Historisch Archief 1877-1940
N°. 1182
DE AMSTERDAMMER
A°. 1908.
WEEKBLAD VOOB NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden /' 1.50, ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit Had is verkrijgbaar Kiosk 10 Boalevard des Capucinea tegenover het Grand Café, te Pwijs.
Zondag 18 Februari.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annouces uit Duitsohland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUBOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I BT H O F D.
VAN VEBRW EN VAN NABIJ: Te wapen, te
?wapeol door P. N. Maller. Eene verhandeling
over zeetactiek door C. Vreede, beoordeeld door
B. Het Buk als huisvest» van Janmaat aan
den wal", door Een Zeeman. (Smgez.) De crisis
i» de diamantindustrie, een «ociaal gevaar, 4oor
Jos. Loopnrt. De Engelsöke nederlagen. <*oor
P. J. de Braïne Ploos van Arastel. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Bescherming van de»
Zeeman, door H. (Slot.) TOON EE L EN MUZIEK :
De Boa. Ver. Het Nederl. Teomeel en T»bias
Boldermao, door Dector Jnris. (Biet.) Muziek in de
Hoofdstad, door Ant. Aveu-kamp. KUNST EN
LETTESEN: Kunstzalen C. M. «m Gogh, door
W. S. Oyriel Bqysse, Te Lande en G. van Halzen,
Zwervers, door F. Erens. Boek e» tijdschrift, door
<}. van Hulzen. Boekaankondigiag. Iets over
genealogische kwartiei'staten, deor J. A.
Ka^pnians. FEUILLETON: Plidhten en Beehten,
door A. S. K RECLAMrS. VOOR DAME»;
Naar aanleiding van de inzending nüer
Eotterdameehe indnstrieschool voor meisjes «aar de
tento»neielling te Parvjs, do»r Ida Hetjermans.
Volk«gezondheid en Ontwerp-woningwct, door Vera. ?
Waar sehnilt de reden ?" door Holst. Hendrik
«B Sietske, door G. 'C. Stellingwerf?Jentink.
Allerlei. SCHAAKSPEL. - FINANC1EELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
Signalementen van spoorwegmannen, door Jan va«
't Sticht. (Met portr.) Ledental van het Nat,
door H. ALLERLEI. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBtENTIEN.
?MMUumimiiiitmuniiitiiiiiiiiiiiMiiHiiiiiiiiMiniiiMmtiiMiiiiliiiiiMlM
T« wapen, te wapen!
Dien oorlqgskreet ihooren wij >in ons
etil -en vreedzaam landde alom weergal
men, «ik .ware 't nog niet genoeg dat wij
van -deii vroegen morgen tot den laten
«vood, doet angstig gemoed, naar de 'dag
bladen >kijken om bet laatste nieuws te
bootten, dat de (Bcitsche geweldenaar ons
wel, .-als 'hooge gunst, van het veld «ijner
nederlagen genadig gunnen wil. »De
«koortsige onrust, die het <r»stig volkje in
»huis als .opstookt door het .dagelijk-sch
»oorlogsgerucht", aooals Stead terecht zegt,
verbant aWe kalmte uit de gemoederen.
En zoo weergalmt tegenwoordig ook 'bij
ons de 'kreet, dat wij ons toch zullen
oefenen in 'het gebruik van wapenen, op
gezweept .als wij zijn door de -kranten.
Denken wij daarbij echter aan moge
lijke zegepralen als -van do Transvaler*
en Vrijstater-s, dan zeker gaan wij te ver,
en vergeten geheel het hemelsbreed
verechil tussehen ifaen en ons, lichamelijk
zoowel ale geestelijk en maatschappelijk.
Gelijkheid >met hen is immers niet te
ontdekken baast. En wij, -die er ais volk,
reeds genoegen mede schijnen te nemen, dat
.onze opvolgende jegeeringen ons sedert
«tal van jaren belasten met .groote kosten
TOOT den aanleg van wallen en vestingen
,en muren, waarachter wij «veilig kunnen
wegschuilen, in plaaXs van geheel het
?volk, door. algenoeenen dienstplicht, totén
?weer- en strijdbaar geheel te maken, wij
kaneen ons toeh niet voorsteüen in en
kele jaren iets te lever-en wat in dagen
van -strijd, aan hun legermacht .ook maar
«enigermate nabij fcornt.
En gaan wij dus- niet .«ok te \ier
wanjjeer wij, burgers, oa« tot «oldaten trach
ten te vormen? Bezitten wij dan een
«taande macht te velde, die wij zelf* maar
te hulp zouden kunnen komen ? I« dan
een iburgerweerbare macht denkbaar, die
niet door de alleen krachtige hand der
regeering gedwongen wordt tot die oefe
ning, welke alleen door het feitelijk die
nen al» soldaat te verkrijgen ia ? Met
andere woorden; Is 't riet veel verstan
diger, het gelukkig algemeen opgewekt
besef, dat de bestaande toestand niet
langer mag geduld worden daartoe te
leiden, dat onze Regeering gedwongen
wordt tot een eindelijk optreden om ons
volk niet, in geval van oorlog, als bur
gerwacht eenvoudig te laten slachten, welk
treurig lot de Engelsche vrijwilligerswacht,
terwijl de Duitsche dienstplichtige in 1870
zijn vaderland niet alleen redde, maar
grooter maakte dan ooit te voren ?
Of al een oud-minister zelfs met bezie
lende woorden, op openbare vergaderingen
de burgerwapening aanbeveelt, met toe
spraken, hoe fraai en warm ook, helpt
bier niet. Aan woorden, ontbreekt 't waar
lijk onze regeerders niet. Als Nederland
icet woorden te redden- ware, dan zouden
wij al sedert tal van jaren in het Paradijs
der Paradijzen zijn! Heeft niet de
oudminister, die zoo warm sprak voor weer
baarheid der burgerij, ook niet de gele
genheid gehad om die weerbaarheid op de
meest voldongen wijze tot stand te
breugen, door Duitschland's en nu ook
Frankrijks voorbeeld van algemeenen dienstplicht
te volgen? 't Is immers geen nieuwigheid
die gevraagd wordt, evenmin als wij ons aan
nieuwigheid zullen schuldig maken want
zoo noemt men dat immers bij ons ?
als wij nu eindelijk ook algemeene leer
plicht hopen tot stand te brengen ? Zelfs
verbeteringen in onze wetboeken belooft
men ons, nadat de heeren rechtsgeleerden
daarvan de onmisbaarheid sints jaar en dag
op zulk eene wijze hebben tentoongesteld,
dat ons leeken, haast de schaamte het
aangezicht bedekte over zulke tekort
komingen. En indien de Faam ditmaal
waarheid spreekt, dan zou eelfs de »Sokooi>e
Slaapster in 't Bosch", zooals het ons ook
al jaren en jaren geleden toegezegd een
zijdig tarief je van inkomende rechten ge
noemd mag worden, eindelijk ontwaakt zijn,
ja al hier en daar, bij de hoofden der
Kamer van Koophandel bezoeken hebben
afgelegd? Maar zij zag er slap uit, hoorde
ik. Eindelijk wacht de Ongevallenwet
alleen nog maar de goedkeuring der
Eerste Kamer, om tot wet verheven te
worden, zoodat inderdaad vél, wat voor
enkele jaren onmogelijk mocht genoemd
worden, thans inderdad de wereld der
werkelijkheid bij ons spoedig zal intreden.
Alleen ontbreekt dan nog, zij ook dat woord
?otteien wat al te elap en al te mager voor
zulk eene over en over onmisbare wet, als de
haast alles beheerschende verbeterde wet
op het Armwezen, om van mindere wetten
te zwijgen. Maar, waar A en B en C en
meer gezegd is, daar kan, nooh itfèg en
zal, -dan ook die wet nog lang ontbreken
en ongetwijfeld spoedig, als een lichtende
eter aan onzen horizon verschijnen. En zal
dan alleen de Minister van Oorlog zonder
een wet tot invoering van den algemeenen
dienstplicht toch voor de Kamers en dus
voor geheel het Nederlandsche volk, dur
ven verschijnen, in dagen als deze, nu
geheel het volk roept te wapen, te wapen ?
Dat die wet, in breede lijnen, prijkt voor
den geest van ieder krijgskundige, die hoog
genoeg staat op den ladder van zijn beroep
om in den ministerkring zitting te nemen,
dat weet een ieder. Alleen lichaam te geven
aan het lang gerijpte denkbeeld, of, juister
nog, aan de sints jaar en dag bij hem
gerijpte overtuiging hoe die wet moet zijn.
dat weet een ieder. En, men weet 't-ook,
dat de ontwerper is de groote geest, de eigen
lijke kunstenaar, en het tot klaarheid
brengen van een grootsch denkbeeld,
den grooten man kenmerkt. Aan ande
ren, aan kleineren, aan meer werktuigen,
blijve dan de uitwerking over. En die
mindere krachten tellen wij bij duizenden
onder ons, tegen den eenigen en enkelen
ontwerper.
Zal uu die Minister van Oorlog om deze of
een andere reden ontbreken, thans, nu
ge, heel het Nederlandsche Volk in een warme
stemming, om een klein woord te
gebrui.ken, is, om zich weerbaar te maken, zal
.die Minister nu een zoo hoogst zeldzaam
geilukkig oogenblik zich laten ontglippen om
j ihet toch eindelijk onvermijdelijk uitvaar
digen van algemeenen dienstplicht tot zijn
schepping te maken ? Zal hij nu nog
achter vestingen en muren wegsehuilen en
deai vijand ontwijken? Want als hij mij
antwoordt, dat ook de Boeren dat doen
achter hunne Kopjes, dan wijs ik hem op
de toehaarde koppen die vandaar achter
opduiken n bij getale n bij machte zijn
om, behalve uit hunne schuilhoeken, ook
den Vijjand, man tegen man, den weg naar
andere gewesten te wijzen, dan waarop de
indringer poogt den voet te zetten.
Waarlijk, als de tegenwoordige kreet
.om weerbaarheid dien kloeken Minister
voor ons opriep, hoe dubbel heerlijk zou
dan deze (beweging zijn.
Als ergens gezag en eenheid van macht
onmisbaar is, dan is 't in het leger.
Daarom ga van de Kegeering de leiding
uit ,der weerbaarheid van het volk, want
daar alleen is nheid, daar alleen troont
de getaghebber en gehoorzaamt de burger.
P. 'N. MI:LLEE.
verhandeling over Zeetacliek door
C. VREEDE, Gep. Kapt. Lt. ter
Zee. (Amsterdam van Holkema en
Warendorf 1900.)
Meer dan gewone belangstelling mag
de Marine tegenwoordig onder vinden ; kwam
toch enkele maanden geleden de brochure
van den heer Engelberts uit: »Nog eens
de Reorganisatie onzer Zeemacht", thans
ligt voor mij eene verhandeling over zee
tactiek van den gepensioneerden zee-officier
C. Vreede, waarin hij een beschouwing
geeft over het materieel van de vloot,
benevens zijne meening over de toe te
kennen waarde aan ram, entering, torpedo,
electrisch licht, pantser, geschut, schip,
snelheid, bemanning, commando ter zee,
om daarna te behandelen de tactische
formaties en manoeuvres van escaders,
het zeegevecht en de wijze van verdedi
ging van reeden en havens. »0ur future
battles will be battles of manoeuvres"
stelt schrijver op den voorgrond, en meer
dere schepen zullen derhalve vereenigd
moeten optreden; de groepeering moet
zoo' danig worden gekozen dat elke
schepen| combinatie eene slag- of gevechtseenheid
vormt. Thans rijst onmiddellijk de vraag:
Welke rol vervult het schip in de gevechts
eenheid en uit hoeveel en welke
scheepstypen moeten d« eenheden worden samen
gesteld. De schrijver stelt deze vraag niet,
en blijft het antwoord dan ook schuldig.
Zonder eenige nadere redebepaling wordt
de eisch gesteld dat de vier soorten strijd
middelen {het zwaar- het middelbaar- het
liohtkanon en de torpedo) tot een zoo
.groot mogelijk aantal in n schip moeten
worden opgehoopt. Wat bewezen moet
worden'! want de vier verschillende soor
ten strijdmiddelen zijn bestemd tot berei
king van verschillende gevechtsdoelen op
zeer uiteenloopende afstanden, zoodat het
voor de hand ligt elk schip slechts
met n soort strijdmiddel te bewapenen,
om alle strijdmiddelen op de meest gun
stige wijze te kunnen aanwenden en om
te voorkomen dat eenig soort strijdmiddel
doelloos is blootgesteld aan het vuur op
een ander soort gericht. Het aantal
vuurmonden aan boord kan evenmin willekeu
rig worden aangenomen, maar moet wor
den vastgesteld naar gegevens aan de
vuurleiding en de vuurregeling ontleend.
Alleen in dit geval wordt met een gege
ven .gesehu'tkracht de meeste uitwerking
verkregen en is het aantal vuurmonden
aan boord niet meer, de bemanning niet
talrijker, het schip niet grooter,
samengestelder en kostbaarder dan noodig is
om een bepaalde kracht te ontwikkelen.
Omtrent de meest gewenschte vuurlei
ding en vuurregeling, een zoo belangrijk
hoofdstuk in het nog te schrijven leerboek
over zeetactiek, bewaart schrijver een vol
komen stilzwijgen. Evenmin geeft hij
eenige beschouwing over de samenvoeging
van de door hem gewenschte scheepstypen
?tot bepaalde aantallen in het eskader- en
?divisie verband.
Afgescheiden van de vraag of
opeenhooping van verschillende soorten strijd
middelen aan boord van n schip al of
niet gewenscht is, blijft het toch moeilijk
te verklaren waarom de schrijver aan het
«ware geschut zoo'n groote waarde toekent
'boven het middelbaar geschut. Daar
slechts een zeer gering aantal van elke
?honderd schoten het doel treffen, is het
?een overwegend belang, het grootst aan
tal schoten in een minimum van tijd
te kunnen doen. Houdt men verder in
'het oog dat liet zwaartepunt niet ligt in
bet doorboren van het pantser maar in de
detaoraliseerende en mooidende uitwerking
de* projectielen op de vijandelijke beman
ning, en dat daarom 100 schoten van 12
pond meer uitwerking hebben dan 12 scho
ten van 100 pond dan zal men de meer
derheid van het middelbaar snelvuur ge
schut moeten toegeven. Sir L. S. Clarke
heeft dan ook op grond van de jongste
zee-oorlogen verklaard «While, tberefore,
as at the battle of the Yalu, the heavy
ordnanee can scarcely be said to have
justified its presence; the quick uring gun
(snelvuur gesehut middelbaar kaliber) again
showed pre-eminence as a naval weapon."
Over de beteekenis van pantsering van
het schip geeft schrijver een vluchtige
voorstelling. Hij schetst het gevecht van
een pantserschip tegen n ongepantserden
kruiser en neemt aan dat beide schepen
ongeveer gelijken tonneninhoud hebben,
maar dat de kruiser het door gemis aan
pantser vrijkomende gewicht heeft belegd
in meerdere vaart en meer geschut. De
quaestie is zoo natuurlijk onjuist gesteld.
Niemand heeft ooit betwist dat pantsering
an und für sich eene werkelijke bescher
ming kan verleenen.
De vraag is slechts of het doode ge
wicht van een kuras omgezet in deugde
lijke offensieve wapenen de gevechtskracht,
de zeewaardigheid en de
manoeuvreervaardigheid verhoogt en hiermede de kans
om te overwinnen, te meer daar het ge
wicht van het pantser de scheepsconstrucüe
beheerscht en zijne kosten het marine
budget en daarmede dus tevens de orga
nisatie der vloot. Wanneer men zich
afvraagt hoe een gegeven som het beste
in zeevveermiddelen kan worden omgezet
door den bouw van enkele groote zware
pantserechepen of door den aanmaak van
vele kleine licht- of niet gepantserde sche
pen, dan luidt het antwoord beslist ten
gunste van het laatste. Slechts zelden
heeft het pantser een vloot gered, nog
nooit heeft het haar de overwinning ge
schonken. Het beste pantser is een
weigericht vuur door eigen schepen. Ten
allen tijde is gebleken, dat de kracht ter
zee in de offensieve en niet in de defen
sieve wapenen moet worden gezocht.
Dit leert de g schiedenis en in
flagrantenstrijd met meerdere harer uitspraken is
schrijvers bewering dat in het verleden
de zwaardere houten huid de meerdere
te water was over zijn minder zwaren
tegen.-tander. Bij Salamis en Actium won
nen de lichte vlugge schepen het van
hunne reusachtige tegenstanders; de
Engelschen en Hollanders waren met hunne
kleine vaartuigen in het voordeel tegenover
de logge galjoenen van de onoverwinlijke
vloot; op de Zuiderzee, op het Haak en
bij Duins overwonnen de kleine
geuzenschepen de veel zwaardere vaartuigen van
Bossu, Romeo en d'Oquendo; in onze zee
oorlogen met Engeland bleken de beter
bezeilde, lichtere Engelsche fregatten
hoogstgevaarlijke tegenstanders voor onze
logge linieschepen en eindelijk bracht de
admiraal Farragut in 1862 met zijn vloot
van houten ongepantserde schepen den
vijand tot zwijgen welke beschikte over
twee machtige forten, over gepantserde
vaartuigen en tal van versperringen. Zoo
wel in den jongsten Japan Chineeschen
oorlog als in den Spaansch
Amerikaanschen is de strijd door het geschut be
slecht, het offensieve wapen, zonder be
schadiging van het pantser der overwon
nen schepen.
Ook schrijvers meening omtrent de
wenachelijkheid van gepantserde
Commandotorens aan boord van schepen, is, na
hetgeen de beide laatste oorlogen ons te
aanschouwen geven niet duidelijk. Alle
Commandanten der Japansche en
Amerikaansche schepen stonden open en
bloot op het dek; eendeels ten einde een
beter overzicht te hebben anderdeels om
dat het leven van den slag het onmoge
lijk maakte om bevelen door de spreek
buizen over te brengen. Gepantserde
commandotorens zijn onnutte bovenlast.
Schrijver behandelt voorts den strijd
van schip tegen schip en geeft daarover
veel wat lezenswaardig is, gelijk men het
van zulk een bekwaam zee-officier mag
verwachten, ook geeft hij eenige formaties
voor gezamenlijk ageerende schepen.
Scherp hekt-lt hij ons allerongelukkigst
manoeuvreerboek, dat een vlotte, snelle
en afdoende aanwending onzer vloot in
oorlogstijd onmogelijk maakt. Den strijd
dien schrijver hierover reeds jaren lang
voert en ten koste zijner persoonlijke be
langen, verdient alle lof. Wij hopen dat
het hem gegeven moge zijn deie tot een
afdoende beslissing te brengen.
Het gevecht van vloot tegen vloot, van
escader tegen escader blijft onbesproken.
En hierop komt het juist aan. Schrijver
zelf zal dit niet willen betwisten waar hij
terecht op den voorgrond stelt, dat de
kracht van een vloot sluit in gezamenlijk
optreden der schepen.
Ook omtrent de uitoefening van den
veüigheida en den verkenningsdienst wordt
geen woord gerept. Dit is te meer te be
treuren daar et-n groot gedeelte van de
taak onzer vloot zal bestaan in het ver
kennen van de vijandelijke scheepsmacht
en in het beveiligen van onze kust. Hel
dere begrippen omtrent het wezen en den
aard van beide dien-ten bestaan hier te
lande niet.
Ook wordt het stilzwijgen bewaard om
trent de meest gewenschte wijze van aan
vulling van steenkool, water, munitie, pro
viand enz. Zullen de vechtschepen daartoe
de havens opzoeken of wel zullen
treinschepen de kruisende vloot opzoeken, om
deze van het noodige te voorzien?
»Eene algemeene inrichting van ons zee
wezen moei, ondanks de voorgaande be
schouwingen verband houden met onze
positie in Europa en in Indiëen met
onze personeele, financiëele en materiëele
krachten.
Die positie brengt dit voordeel aan, dat
wij nooit offensief aanvallend, maar hoog
stens defensief aanvallend zullen optreden.
Tegen wie?
Dat juist weten we te voren niet. ledere
natie kan te water onze vijand zijn ; alleen
Zwitserland niet. Maar hierin ligt dan
ook de reiden, dat eene bepaalde omschrij
ving te geven in vredestijd van de taak
van niet alleen onze, maar elke zeemacht,
niet veel meer dan woordenspel is."
Bij het bovenstaande is schrijver in
strijd met de leer der oorlogvoering zooals
deze wordt geschetst door den militair
philosooph v. Clausewitz. Deze betoogt
scherp en duidelijk dat men een plan van
verdediging kan vaststellen en de krachten
en midde'en kan berekenen welke daartoe
vereischt worden zelfs bij geheele onbe
kendheid met alles wat den aanvaller be
treft, voorts dat juist hierin de groote
kracht van de verdediging ligt opgesloten.
De verdediger moet dan ook reeds in
vredestijd voor zijn optreden in den krijg
deugdelijke grondslagen formuleeren en
daaruit afleiden de taak van het leger,
de taak der vloot benevens de te maken
versterkingen en de aanvankelijke groe
peering zijner krachten. Het feit dat tot
heden noch voor de verdediging van Ne
derland noch voor de verdediging van
N. O. Indiëeen plan van verdediging is
ontworpen en vastgesteld kan wel als
hoofdoorzaak worden beschouwd van den
allertreurigsten toestand van ons defensie
wezen, ondanks de 40 millioen daaraan
jaarlijks ten koste gelegd. Krachtig be
toogt schrijver eindelijk dat voor een goed
geoefende en krachtige bemanning moet
worden zorg gedragen en dat ook in het
strategisch defensief de vloot tactisch
offensief moet ageeren, los van havens,
reeden en zeearmen. Bij een juist gebruik
der vloot zullen kustversterkingen bijna
geheel kunnen vervallen.
Ook deze schrijver spreekt derhalve het
doodvonnis uit over het reorganisatie plan
Roëll betreffende onze maritieme verdedi
ging; een plan dat ons voor 38 raillioen.
een vloot wil geven die den steven niet
buitengaats kan toonen en om acte de
présence te kunnen maken hulp zoekt
bij de landmacht die harerzijds wederom
daartoe kustversterkingen vraagt, waarvan
niemand weet tot welk bedrag. Wij hopen
dan ook dat bovengenoemd plan door de
volksvertegenwoordiging eens en voor goed
verworpen is en zal blijven.
R.
Het B|jk als huisvester van
Janmaat aan den wal."
(Ingezonden).
Ieder courantenlezer weet thans hoe verre
van rooskleurig het leven aan den wal van
den lossen koopvaardymatroos is, en heeft bij
het lezen van de verhalen daaromtrent voor
zeker medeleden gevoeld voor die mannen,
die na lange reizen van ellende en ontbering
onwillekeurig in nog erger ellende verzeild
raakten.
»Hoe gunstig steekt daarbij af het leven van
den marinematroos, voor wien de gage en da
huisvesting nooit eindigen" hoorde we toen
zeggen. En wie dat opmerkten hadden gelyb,
maar och wat hapert er daaraan toch nog
heel veel.
Hoeveel dat is, zullen we trachten uit te
leggen om dan tot de conclusie te komen,
dat de belangen van het personeel door de
marir.e zeer worden verwaarloosd en het niet
mag bevreemden, als telkens weer hooge uit
gaven gevraagd worden als gevolg van het
groote verloop.
Wanneer we in het naamboeije der marine
de schepenlyst opslaan, dan zien we aan het eind
daarvan de kategorieën: Instructie-, Wacht
en Logementschepen. Jaartal van aanbouw is
daarbij niet meer vermeld, vermoedelyk omdat
dit voor vele zich in de mist der tyden verliest.
Die schepen nu zy'n het, waarin het Rijk
zijne arbeiders opbergt, wanneer ze niet varende
z\jn en dus aan onvermüdelyke ongemakken
zich moeten gewennen. In plaats dus van als
vergoeding voor die geleden ontbering hun
ten minste een beuoorlyk tehuis te verschaffen
worden ze bij honderden opgeborgen in de
meest gebrekkige woning, die men zich denken
kan. Stel u voor een gebouw van drie ver
diepingen, elke verdieping hoog nog geen
twee meter en daarin zooveel menschen, als
er naast elkaar ia hangmatten, tegen de
zoldering hangende, in geperst kunnen wor
den ; denk u daarin bergplaatsen, keuken,
retirades enz. met dezelfde hand gemeten en
ge hebt eenigszics een beeld van een z.g.
wacht- of logementschip. Ware het een ge
bouw dat op den vasten wal stond, voorzeker
zou het reeds lang voor de bewoning door zoo'u
groot aantal, volkomen ongeschikt zyn ver
klaard. Doch nu er bovendien nog het
inconveniënt by'komt, dat het geheel een houten
getimmerte is, dat in het water ligt, nu blijft
jaar in jaar uit de toestand dezelfde en kan
janmaat zich troosten met het gepraat en
gecijfer over n marine-kazerne en in de dag
bladen kan b\j af en toe hoogdravende,
enthousiastische artikelen lezen over de poëzie en
het schoone onzer marine.
Van de vrye luchtruimte per hoofd kan de
lezer zich nu eenig idee vormen en wanneer
hij daarby nog bedenkt, dat 's morgens terwy i
op zijn luchtige slaapkamer zy'n bed wordt
afgehaald, het bed van den matroos warm en
wel (het voorschrift luidt 5 minuten na reveille)
in de zeildoeksche hangmat stijf dichtge?jord
tusschen de warme bedjes van zy'n collega's
in een ver van luchtige bergplaats wordt opge
borgen tot het weer avond is: wanneer de
lezer zich dat leven wil voorstellen, dan be
hoeven we al weer niet uittewyden over
?Lummetjes".
Thans verzoeken we den lezer zich dezelfde
ruimte eens voor oogen te willen halen op die
uren van den dag als Janmaat zy'n vvyen ty'd
heeft en mag zoeken naar ontspanning, uit
spanning en geestelyke ontwikkeling. Dat het
schip daar de geschikte plaats niet voor is,
met zy'n lage, slecht verlichte, ongezellige,
onvry'e vertrekken, spreekt vanzelf en juist
daarom is het zoozeer te betreuren dat de
marinematroos die niet vaart, toch nog niet
behoorlyk gehuisvest wordt. De vergelijking is
wellicht overdreven, maar het opbergen der
matrozen in wachtschepen is even dwaas als het
afschaffen zou zy'n der kazernes voor het leger en
vervangen daarvan door een heide met tenten,
liefst van een verouderd model. Of, wil men
eea voorbeeld uit het dagelyksch leven: het
promoveeren van een spoorwegcoupétot
blyvende woning voor tien personen!
Tot nog toe hadden wy slechts het oog op
de matrozen (en onderofficieren), omdat voor
de officieren het verbly'f aan boord zoo oneindig
veel beter en aangenamer is, of laat ons lievt-r
zeggen zooveel minder ondragelyk. Niemai d
toch zal het aangenaam vinden zich tot ge
dwongen woning te zien aangewezen een ko'je
van hoogstens 2 meter lang, breed en hoog (.'),