaar niet zoo klankrijk in zyn
samenstelling als vroeger; mejuffrouw Urlus
zong allerliefst het partijtje van den herders
knaap ; een duidelijker uitspraak zij haar
echter dringend aanbevolen ! Het koor zong
zuiver; meer adel van toon en sterkere be
zetting zou hier goed doen. Het
choreographische gedeelte in de Venus-grot was veel
beter dan vroegere jaren, hoewel het ideaal
nog niet bereikt was; maar daarover mag
men niet klagen. De vertaling moet noodig
op vele plaatsen herzien worden. Als men
zoo'n werk in 't nederlandsch zingt, kome
men toch niet voor den dag met uitdrukkingen
als deze:
De Landgraaf tot Wolfram: Zeg de
betoovering die hy' (Tannhauser) heeft verricht en
God verleen' hem braafheid, dat waardig hy
haar (de betooveringj breke ! En later in het
tweede bedrijf (Elisabeth tot den Landgraaf)
My'n peetoom, o, mijn goede vader !
Doch, zooals gezegd is, met zulk een opvoe
ring, mag men tevreden zy'n ; zoo is men op
den goeden weg!
ANT. AVERKAMP.
nittniimntMiiimitiiiniiinnmimi
Een nienwe uitgaaf,
De firma Frans Buffa & Zonen heeft een op
groote schaal ingerichte nieuwe uitgave onder
nomen : «Stedelijk Museum te Amsterdam" met
etsen van prof. C. L. Dake en tekst van H. L.
Berckenhoff.
Ze beoogt daarmee de beteekenis der meest
belangryke schilderyen uit het Suasso museum
door reproductie in etskunst, waarbij
karakteriseerende omschry'ving, meer algen een
bekend te doen worden. In de circulaire
wordt gesproken van een eerste serie, die 24
etsen zal bevatten naar werken van Josef Israëls,
Jacob, Willem en Matthy's Maris, Bosboom,
Mauve, Breitner, Blommers, H. W. Mesdag,
Neuhuys, Rochussen, Alma Tadema, Corot,
Daubigny, Decamps, Gérome, Diaz, Jul. Dupré,
Th. Rousseau, Meissonnier, etc.
De twee eerste afleveringen zyn nu ver
schenen en bevatten etsen naar «Bruidje" van
Matthy's Maris, «Strand" met figuren van Jacob
Maris, «Een zoon van het oude volk" van
Israëls en «de Groote kerk te 's Gravenhage"
van Bosboom.
Met deze proeven voor oogen, moet het erkend
worden, dat met dit omvangrijk werk geen
slecht begin is gemaakt. Die in de groote ets
door prof. Dake naar «de Nachtwacht" gemaakt,
(gecompleteerd met de vermeende afgesneden
strooken) slechts een jammerlijk beeld terugvindt
van een ontzaggelyke verschyning, had zich
wellicht niet een zoo verrassende uitkomst
voorgesteld van zyn onderneming om het schier
onaanvattelyke droomschildery van Matthy's
Maris in reeële overzetting op het koper te
brengen. Ik geloof niet, dat er by een iden
tieke wedergave, waartoe het hier toch zaak
is, met de etsnaald meer uit die schildery kan
gehaald worden.
Er is met veel toewijding en nauwlettende
zorg gewerkt in gestadig achtgevea ; even aan
gemerkt moge worden, dat by deze gelukkige
uitkomst ook de drukker het zijne gepresteerd
heeft.
Maar ook het kleine schilderijtje van Jacob
Maris, (het strandje met paarden voor een
karretje) is door de naald met kernachtigen
druk vertolkt. Wel wat te kernachtig hier en
daar, in een overmoedig laisser-aller by partyen
die eenvoudiger en dieper-rustig zyn, als de
twee pinkstevens en het water daarvoor, ver
klaarbaar misschien door het loskomen vau de
bedachtzame ingehoudenheid bij het vorig werk.
Maar al zou door onmiddellyke vergelijking
met het origineel meer dan een bemerking te
maken zyn, we vinden daar toch veel in terug
van de charme in dat intuïtief opgezette schil
derijtje, dat in zy'n half onderbroken
kleuraantiuiding zich ietwat als een.pochade voordoet,
maar dan toch van een bijzonder rijpe tonaliteit.
De werking zit er ontegenzeggelyk in, en de
etser heeft hier vooral gelegenheid gehad door
toepassing van de velerlei middelen, die hem
by' zyn métier ten dienste staan, het kleuraspect
van zy'n plaat te verhoogen.
Deze twee etsen ly'ken me de beste van de
vier. In de ets naar Israëls vind ik niet die
expressieve uitdrukking van den kop noch dat
véhémente karakter der handen volkomen.
Ook niet dat doorwrochte geroeseinoes van
kleurtjes, die zoo volledig kleur maken in
die krasse schildery'.
Evenmin is de Bosboom geheel bevredigend ;
dien gaven klank in de half-tinten, noch den
diepen kleurluister in de donkere partyen
van het origineel vinden we hier geheel weer;
maar het karakteriestieke van den kleurzet
in die groot verdeelde partyen, is vry wel
bygehouden.
Opmerkelyk dat by' de twee eerstgenoemde
werken ook de toelichtende tekst van den heer
Berckenhoff het gelukkigst gedeelte van het
geschrevene in deze afleveringen uitmaakt.
De twee Marissen zyn met warmte van over
tuiging gekenschetst, daar is oprecht vereeren
en goed begrijpen ; maar in de artikelen over
Israëls en Busboom zy'n meerdere zinnen, die
als algemeenheden langs ons heen gaan.
Alles te zamen intussche. , mag gezegd worden,
dat deze arbeid zoowel door etser als schry^er
met kracht en werkelijk frisschen moed is
begonnen; beiden hebben nog een heel werk
voor de borst; mogen zy volhouden, dan wordt
deze uitgaaf zoo'n ongelukkige verschyning
niet en kan zy er werkelyk toe bijdragen om in
wyder kring den gang te brengen tot nader
begrip van zoovele in het Suasso-Museum
vertegenwoordigde meesters.
W. S.
Herfstienenrie.
Muziek van CATH. VAN RENNES. \Voorden
van WILLEM KLOOS.
Een zeer goede en prysely'ke bedoeling by'
den uitgever Jac. van Rennes te Utrecht, en
daarom des te spytiger van zyn onderneming
een gebrekkige uitkomst te zien.
Een vry goed teekenaar op steen aan 't werk
gezet, maar met een nog half volwassen begrip
van versiering.
Op den omslag een aardige teekening van
paddestoelen, maar al te veel in aparte ver
dieping van dat sujet, zonder strekking tot
aanvulling, als onderdeel van het titelblad. De
magere niets zeggende krulleijes en nuchtere
letters werden daarby op het sleeptouw ge
nomen.
Van binnen wordt de eigenlijke inhoud, de
muziek, .verzwolgen door een zware entourage.
Alleen daardoor wordt ze merkbaar, als een
lange strook dwars bedekkend een gedeelte
van het decoratief taferee', dat afzonderlyk be
schouwd, wel aardige en bruikbare motieven
bevat.
't Is een versierd boek (van enkele bladen)
waarin notenbalken, maar geen muziekboek,
versierd.
Resumeerend, een welkome uitgaaf voor hen,
die wel gaarne in appreciatie voor moderne
versieringskunst hun schoonheidszin wenschen
te beschaven, maar nog niet geheel den schyn
van het wezen kunnen onderscheiden.
W. S.
Verslagen omtrent 's Rjjls verzamelingen
van Geschiedenis en Knnst.
In de 21e bundel der verslagen omtrent het
beheer en de toestand der verschillende
RijksVerzamelingen, wyst de directeur van 's Uyks
Prentenkabinet, de heer J. Ph. van der Keilen
op den toestand, waarin hy, bij zijn weder in
functie treden, na een twee-jarige afwezigheid,
het kabinet terug vond. Hy zegt hiervan o a. «By
my'n komst aan het kabinet bleek my al dade
lijk dat de toestand daarvan alles behalve bevre
digend was, dat er in de verzameling groote
verwarring heerechte, en dat de schikking der
kunstzaken allervreemdst was." En iets verder:
«Daarenboven heeft de Directeur (de heer
Hofstede de Groot) op zulk een schandelijke
wyze in de bibliotheek huisgehouden, dat het
wel nimmer mogelijk zal zyn daaruit de sporen
van zijn wanbeheer geheel te verwyderen,"
om ten sfotte te eindigen met: »Verder werd
een groot aantal boeken, prentwerken en kost
bare met etsen versierde kunstcatalogi op de
zelfde wyze (door platen uit te sny'den)
behandeld en zou ik met de opsomming daar
van nog wel een paar bladzyden kunnen
vullen, doch wy zullen dezen weinig
verkwikkenden arbeid maar staken en ons verheugen
dat door het eervol ontslag van dezen Directeer
paal en perk is gesteld aan zy'n wandaalsche
verrichtingen."
Het antwoord hierop van den heer Hofstede
de Groot zal wel niet uitblijven, en indien wy
goed ingelicht zy'n, eerstdaags in brochure
vorm verschijnen.
De verdere verslagen betreffende andere Rijks
verzamelingen wyzen op verschillende aan
winsten en verliezen, zoo die te constateeren
waren, waarvan een opsomming ons te ver
zou voeren, zoodat we ons alleen er nog
toe willen bepalen te vermelden dat even
als verleden jaar deze bundel met een aantal
reproductien versierd is, die de aantrekkelijk
heid er van yerhoogen. Zoo is het verslag van
's Ryks Penningkabinet met een drietal afbeel
dingen naar penningen, vóór en keerzijde, op
geluisterd ; bijzonder fraai hierby is de
dooppenning van Hans, zoon van Hermans en
Ursula Halewyn.
Aan het verslag over 'tRjjks Ethnografhch
Museum zyn eveneens een viertal prenten toe
gevoegd, waarvan de eerste, ons de reeds hier
besproken tentoonstelling van Japansche kunst,
in herinnering brengt, die een eveueinent ge
weest is in de geschiedenis van dit museum en
zeer tot hare meerdere waardeering zal bij
dragen. De andere byvoegsels geven repro
ducties naar voorwerpen afkomstig uit
OostAfrika en Nederlandsch Nieuw Guinea; terwy'l
een gekleurde afbeelding naar een gevleugeld
Singhabeeld, in rood goud ons wyst op de
kunst van onzen Archipel, in het by zonder op die
van het eiland Bali. Het lykt my een goede
gedachte, deze dikwyls dor-officieele versla
gen door eenige fraaie reproducties naar nieuwe
aanwinsten, meerdere aantrekkelijkheid te
verleenen.
R. W. P. JK.
Mijn beheer over 's Ri/jks Prentenkabinet,
door dr. C. HOFSTEDE DB GBOOT.
Vóór het af (rukken van bovenstaande
mededeelin<ren over het nieuwe deel der verslagen
betreffende 's Ryks Verzamelingen, waarin ik
o. a. enkele zinnen uit het rapport van den
directeur van 's Rijks Prentenkabinet aan
haalde, die niet direct van groote sympathie
voor zy'n voorganger getuigden, ontving ik het
reeds aangekondigde verweerschrift van den
heer Hofstede de Groot, dat de beschuldigingen
van den heer Van der Keilen moet weerleggen
en dat tevens een uiteenzetting is waarom en
op welke wijze de heer de Groot het beheer
van het Prentenkabinet anders heeft opgevat,
dan de heer Van der Keilen dit gedurende
de twintig voorafgegane jaren gedaan heeft.
Na aanhaling der gedeelten uit het verslag
over het jaar 1898 die dan meer rechtstreeks
een beschuldiging bevatten en waarvan valt
op te merken «of dit de taal is van een
onparty'dige, of niet veeleer iemand die zóó
over een vakgenoot, een oud-ambtgenoot, in
een officieel verslag durft schrijven, van
blinden haat moet zyn bezield en of daarom
niet zy'ne woorden met de uiterste omzichtig
heid moeten worden aangenomen," wijst de
heer Hofstede de Groot allereerst op zijn
verhouding tot de heer Van der Keilen vóór
en na zyn benoeming tot directeur, hoe door
persoonlijke kwesties hun wederzy'dsche sym
pathie allengs verminderde; om daarna de
verschillende grieven in bovengenoemd jaar
verslag tegen hem ingebracht te weerleggen
en ten slotte het eigen beheer van de heer
Van der Keilen aan een beschouwing te
onderwerpen.
Het meest essentieele uit deze brochure
lykt my de gedeelten die bewyzen waarom
de heer de Groot veranderingen in het beheer
der verzameling bracht, daar deze geheel
voortvloeien uit zy'ne opvatting over het nut
van het Prentenkabinet, voor wetenschappelijke
bezoekers.
Waar de heer Van der Keilen dan ook
spreekt van »de zonderlinge en onpraktische
wyze, waarop de verzameling zoogenaamd ge
ordend was geworden" is dit een persoonlyke
opinie waartegenover een ander de zy'ne kan
stellen, terwijl zy niet op een bepaald feit
slaat en dus als zoodanig niet te weerspreken
is. De heer de Groot merkt hieromtrent dan
ook op : «Dat deze beschuldiging in zoo
algemeene termen vervat is, dat er moeilyk iets
coi.creets op te antwoorden is."
Verder gaat de schry'ver de overige beschul
digingen na, o.a. het uitsny'den van prenten
uit kunstcatalogi, e. a., er op wyzende hoe
zyn systeem van rangschikken, in navolging
van andere verzamelingen in Europa, er op
berekend was, in zoo kort mogelyken tyd het
gewenschte te kunnen vinder, vandaar ook het
in portefeuilles schikken der prenten uit de
Klassische Bilderschatz. Hiervan zegt de heer
de Groot: «Ik heb er de voorkeur aangegeven
deze honderden en nogmaals honderden repro
ducties systematisch over de verschillende
scholen te verdeelen, de Heer van der Keilen, om
de jaarlyksche deelen in de toevallige orde
van hun verschynen bijeen te laten binden.
Eerstgenoemde methode dient ter bevordering
van het wetenschappelijk gebruik, laatstge
noemde ter bevrediging der nieuwsgierigheid
van menschen, die prentjes komen kyken."
Ten slotte verklaart de heer De Groo% op
grond van bekendheid met nagenoeg alle Pren
tenkabinetten van Europa dat: «het
Amsterdamsche Prentenkabinet een der slechtst ingerichte
va.i Europa was, die ik ooit bezocht heb, d. w. z.
datgene, waarin de minste orde heerschte in
de verzamelingen, waarin het het langst duurde
voordat de bezoeker geholpen werd, waarin
de ambtenaren, die het publiek moesten helpen,
het minst op de hoogte waaren van hetgeen
het kabinet bevat, waarin de minste of liever
absoluut geene betrouwbare hulpmiddelen,
zooals catalogie, registers, klappers voorhanden
waren, om het publiek snel voor te lichten,
en waarin de toestand van conserveering der
prenten het achterlijkst was". Met eenige voor
beelden wordt dit toegelicht en tevens mede
gedeeld hoe een der eerste daden van den heer
van der Keilen na zy'n wederoptreden is geweest,
niet ruwe hand het meeste van datgene te ver
nietigen wat de heer de Groot tot hulp van het
publiek had ingevoerd. Laatgenoemde eindigt
dan ook zijn brochure met den wensch uit te
spreken, dat het de regeering moge behagen
naar de juistheid der tegen hem ingebrachte
beschuldigingen een onderzoek in te stellen.
Zijnerzijds heeft hy reeds de noodige stappen
gedaan om dezen wensch ter kennis der Re
geering te brengen.
Of het zoover komen zal l Wy weten het
niet en of dit tot een bevredigende oplossing
zal leiden kunnen wy evenmin gissen.
R. W. P. Jr.
Munt en Penningkunde.
Den 12 Juni 1892 werd opgericht het Neder
landsch Genootschap voor Munt- en
Penningkunde, onder de zinspreuk: »Concordia res
parvae crescunt" te Amsterdam, aan hetwelk
den 25 October jl. het predikaat Koninklijk
werd verleend.
Dit genootschap geeft een driemaandelyksch
Tydschritt uit, dat thans zy'n achtste jaargang is
ingetreden en steeds, dank zy de ruime toe
vloed van stof, belangryke by dragen leverde
op het gobied der vaderlandsche numismatiek.
Bizonderheden omtrent bekende, wisselden
af met beschrijvingen van onbekende stukken
waardoor de bestaande werken werden aan
gevuld of verbeterd. Licht werd verspreid
omtrent doel en gebruik van tal van munten,
penningen en loodjes, bizonderheden werden
medegedeeld omtrent het leven en de wei ken
van Nederlandsche stempelsnyders.
Gsregeld wordt in de laatste jaren eene
beschrijving gegeven van de vaderlandsche
penningen, die in het afgeloopen jaar versche
nen, terwy'l een hoogst belangryke rubriek is
geopend voor bouwstoffen omtrent oudtijds hier
te lande gebruikelijke muntberekening, waarde
der rekenmunten enz , ten einde een duidelijk
beeld te krijgen van ons oude geld- en munt
wezen. Ook werden verschillende muntvondsten
behandeld b. v. die gedaan aan het strand te
Dombzrg. Weldra wordt aangevangen met de
beschrijving der Nederlandsche gedenkpen
ningen van af November 1863 tot 's Konings
dood, in aansluiting aan de werken van Van
Loon, Nahuys en Dirks.
Photographie.
De zevende aflevering van «Camera Obseura"
bevat o. a. eene causerie van Maurice Bucquet
over Kunst en Photographie. Zeer terecht
wordt er door dezen redacteur der Fransche
Sectie op gewezen, dat voornamelijk by het
positiefproces, de 'photograaf gelegenheid heeft
om te tojnen dat photographie niet uitsluitend
een physisch procédéis, maar dat de
individueele smaak grooten invloed heeft op de
kwaliteit van de photographip. Bucquet spreekt
dan ook de verwachting uit dat op de a. s.
wwreldtentoonstelling te Pary's, meer dan vroeger
zal blyken, dat aan de photographie wel degelyk
eene plaats onder de schoone kunsten toekomt.
Door den hoofdredacteur, den heer Schoutun,
wordt in hartelijke woorden de nagedachtenis
geëerd van den te vroeg ontslagen bekenden
amateur-photograaph, H M. Kluy'5er, bestuurslid
van de A. F. V.
Co.
Goudeket & Co, Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: Ca. ankmeyer,
«Boerenwoning ', schildery.
Boek en Tijdschrift.
Van Nu en Straks1'.
Een gunstig teekea in de Vlaamscae let eren
is, dat men terugkomend van bovenmatige ver
eering, oog begint te kry.,en voor de fouten,
die elk kunstwerk toch wel noodwendig aan
kleven. Na de hemelheffende bewondering voor
Hegenscheidt's Starkadd werkt het verfrisschend
ook eens een oordeel te lezen, waarin op wel
is waar hoogst waardeerende wyze, toch meer
de toetst der nuch ere kritiek wordt aangelegd.
De heer Hugo Verriest, die zegt geea recensent
te zyn, heelt daarvoor het drama van
degenscheidt: gedurig op zich lat e a inwerken, en na
geheel te zijn opgegaan in de gedachte en
het gevoel van den dichter, geeft hij terug de
impressie die de figuren op hem gemaakt
hebben, als merksteen van het meer of minder
volmaakte. Starkadd is voor hem te kort van
lijve, en zyn wezen, zyn aangezicht, buiten bet
voorhoofd, is niet dojr en door geboetseerd.
Troth is ook te kort; hy is lang van lyve,
maar hij s aat op kortere beenen. Hy draagt
klaren schoonen kop; ma ir toch hangt er eene
weekheid over. Helga is niet lang, niet kort,
middelmatig. Zy is kinder-vrouwelyk, lief en
l cht; met netgeteekenden kop, of liever met
netgeteekende oogen, neus en bijzonderlyk met
netgeteekende lippen. Maar, wat ik ook doe,
zij komt uit een andere wereld en uit een
ander volk. Hilde, aan Starkadd verwant,
treedt lang en schoon en hal'zwygend voorbij,
met stille zekerheid over onvoldane angstige
diepten. Ingel zwenkt lans; en zwa(r, te zwak.
Saemund gaat lang en rilde, met lange armen
en groote handen. De wenteling van kat en
tygerlijf zie ik in zijn lichaam niet. Allen
spreken, in laatsten tint, in laatsten glimp, in
laatsten klank, in laatsten zweem; in Ie
parfum aërien des eurs et des plantes"
met iets dat onder hunne eigen edelheid blijft.
Het drama zegt hij had door den dichter
een jaar of twee langer gedragen moeten worden,
een jaar of twee langer inwendig bezien,
bedroomd, bemind en bedicht; dan alleen, lang
zaam genoeg geschreven, volgens tyd en luim,
volgens klaarte en zonneschijn, volgens ry'peo.
drang. Er is stoffe genoeg, stoffe te veel, en
overvloed van rijkdom, maar de beelden zyn
niet genoeg geboetseerd, getroeteld en
volteekend en alzoo komt het dat hun woorden
vloed mij dikwijls overplascht.
In een noot voegt de redactie erbij, dat zij
het over 't algemeen wel eens met deze kritiek,
maar dat het onjuist is, alsof Hagenscheidt zijn
werk niet geduldig zou hebben laten rypen
Hij kon niet langer wachten en zijn werk kon
niet rijper worden, al hai hij 't nog zoo lang
laten liggen. Eer is mogelijk, dat hij door zy'u
muzikale opvoeding, zich tevreden stelt met
een verbeelding van aandoeningen, die als
massa met die aw-dosLingen overeenstemt,
i ..... 111 ...... iiiiinimuii
40 cents per regel.
IIIIIHimHIIIHtlllllDIIIIIIII.JIIIttI
TRADE
MARK.
MARTERS COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle bekende
Wijnhandelaars en. by de representanten
KOOPMANS & BRUINIER,
te Amsterdam.
PIÜZEB ra af ? 2.50 w M.
J. H. DE W LT,
BOEK- EN KUNSTHANDEL.
Utrechtschestr. 54, Amsterdam.
Voorhanden:
Dr. H. C. ROGGE en Dr. W. W. VAN DER MEULEN,
De Negentiende Eeuw in Woord en Beeld.
60 afleveringen a ? O.3O.
3 deelen gebonden 22.OO.