Historisch Archief 1877-1940
N'. 1184
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Uit blad ia verkrijgbaar Kioak 10 Boulevard d«» Capucioes tegenover h*t Grand Café, te Parijs.
Zondag 4 IViaart.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Voor
Afrika. Leerplicht en armoede. Militair
landbouwanderwjjfl en oog wat, door 'dr. G. W. B.
(Slot) '?Het vermogen van Nederland, doer A.
Xi. H. Obreen. (II.) Eer keerptrot. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Uit de International*
«?beiderabeweging, door H. KUNST EN LET
TEREN.: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Beethoven's Fidelio te 's ravenhage,
door Ant. A. ? Limburgsche Gemeentewapens,
door A. i, JTlament. Mededeelingen, door K.
W. P. Jr. De Apotheose van Jesus Christus.
Ken tooneetepel van Eduard Verbnrgh, beoor
deeld door J. K. Bensburg. (II.) John Baskin,
(een nabetrachting), door J. K. van der Veer. (I.)
Een nieuwe Prometheus-tragedie, door W. G. van
JJonhuys. (I.) Boek en tijdschrift, door G. van
Halzen. Stenografie, leerboek der stenografle,
door Biénts Balt, beoordeeld door C Bosch
FEUILLETON ? By het graf. Uit het Nooisoh van
Lars DWing. fSIot.) RECLAMES. VOOB DAMEB:
De Liberées de Saint-Lazare, door Vera Een
kijkje by onae Dnitsche huisvrouw, door B. B.
W. Be Hollandsclie Lelie, door Hulst.
Ingegeaonden. Allerlei. SCHAAKSPEL
FINANO1EELE EN OEOONOMI8CHE KBONIEK, door
D. Btigter. SCHETSJE: Onze winterfeesten in
Indië, door Voyagense. INGEZONDEN.?PEN
EN POTLOOPKBA88EN. ADVEBTENTIEN.
Voor Zuid-Afrika.
Landgenooten!
De beweging van bewondering en sym
pathie voor onze stamverwanten in
ZuidAfrika moet langer duren dan een
oogenblik. Het opgewekte leven van deze dagen
moet rijke en blijvende vrucht dragen: de
«chade moet worden ingehaald, het ver
zuim hersteld.
Zuid-Afrika heeft reefat on onze harte
lijke belangstelling. Het is te doen om de
toekomst, om de krachtsontwikkeling, om
het leven van den Nederlandschen stam.
Energiek en sterk moet ons gansene volk
samenwerken, om tussehen hier en ginds
hechte banden te knoopen, die blijven,
Jang nadat de strijd van heden zal zijn
beslist.
Aaneensluiting, eendrachtig samenwer
ken is daartoe onmisbaar. Dat eensgezind
heid onder alle richtingen, alle partijen in
den lande hoezeer zij het in menig opzicht
oneens mogen zijn, in dit geval b staat,
de ervaring der laatste maanden heeft het
gelukkig in ruime mate bewezen. Laten
dan allen, die het wel meenen met
ZuidAfrika, zich scharen onder de vanen van
n machtige Vereeniging, die de afzon
derlijke pogingen van zoovelen kan samen
vatten en versterken en de sympathie, die
allerwege blaakt, vermag om te zetten
in daden.
Zulk een Vereeniging kan de Neder
landsen Zuid-Afrikaansche Vereeniging
worden, wanneer vele duizenden nieuwe
leden tot haar toetreden. Reeds sinds 1881
is zij, met beperkte middelen, in den
bovenbedoelden geest werkzaam. Thans kan
en moet zij worden tot een werkelijk
nationale Vereeniging, met krachtige orga
nisatie, met afdeelingen in het gansche
land, in de koloniën, in Belgiëen overal
elders, waar Nederlanders wonen, en met een
Hoofdbestuur, waarin alle richtingen zijn
vertegenwoordigd.
Zulk een Vereeniging zal invloed kunnen
oefenen op de daden onzer wetgevers en
regeerders. Zij zal zich voortdurend ten
dienste stellen van de regeeringen der
Hollandsche republieken in Zuid-Afrika.
Voor zulk een Vereeniging is thans, ter
voorlichting der openbare meening, met
name in Engeland en Amerika, een ruim
arbeidsveld open. Zulk een Vereeniging
zal het studeeren van Zuid-Afrikaansche
jongelieden hier te lande op groote schaal
kunnen bevorderen.
Dit is thans mogelijk, want de geest
drift is algemeen: het oude
nationaliteitsgevoel herleeft.
Wij roepen onzen landgenooten van
elke richting met aandrang toe! Sluit u
in menigte aan bij de »Nederlandsch
ZuidAfrikaausche Vereeniging''! Wekt in uwe
omgeving allen eveneens tot toetreding op!
Sticht afdeelingen in de grootere plaatsen,
en vormt aldus, ter bezegeling onzer blij
vende belangstelling in de worstelende
stamverwanten daarginder, een machtigen
Nederlandschen bond voor Zuid-Afrika.
(VoJgen de onderteekeningen van 177
personen van verschillende richting).
Het bestuur der Nederlandsch
ZuidAfrikaansche Vereeniging ondersteunt met
warmte bovenstaanden oproep.
Het was en ia de eenige wensch der
Vereeniging, dat in haar alle partijen in
een lande mogen samenwerken.
Zich in betrekking stellend met allen,
rlie in de beide Republieken en in de
Kaapkolonie eenzelfde doel beoogen, tracht
zij haar werkkring, op den grondslag harer
Statuten, dienstbaar te maken tot ver
heffing van den Hollandschen naam en
en tot versterking van de banden van
stam- en taaiverwantschap, in den geest
van het Hollandsch-Amerikaansche volk,
Het Bestuwr der Nederlandsch
Afrikaansche Vereewying,
G. A. A. MIBDELBERG, Voorzitter.
PAUL BEN TEX, /Secretaris.
MB. J. B. LOMAN, Penningmeester.
Leerplicht en armoede.
Het wetsontwerp tot invoering van den
Leerplicht is dan eindelijk in openbare
behandeling genomen, door de Tweede
Kamer der Staten-Generaal.
Dat wij voorstanders zijn van Leer
plicht, liefst tot het veertiende jaar en
mei Herhalingsonderwijs, zooveel mogelijk
verband houdende met vakonderwijs, zullen
wij wel niet behoeven te herbalen.
Toch bestaat er voor ons een bezwaar,
een overwegend bezwaar, om het ontwerp,
zooals het daar ligt, aan te bevelen.
Wij hebben het meer dan eens in het
licht gesteld: Invoering van Leerplicht
op zulk een wijs, dat de toestand der
behoeftigste ouders en der armste kinderen,
daar nóg erger doof wordt; invoering van
Leerplicht, bij een ontwerp, welks voor
steller zich gehouden heeft, als bestond
er in Nederland geen haveloos en hongerlij
dend kroost, het ds in onze oogen iets wreeds;
het verkeert in strijd niet de eenvoudigste
beginselen van humaniteit. Een leerplicht
wet, waarbij men duizenden eenig voordeel
bezorgt, maar honderden nog meer knelt
en kwelt, dan thans reeds hun droevig
lot is, terwijl het dan toch juist om die
honderden het leven en de toekomst iets
minder somber te maken, ons allereerst
te doen moest zijn, wij zouden onze
stem er niet aan kunnen of durven ge ven.
Deze, onze verklaring, heeft bij enkelen
tegenspraak gewekt. Zoo schreef' de Heer
Mansholt in ons N r. van 11 Februari:
Van zeker standpunt beschouwd is er zeker
iets voor te zeggen om de armste kinderen op
school te kleeden en te voeden; eene ver
beterde armenwet is zeer zeker een der meest
dringende zaken, maar wanneer daarmee het
aanhangige wetsvoorstel op den leerplicht moest
staan of vallen, dan zou ik zonder eenig voor
behoud het eerste kiezen."
Hierbij echter zag de Heer M. voorbij,
dat het niet de vraag is, wat hij in dit
geval zou willen, maar wat hij, in over
eenstemming met zedelijk recht, zou mogen
kiezen. En eenige redeneering, waaruit
blijkt, dat hij, om den minder armen een
voordeel te verschaffen, de allerarmsten
nog zwaarder mag drukken en belasten,
ontbreekt in zijn betoog geheel.
De Leerplicht heeft onze sympathie,
gelijk die van den Heer Mansholt, maar
hier is, zooals de Leerplicht thans onder
den algemeen bekenden toestand, waarin een
tamelijk groot deel van ons volk verkeert,
wordt voorgesteld, een moreele quaestie
op te lossen.
Deze nu wordt allerminst op zij Je ge
drongen, door de volgende opmerkingen:
,Bovendien is en blijft het altijd nog de
vraag wat den voorrang verdiend: de boterham
of de leerplicht. Als zoo dikwijls op elk ander
gebied, liggen ook hier oorzaak en gevolg ver
ward door elkaar, men houdt dikwijls voor
oorzaak wat g;volg is en omgekeerd. Men kan,
zeggen : de slechte ontwikkeling van het volk
is een gevolg van zijne armoede, maar met
evenveel recht kan men zeggen dat de armoede
een gevolg is van zijne slechte ontwikkeling.
Het is monnikenwerk om daarover te twisten
en belemmert als alle monnikenwerk
eiken stap in de goede richting. Indien de
regeering eene keuze heeft gedaan en, hetzij
den boterham, hetzij de leerplicht heeft
gekozen, en deze keuze heeft belichaamd in een
wetsvoorstel dat geen al te groot misbaksel
is, dan dient men de voorkeur voor het een
of voor het ander te laten vallen en te nemen
wat er te krijgen is."
Maar, nietwaar, men MAG niet altijd nemen
wat er te krijgen is; zelfs niet in de poli
tiek. En de opmerking, dat hier oorzaak
en gevolg vervvard door elkaar liggen, ziet
er wel philosofisch uit, maar is, bij het
punt, dat ons bezighoudt, geheel van
logischen zin verstoken. Immers stel, dat
de Leerplicht, om in de taal van den
Heer M. te spreken ooit het uitdeelen
van boterhammen, overbodig zal maken,
dat zal dan toch eerst zijn over jaren,
over twintig, dertig, misschien wel vijftig
jaren. Laat ons hopen dat het ooit zoo
ver zal komen I Maar wat geeft dit voor
heden? Hoe zal daaruit een recht voor j
ons voortspruiten, om thans den armen
nog een deel van het weinige te ontnemen, |
waaruit hun droog brood, en zelfs dat niet j
eens, dagelijks toekomt? !
Een pleitrede voor Leerplicht, behoefde '
de Heer M. allerminst voor ons te houden,
maar de beschouwing welke aan het slot :
van zijn schrijven voorkomt, vereiscbt on
getwijfeld eenig antwoord. Wij lezen:
«Voeding en kleeding der armste kinderen,
van Rijkswege, bedeeling der armste ouders
beide maatregelen ten doel hebbende om het
schoolgaan der kinderen mogelijk te maken,
zijn en blijven lapmiddelen, lapmiddelen waar
aan bovendien nog een zeer slechte kant kleeft.
Wat den eerstgenoemden maatregel betreft, bet wil
mij voorkomen dat niet dan in den uitersten nood
en nadat alle andere hulpmiddelen zijn uitgeput
de Nederlandsche volksscholen verlaagd moeten
worden tot geheele of partieele
bedeelingshuizen. Het ontvangen van een aalmoes, in
welken vorm dan ook, heeft altijd iets grievends
voor het kind, het doodt zijn eergevoel, zijn
fierheid, verduistert zijn blik voor sociale recht
vaardigheid en doet het vroegtijdig gewennen
aan het verkeerde deikbeeid dat aal
moezen noodzakelijk zijn in onze maatschappij.
Met de arme moeders, hetzij hun kinderen direct
bedeeld worden op school, hetzij zijzelf eene
hoogere bedeeling ontvai gen in geld, gaat het
evenzoo. Het is eene oule waarheid dat over
't algemeen bedeelde ouders kinderen voort
brengen die, zelf ouders geworden zijnde, a'tijd
het eerst om onderstand vragen en daaraan
ook de meeste behoefte hebben.
//Het getuigt niet van staatsmanswijsheidjdezen
ongezonden toestand te willen bestendigen en
te verergeren door het gebouw der sociale
wetgeving er op te grondvesten, vóór dat alle
andere middelen tot verheffing van den
zedelijken en materieelen toestand van het volk
zijn uitgeput. Wij moesten er veeleer op peinzen
om de bedeeling in eiken vorm OVERBODIG te
maken, uitgezonderd ouden, invaliden en
misdeelden in plaats van den bestaanden toe
stand door de wet te sanctioneeren. Zachte
heelmeesters maken stinkende wondeu", en
wie zich in dezen teveel laat meesleepen door
zijn gevoelig hart, die is gelijk aan
bovengenoemden heelmeester."
Wij zija het voor een deel met den
heer M. eens.
Bedeeling, voeding enz. van armen zijn
lapmiddelen; zij moeten alleen in den
uitersten nood, als andere hulpmiddelen
zijn uitgeput, worden toegepast. Het is
onze plicht »er op peinzen", om bedeeling,
aalmoezen, overbodig te maken, en vooral
geen zachte heelmeesters behooren wij
te zijn!
Uitstekend.
Maar... hoe zullen nu de kinderen, die
gedwongen zijn met een leege maag en
haveloos gekleed de school te bezoeken,
aan voedsel en kleeding, ook aan schoeisel,
worden geholpen, door ons, die als heel
meesters geen «stinkende wonden" willen
maken ?
Een antwoordje, mijnheer Mansholt, is
noodig!
Heusch, want zulke kinderen zijn er
in Nederland bij duizenden.
Uit het 15e jaarverslag der Vereeniging
Kindervoeding alhier komen we te weten,
dat er door haar in plm. 100 schooldagen,
198,GG3 maaltijden aan schoolkinderen
zijn verstrekt, voor een totaal bedrag van
17,734 gld.; d. i. per dag 1980 porties en
daar vroegere j aar verslagen vermeldden, dat
gelegenheid tot deze voeding een kind niet
zes dagen, maar slechts drie dagen per week
werd gegeven, zouHen we dus komen tot
een getal van 3500 u 4000 kinderen die
van de gave hebben genoten. De Ver
eeniging is ditmaal, nu er juist met het
oog op de invoering van Leerplicht zulk
een behoefte aan kennis dezer aangelegen
heid bestaat, uiterst gesloten; zij onthoudt
ons elke mededeeling, die tijdens het leven
van A. C. Wertheim steeds werd verstrekt.
Geen enkel cijfer, waaruit men met zeker
heid kan opmaken hoeveel hongerige scho
lieren in het geheel niet, of slechts om
den anderen dag gespijzigd werden, hoe
groot het bedrag zou zijn, benoodigd om
inderdaad in de behoefte te voorzien enz.
Van vroeger weten wij echter, dat de hulp
volstrekt niet toereikend was, zelfs in de
wintermaanden, en uit dit jaarverslag blijft
alweder, dat de honger der kinderen, vol
gens het besluit der vereeniging Kinder
voeding, geacht moest worden eerst om
streeks December te beginnen, om met 29
Maart te eindigen ! De honger ; van ge
brek aan schoeisel en kleeding is hierbij
heelemaal geen sprake. Nu is natuurlijk
in een groote stad het aantal behoeftigen
in den winter, en ook in het overig ge
deelte van het jaar, betrekkelijk veel grooter
dan in de meeste dorpen ; doch, wanneer het
bovengenoemd getal van 3500 a 4000 school
kinderen, waaraan voedsel werd uitgereikt,
proportioneel teruggebracht wordt tot het
getal, dat in een dorp van ruim 500 in
woners zou zijn te tellen, kwam men nog
maar op 3 of 4 kinderen in 't geheel. Zoo
zal de heer Mansholt ons waarschijnlijk
niet van overdrijving beschuldigen, als wij
meenen te mogen aannemen, dat er al
leen te Amsterdam 7 a, 8 duizend kinde
ren ter school gaan, die gedurende een
deel van het jaar, of het geheele jaar,
eenigen bijstand noodig hebben, ten op
zichte van voeding, kleeding en schoeisel,
zulicn zij met vrucht van het onderwijs
gebruik kunnen maken.
Nu «peinzen wij" gaarne met den heer
Mansholt er op, om »de bedeeling in eiken
vorm OVERBODIG te maken," en zijn er
geheel af keerig van »ons te veel te l§ten
meesleepen, door een gevoelig hart"
maar wij meenen het hart van den heer
Mansholt onrecht aan te doen, met hem
toe te dichten, dat hij, zoo lang de sociale
toestanden niet ganschelijk hervormd
zijn, den tienduizenden kinderen de boter
ham zou willen onthoud n, hun door
particulieren, Gemeen te of Rijk, als aalmoes
verstrekt. Met theoretische bespiegelingen
komen wij er niet. Zoo lang de toestanden
zijn zooaïs zij zijn, - en zeker ook met
leerplicht nog geruimen tijd zullen blij
ven is er maar n zaak, die dadelijk
kan helpen, een daad van humaniteit.
* *
*
Nog van geheel andere zijde werden
bedenkingen tegen ons standpunt inge
bracht, die zeker vermelding en weerlegging
verdienen.
In het Centrum van 11 Nov. jl. schreef
Mr. S. J. Visser een artikel Leerplicht en
Armenwet, om onze meening te bestrijden,
dat de herziening der Armenwet aan de
invoering van Leerplicht vooraf had
moeten gaan.
«Iedere wet, waarbij aan de burgers
nieusve rechtsplichten worden opgelegd,
«?brengt eenige hardheden met zich mede,"
zoo lezen wij daar.
Een juiste opmerking, doch die eerst als
argument in dit geval zou kunnen gelden,
indien deze hardheden jegens de armen
niet voorkomen konden worden. Mag de
Staat, deze hardheden opleggen, ook waar
hij die had kunnen afwenden; ook waar
hij wist, dat de reeds bestaande hardheden,
sedert tientallen van jaren, die gruwe
lijke hardheden wij zullen daar laten,
waarom door hem bestendigd zijn ?
Intusschen en het deed ons bijzonder
genoegen dit van den katholieken voor
stander van leerplicht te mogen hooren
»0ok onder de katholieken zullen er ge
vonden worden, die zeer gaarne een zekere
tegemoetkoming zouden inwilligen." Een
betere armenwet, en het verstrekken van
voeding en kleeding aan arme kinderen,
bij invoering van leerplicht zou dezen
ijverigen strijder voor volksontwikkeling
waarschijnlijk niet onwelkom zijn geweest.
Maar nu eenmaal de leerplichtwet daar
ligt, acht hij, ondanks dit gebrek in de
voorbereiding, haar mede nuttig, als ...
»een enquête op Sociaal gebied" ... «Met
de cijfers en de gegevens, ons door de
onderwijzers verstrekt, zal later kunnen
bewezen worden, in hoe verre voldoende
voeding en kleeding een noodzakelijke
aanvulling is." »Door leerplicht komt de
kindercerwaarlooxing aan het licht."
Dit argument was ook reeds door anderen
gegeven, en eigenlijk is het het argu
ment, waarmee »de invoering van Leer
plicht zonder aieer'1 wordt goedgepraat.
Maar welk een argument!
Alsof men te plattelande, en in de
kleine steden, niet in minder dan een paar
weken tijds, een voldoende opgaaf zou
kunnen verkrijgen, aangaande hetgeen
voor aanvulling der Wet te weten noodig
zou zijn. Alsof de Regeering, in de groote
steden, niet de voorlichting kon inroepen
van alle armbesturen,
weldadigheidsgenootschappen en onderwijzers, om zich ten naas
ten bij een voorstelling te vormen, van de
behoeften, waarin vooreerst zou zijn te
voorzien.
Indien men slechts gewild had.'
Zeker, precies uit te rekenen, wat aan
voeding en kleeding zou moeten worden
besteed, dit zal bij een onderzoek van
jaren niet mogelijk zijn; maar waarvoor
zou dat noodig wezen ? Onze goede minister
Pierson vergiste zich wel voor meer dan een
nrllioen in de opbrengst van zijn ver
mogensbelasting, en toch was daarmee de
staatshuishouding nog niet in het ongereede.
Hoe groot echter het volstrekt en be
trekkelijk schoolverzuim is tengevolge van
armoede, een reyeenng heeft waarlijk
geen leerplichtwet noodig om hieromtrent
te worden ingelicht.
Na, evenals de heer Mansholt, maar op
andere wijs, op het betrekkelijk nut van
Leerplicht te hebben gewezen, eindigt de
heer Visser zijn artikel:
»Van harte is het te hopen, dat de waarlijk
hervormingsgezinden zich door de oppositie van
het Weekblad niet van streek zullen laten
brengen.
,r Wanneer men bedenkt, dat hetzelfde Week
blad ook kort vóór de invoering van den per
soonlijken dienstplicht met principieele bezwaren
voor den dag kwam, dan kan men met alle
respect voor de talenten en verdiensten van den
redacteur, moeilijk het idee van eeae //opposition
quand-même" van zich afzetten."
Ons dunkt. Mr. Visser had zijn be
schuldiging met de complimentjes, aan het
slot geuit, niet moeten publiceeren. Ons te
verdenken, van de Leerplichtwet te be
strijden, ofschoon wij vóór Leerplicht zijn,
alleen maar . .. om het genoegen te smaken
van oppositie te voeren waarlijk daar
voor ontbreekt hem allen grond. Wij
zouden op onze beurt kunnen zeggen, dat
wist Mr. Visser beter.
En daartoe als bewijs bij te brengen,
onze houding bij de behandeling der wet
tot afschaffing der plaatsvervanging
het heeft waarlijk geen zin. Wij hebben
destijds gezegd: »neemt die wet aan, maar
geeft uw toestemming niet haar in te
voeren, vóór de hervorming van ons de
fensie- en legerstelsel tot stand is gekomen,
want,watde Minister nu ook te dien opzichte
in vage termen toezegge, gij geeft een van
de beste troeven tegen het Militarisme
uit de hand." Aan dit advies herinneren
wij nu nog eens met het meeste genoegen.
Want dat het ten volle juist is gebleken,
zou Mr. Visser zelf het thans kunnen
ontkennen ?
Trouwens, is het ten onzent niet een zoo
goed als vaste regeer in gstaktiek om alles
te beloven, wat men liever niet doet?
Opmerkelijk echter dat in het Centrum
van November, tegen zulk een advies van
ons gewaarschuwd wordt, terwijl nu in
Febr. ook Dr. Schaepman op zijne wijs,
.ten opzichte van de Leerplichtwet het geeft.
Hij, even als mr. Visser, voorstander van
Leerplicht, wenscht de wet aan te nemen,
maar haar invoering af hankeiijk te stellen
van een andere wet, regelende de rechts
gelijkheid der bijzondere en der openbare
school. En van zijn standpunt volkomen
terecht. Zeker, de Minister heeft zich over
de bijzondere school en haar recht aller
vriendelijkst uitgelaten, evenals over de
maatregelen, die particulieren en gemeenten
zouden kunnen nemen, om den arme te
hulp te komen, die door de Leerplichtwet
een deel van zijn mager inkomen ije ver
liest en zijn hongerig kroost naar
de school moet zenden. Z.Exc. is een
en al rechtsgevoel en humaniteit. Maar,
zoo zegt Schaapman, men moet ook den
ken aan de wisselvalligheid van het minis
terieel leven en, zoo voegen wij er bij, aan
al de hinderpalen en slagboomen, die een
Minister op zijn weg zou kunnen ontmoe
ten, welke henj beletten zoo ver voort te
schrijden, als noodig is om zijn woorden
tot daden te maken. En nu niet alleen
de Minister, maar ook zijn vrienden, ons
hebben willen paaien met het aangenaam
voeruitzicht, dat spoedig een nieuwe armen
wet tot stand zou komen, dat ontwerp
zelf bijna kant en klaar was, schreven wij
den 5Jen November: «Welnu, wat een
voudiger voor hen, dan deze leerplichtwet
aan te nemen, onder voorwaarde, dat zij
zal worden ingevoerd, tegelijk met de Ar
menwet, of althans tegelijk met de
invoering eener partieele herziening der
Armenwet, waarbij dat deel vooral, wat
van Leerplicht onafscheidelijk is, zal zijn
geregeld?"
Zal Mr. Visser, ziende wat Dr. Schaep
man doet, nu nog spreken van een oppo
sitie quand-même?
Twee zaken, waarvoor wij, zoo lang wij
ons aan politiek hebben gewijd, mochten
strijden, vinden wij bij de behandeling
van de Leerplichtwet bijeen: De erkenning
van het recht der vrije schopl op voldoende
Rijkssubsidie, zoodat zij inderdaad met de
Staatsschool kunne concurreeren, en
een voldoende armenzorg van overheids
wege, en zeker is het geen toeval, dat
Schaepman voor hetgeen hem als poli
tiek man 't eerst ter harte gaat, denzelfden
voorzorgsmaatregel wenscht te zien geno
men, als wij voor wat in onze
gedachteen gevoelskring het meest op den voor
grond staat. Een ministerie, hetwelk de
natie een Leerplichtwet wilde geven, had
beiden onderwerpen in zijn ontwerp ten
volle recht behooren te laten wedervaren.
De verontschuld'ging: »dit lag n'et op het
terrein van wijze wet", is, uit een taktiesch
en ook uit een practisch oogpunt be
schouwd, het sterkste bewijs voor het
bekrompen inzicht van den politicus, die een
zoo ernstig volksbelang heeft te behartigen.
Dit ontwerp had een royale poging moe
ten zijn, om rechter- en linkerzijde, de
bijzondere school en den armen gevende
wat hun toekomt met leerplicht te
verzoenen, een daad alzoo van poli
tieke en sociale rechtvaardigheid beide.
Wat is zij nu anders dan het beeld van
de neutrale school zelve, het magere schep
sel, dat alleen door iemand van overtuiging
kan verdedigd worden, als een noodzakelijk
kwaad; terwijl dezelfde wet, ware zij
van een hooger standpunt gegeven, ont
zettend veel goeds had kunnen schenken
aan ons volk, dat zoo ten achter is in
eerbied voor recht en betrachting van
humaniteit.
Zeker, de beste oplossing voor hen, die
Leerplicht zij het ook in den nu aan
geboden zwakken gebrekkigen vorm als
een stap op den goeden weg gaarne zullen
zien ingevoerd, zou dan ook zijn, dat n
Schaepman en Troelstra n wie er in 't,
Parlement leider moge heeten van Radi
calen en Liberalen, een bepaling trachtten
te doen opnemen, krachtens welke deze