Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO'R NEDERLAND.
No. 1185
Ieder van de aangeslagenen in den
land* buiten de acht groote steden verte
genwoordigt gemiddeld een vermogen van
f 57,000. Noord-Holland, ongerekend Am
sterdam en Haarlem, ia dus in ronde
cijfers in die vijfjaren aan belast vermogen
tachtig millioen guldens achteruitgegaan,
Zuid-Holland, ongerekend 's Gravenhage
en Rotterdam, drie en twintig en Utrecht
ongerekend de stad Utrecht,
acht-entwintig millioen gulden». Gelderland,
00gerekend Arnhem is geklommen, maar de
concentratie van welgestelden te Nijmegen,
te Oosterbeek en tusschen Arnhem en
Zutphen doet vermoeden, dat meer aan
verplaatsing van elders dan aan werke'ijke
toename der productie te denken is.
De indruk, welke de uitkomsten der
vermogensbelasting achterlaat, is in 'de
eerste plaats deze dat onze bevolking veel
sneller toeneemt dan onze rijkdom. Wij
produceeren te weinig. In onze groote
steden concentreert zich hoe langer hoe
meer de bevolking, omdat zij aldaar
geldverdient, maar te nMuwernood genoeg om
jjped te maken, wat het land buiten de
groote steden teruggaat in rijkdom.
De Minister Pierson raamde in 1892
bij de discussie over de vermogensbelasting
in de Staten-Generaal het aantal personen
die een vermogen boven f 13,000 hebben,
op 90 of 100,000. Thans zijn de uitkom
sten tot het einde van liet dienstjaar
1898(99 openbaar, en wij zijn nog niet op
80,000.' De Minister heeft 20,000
aangeslagenen te veel geraamd, hoewel de
uitkomsten der successie-belasting reeds
vóór de influenza epidemie van 1890 en
1891 een vertraging in de ontwikkeling van
onzen rijkdom deden vermoeden.
Thans wordt door de Regeering beweerd
dat de vermogensbelasting ontdoken wordt.
Het is mogelijk dat zulks nu en dan
plaats heeft, maar zulks was gemakkelijk
te voorzien. De EngeUsche incorw-tax
wordt ook ontdoken, dat is niets nieuws.
Of er thans echter twintig duizend
menschen zijn, die vermogensbelasting moesten
betalen en het niet doen, dat lijkt wel
wat kras. Maar wij willen dit punt niet
verder bespreken, omdat geen bepaalde
cijfers beeehikbaar zijn. De sterfte in
1890 en 1891 tengevolge der
influenzaepidemie heeft den normalen gang der
successie-belasting voor een zeker aantal
jaren verstoord, en van de uitkomsten der
laatste jaren zijn dus geen zekere aflei
dingen te maken ter vergelijking met de
vermogensbelasting.
Wij zouden de boven geschreven cijfers
nog met vele anderen kunnen vermeer
deren, maar beperken er ons voorshands toe
de moraal uit een te zetten, welke uit
die allen te voorschijn treedt. Op 31
Dec. 1804 bestond de bevolking van ons
vaderland uit 4,732,911 hoofden. Daarvan
waren aangeslagen in de vermogensbe
lasting 77,072 met een vermogen van
f 5,408,072,000. Op 31 December 1898
waren er in ons land 5,004,206 Hoofden
van Bevolking. Er zouden dus vol
gens den maatstaf van 1894 daaronder
moeten zijn 82,124 aangeslagenen in de
vermogensbelasting met een gezamenlijk
vermogen van ? 5,718,060,972. Maar er
waren slechts 78,819 aangeslagenen met
een vermogen van f 5,565,376,000.
Wij zijn dus tegenover de vermeerdering
der bevolking ten achter gebleven met 3,305
aangeslagenen en met f 152 690,972 aan
vermogen, of, zooals hierboven gemeld, een
achterstand van ongeveer drie percent.
Onze natie is dus in de verhouding van
den huisvader, die ieder jaar zijn gezin
ziet vermeerderen, en wiens inkomen niet
overeenkomstig toeneemt.
A. L. H. OBREEN.
Eene hulde aan Cronjé.
Meermalen hebben wij hier ter plaatse
met groote ingenomenheid melding gemaakt
van de zeer zaakkundige en onpartijdige
brieven over dezen oorlog in Zuid-Afrika,
door »Een oud Pruisisch Officier" uit
Londen aan de Frankfurter Zeitung
geschreven. Bijzonder interessant is, wat
door deze autoriteit wordt geschreven over
het laatste bedrijf van Cronjés terugtocht.
Indien het nog mogelijk ware, 200
lezen wij den lof te verhoogen, dien
ik van een militair standpunt aan Cronj
heb gebracht, dan zou het na zijne over
gave daarvoor de geschikte tijd zijn geweest.
Maar ik kan dien lof niet verhoogen. Ik heb
aangetoond, hoe deze man met onbuigzame
energie een meesterstuk tot stand bracht;
den doormarsch dwars door een vijandelijk
leger. Daarbij is het hem gelukt, zijne
geheele artillerie in veiligheid te brengen,
met uitzondering natuurlijk van de weinige
kanonnen, welke voor een achterhoede
gevecht onmisbaar zijn. Zoo is Cronj
feitelijk de commandant geworden van zijn
eigen achterhoede. Waarom, vraagt men,
behield de opperbevelhebber zelf het bevel
over de achterhoede? Het antwoord ligt
voor de hand. Geen ander commandant
van het Boerenleger was in staat, gedu
rende meer dan eene week de vijandelijke
overmacht tegen te houden. De woorden,
waarmede Lord Roberts zijn overwonnen
tegenstander ontving: »You haie made a
gallant defence, Sir!" zullen in de
krijgsgeschiedenis worden opgeteekend, niet om
te toonen, hoe een iegerbevelhebber de
daden van zijn tegenstander kan waar
deeren, maar omdat zij feitelijk met de
waarheid overeenkomen. Slechts vijf kanon
nen vond men bij Crocjé, en toch wist
deze met zijn vier duizend man niet slechts
een ernstigen aanval van een tienmaal
sterkeren vijand af te slaan; neen, hij
wist zelfs den tegenstander tot het laatste
oogenblik in de onzekerheid te laten over
de quasstie, of hij de hoofdmacht onder
zijne bevelen had of wel alleen een
achterboede. Het is ook voor een leek duidelijk,
dat Lord Roberts, indien hij geweten had,
dat hij slechts met eene achterhoede te
doen had, den aanval, die hem nu
Onmogelijk scheen, trots groote verliezen
zou hebben doorgezet. De naam Cronj
bracht hem er toe, te onderstellen, dat
de Boeren hun geschut lieten zwijgen,
om de ammunitte voor het laatste
oogenblik te besparen. Deze onderstelling
was volkomen gerechtvaardigd, want de
kavallerie-commandanten, in de eerste
plaats de veelgeprezen generaal French,
zullen zich wel gewacht hebben, Lord
Roberts opmerkzaam te maken op de
mogelijkheid, dat hunne patrouilles als
die ten minste zijn uitgezonden! een
geheelen belegeringstrein met zwaar ge
schut lieten doortrekken.
»De strijd gaat thans niet om Engelsch
gebied, maar om den eigen vaderlandschen
grond, en tot versterking van den moed
in den strijd is geen terugblik noodig op
lang vervlogen tijden en mythische helden,
maar alleen een blik op den eenvoudigen
tijdgenoot, den boer en geboren veldheer
Croujé."
UIIIHIIIIMIIlHIIIintllMIIIUIIIMlIltliniMUIMIMHIIIIIIHIMIMtWIIIIIIIKlHi
Sociak ac
u
Generaal Cronjé.
Maar nog meer. Cronjéhad niet eens
zooveel artillerie bij zich gehouden, als
volgens de leer der taktiek voor eene
achterhoede van deze beteekenis noodig
zou zijn geweest. Hij heeft dus geweten,
dat slechts een opofferen zijnerzijds het
hoofdleger zou kunnen redden, en hij wist
óók, dat zijn naam alleen in staat zou
zijn, aan zijne achterhoede den noodigen
moed voor den ongelijken strijd te geven
en den vijand tot voorzichtigheid te nopen.
Van Cronjékon men alles verwachten, en
daarom moest hij zich opofferen voor eene
onmogelijke taak. Zijn naam heeft hier
evenzoo gewerkt, als die van Moltke,
wanneer dete als opperste leider werd ge
noemd. En daarom bleef hij. Gelijk het
den Ouden Fritz gelukte, de verraste
Oostenri)ksche officieren door zijne aan
wezigheid zoo te imponeeren, dat zij, trots
hunne overmacht, niets tegen hem durfden
te doen, zoo is het Cronjégelukt, door
zijne tegenwoordigheid en zijnen naam
voor den Staat het kostbaarste te redden,
wat hij redden kon: manschappen en ka
nonnen. Met dit doel trotseerde hij langer
dan eene week het vuur van een zeer
overmachtig leger. Onder dit vuur bouwde
hij dekkingen, welke de bewondering
opwekten van de Engelschen, die ze voor
onneembaar verklaarden.
Trekken wij uit dit alles de militaire
consequentie zoo gaat de schrijver
voort dan zien wij in de eerste plaats,
dat ook thans nog de persoon van den
aanvoerder de hoofdzaak is; dat in de
eeuw der ver dragende vuurwapenen de
persoon van den aanvoerder en diens
persoonlijke dapperheid en tegenwoordig
heid van geest niets minder tellen dan in
den tijd der oude Germanen, die dengene
tot aanvoerder kozen, die zich bij het
overvallen en bespringen van den vijand
het meest geducht toonde.
£ Maar de geschiedenis van Cronjéleert
ons nog meer. Wij zien hier voor de eerste
maal sedert Napoleon I, die zijne leger
aanvoerders en helden ontleende aan alle
klassen des volks, het bewijs geleverd, dat
de hoogste taktische wijsheid nauw ver
want is met het gezonde
menschenverstand. Wij zien, dat dit gezonde
menschenverstand uit een militair oogpunt alles
vermag, zelfs wanneer het slechts bij lange
tusschenpoozen de gelegenheid heeft om
militair werkzaam te zijn. Generaal Cronjé,
de door het volk tot generaal gekozen
boer, heeft daden volbracht, die door
beroeps-officieren ernstig moeten worden
bestudeerd. Hij heeft die volbracht met
een eenvoud, zoo »of het van zelf sprak,"
dat men er ten hoogste verbaasd over
moet zijn. T Hoe onbeduidend schijnen
tegenover Cronjéde Engelsche aanvoer
ders'. Zeker, Lord Roberts kunnen wij
nog geen verwijt maken. Hij kon er niet
op rekenen, dat iemand het zou wagen,
met 4000 man zijn leger den weg te ver
sperren. Hij kon niet aannemen, dat de
opperbevelhebber van een leger zich zelf
zou maken tot commandant eener ach
terhoede. Dit was zóó onwaarschijnlijk,
dat zelfs Roberts daardoor tot een ver
keerde opvatting moest worden gebracht.
Had hij dit alles geweten, toen Cronj
voor hem stond, dan zou hij het gallant
defence in most gallant defence hebben
veranderd.
De berichten van de laatste dagen
wettigen de onderstelling, dat Cronjé'a
opoffering niet vergeefsch zal zijn geweest.
Hij heeft aan de Boeren strijdmacht de
gelegenheid gegeven, om zich in den Oranje
Vrijstaat te concentreeren en de passen
behoorlijk te bezetten. En hij heeft door
zijn heldhaftige verdediging den geestvan
verzet bij de Hollanders in de
Kaapkolonie krachtiger opgewekt, dan eene reeks
vau overwinningen zou hunnen doen.
Terecht besluit de schrijver in de Frank
furter Zeitung met de woorden:
Onteigening in het belang der
volkshuisvesting,
i.
De wekgever die, luidens artikel l der inge
diende woningwet, de gemeentebesturen ver
plicht vau de volkshuisvesting een voorwerp
van aanhoudende zorg te maken, behoort aan
den anderen kant hen in staat te stellen deze
zorg wél te besteden. Naast plichten, moeten
zij rechten krijgen. Drongen wij er in een vorig
artikel op aan, gemeenteraden die de
bestaansnood/akelykheid vau duidelijke voorschriften
betr ff-nde het bouwen, verhuren en bewonen
van huizen, nog niet zoo heel helder ir zien,
te verzoeken dat dan desnoods maar op gezag
te gelooven, d t maal willen wij in de bres
springen voor de gemeentebesturen, door van
den rykswetgcver ruime bevoegdheid voor hen
te vorderen. Want van wie zelf aan han
den en voeten gebonden s, kan men niet ver
gen dat hij een ander op de been helpt. Geef
den gemeentebesturen groote vrijheid, plaats
hen in gunstige conditie, dan zulleu de steden
die willen, althans kunnen hundelea in Uet
belang der volkshuisvesting.
Telkens als industrie en handel lang achter
een hebben gebloeid, i reedt het euvel van den
woningnood uit het eleepende in het heftige
stadium. I>e stroom van arbeiders uit het land
en de kleine steden naar de grootere en groote
plaatsen, daarby het honger worden van de
levenseischen der van deze welvaart
profiteerende personen, doen een enorme vraag naar
woningen ontstaan, waarin de gewone aanbouw
te mind r kan voorzien, omdat een groot deel
der bouwkrachten in beslag wordt genomen
door den bouw en heibouw van fabrieken,
magazijnen, enz. De vraag naar woningen
gaat het aanbod overtreffen, en de huurprijzen
worden met den dag hooger. De bezitters der
bebouwde en nabijgelegen gronden, en de
geïateresseer.ien by het bouwbedrijf, verdienen
schatten gtlds, terwijl gansche g oepen van
arbeiders een groot deel van de hun door den
goeden gang van zaken ten deel gevallen
loonsverhooging, weder aan verhoogde huurprijzen
zien verloren gaan.
Dit beeld geven Londen en een reeks van
andere handels- en industrieplaatsen met kleine
verschillen nu reeds jaar en dag te zien 1).
Ongeveer met deze woorden beschtyft de
door zijn veel besproken werk over de grond
stellingen der sociaal dc-mokraüe algemeen In
kend geworden E'luard Bornstein, di
moeielijkheden die zich in Engeland bij de volkshuisvesting
voordoen. De, woningen zijn te duur that
is the question. En de woningen zi/jn te duur,
omdat de aanbouw ervan een mvnvpolie is,
een monopolie niet zoo zeer van wie kennen
bouwen: architecten, timmerlieden, metselaars,
als van wie het bouwen kunnen beletten: de
grondbezitters. Zij verkoopen niet voor de
behoefte aan woningen zóó groot geworden is
dat vc or den grond exhorbitante prijzen worden
betaald en dwingen op aie manier de bouw
ondernemers om hunnerzijds hooge huren te
vragen. Hooge buren kunLen door de arbeiders
slecht, door de paupers in het geheel niet
worden betaald; en onvoldoende volkshuisves
ting is dus het onvermijdelijk gevolg.
Bernstein is niet de eerste en niet de eenige
die dit zegt. Men behoeft maar een willekeu
rig boek of rapport over het woringvraagstuk
handelend, op te slaan, om hetzelfde te lezen.
Huizen afkeuren is geen kunst, maar een kunst
is het om de verdreven bevolking goedkoop en
gezond onder dak te brengen. Daartoe helpt
een bevelschrift niet, al komt het van den
burgemeester in hoogst eigen persoon. De be
zitter van het bouwterrein vraagt schatting
van de gemeente, of van de partikuliere
vereeniging di« zich de zaak der dakloozen aan
trekt. Hij drijft den prijs van zijn eigendom
op, en daarmede den prijs der woningen. Hij
is niet zoo verlegen om geld als de paupers
om een huisje; hij heeft geduld; geduld is voor
hem een schat van nog grooter waarde dan
voor de voorbeeldige kat uit het versje van
vader Van Alphen; niet uren, maar jaren zit
hij op zijn prooi te loeren, en rijken en armen
die op zijn grond willen wonen, moeten wach
ten tot het hem behaagt zijn klauwen uit te
slaan.
Naast de bezitters van bouwterreinen worden
de eigenaars dw shchle woningtn door hun
belang in strijd gebracht met ailen die zich
verbetering der volkshuisvesting ten doel stellen.
Het is bekend, lezen we in de memorie van
toelichting, dat het voornaamste bezwaar tegen
opruiming van krotten en van ongezonde wijken
ligt in den buitensporigen prijs, die de eige
naars voor afstand van hun bezit vorderen.
Hoe gebrekkig en ellendig de woning ook moge
zijn, zij vindt veelal huurders en werpt naar
verhouding van hare werkelijke waarde als
menschelijke woning onevenredige winst af."
Zoo is het. Vaa het geld dat in arbeiders
woningen en liefst in slechte arbeiders
woningen belegd is, wordt zeer hooge rente
getrokken. Huisjesmelker is geen eerepostje,
maar een voordeelig baantje is het wel. Vau
zelf spreekt dat zoo een bedrijf het weligst
tiert in de armste buurten. Daar bezitten de
huurders niet genoeg zelfstandigheid om voor
waarden te kunnen stellen. Dikwijls zyn zij
huur ten achter, leven gedurig in angst op
straat gezet te zullen worden. Machteloos zijn
zij overgeleverd aan de genade der huisjes
melker-', die, zoo ooit voor hen, zeker nimmer
voor hun beurs bestaat. Wat zullen de eige
naars doen, indien de gemeente of eenige
particuliere instelling tracht door oude buurten
in nieuwe te herscheppen, aan deze geldbe
legging een einde te maken V Zy zullen hun
vrijwel waardeloos eigendom niet verkoopen be
neden een som, gelijk aan de gekapitaliseerde
jaarüjksehe opbrengst. En van hun standpunt
uit bezien hebben zij daarin gelijk, zooals de
bezitters van bouwterrein van uit het hunne.
Niet van af het standpunt waarop een
nietbelar.ïihebbonilöen ract hem de wetgever
zich plaatst. De huu.;-, heet hot in de memorie
van toelichting, de een omnenschwaardige
woning opbrengt, moge hoog iujü, de verhuurder
geniet zyn overwinst in fraudem legis. Immers
alleen aan niet gestrenge toepassitg der wet
dankt hij het, dat het als woning waardeloos
verblijf ongestoord een rijke bron van inkomst
voor hem opleverde."
Sinds lang erkent de wet het recht van den
Staat om aan de heerschappij van grond- en
huiseigenaren orer hun bezit, perken te stellen.
De tweede kamer kan verklaren dat het alge
meen nut onteigening vordert; maar behalve
dat het heel wat voeten in aarde heeft voor
zulk een besluit is genomen, is de toegewezen
schadevergoeding m den regel zóó hoog, dat
woningen, op onteigenden grond gebouwd, veel
duurder zijn dan op vrijwillig verkochte. Bleef,
zegt de memorie van toelichting, de huidige
wyze van schatting bij woningen, die eigenlijk
onbewoonbaar zijn, bestaan, zoo zoude ont
eigening in het belaag der volkshuisvesting
veelal op het onverdiend voordeel, hetwelk zij
den eigenaars in den schoot werpt, afstuiten."
Om aan deze bezwaren tegemoet te kooien
wil de minister aan de onteigeningswet een
nieuwen titel toevoegen over de onteigening in
het belang der volkshuisvesting" welks bepa
lingen worden samengevat in art. 26 van de
woningwet. De voorwaarden waarop de ont
eigening plaais heeft zijn voor de onteigenende
partij veel gunstiger dan in gewone gevallen.
Om te voorkomen dat dientengevolge ooit een
persoon of vennootschap een ander uit
winsibaj'ttg zon kunnen onteigenen, is de beperkende
bepaling toegevoegd dat de onteigening alleen
zal kunnen geschieden ten name eener ge
meente of van vereenigingen en maatschappijen,
ter verbetering van de volkshuisvesting werk
zaam, en als zoodanig door de kroon erkend.
Het wetsontwerp regelt de schadevergoeding
nu in dier voege dat, indien het te oateigenen
gebouw onbewoonbaar is verklaard, vergoed
wordt de waarde van den grond ea de bouw
materialen, of, ingeva.1 het gebouw tot een ander
doeleinde dan bewoning zou kunnen worden
gebruikt (b. v. als pakhuis), deza waarde ver
meerderd met zoodanig bedrag, als billijk kan
worden geacht in ve/band met de meerdere
voordeelen, welke de eigenaar uit bedoeld
gebruik zou kunnen trekken.
Is het te onteigenen gebouw niet onbewoon
baar verklaard, maar heeft het gemeentebestuur
bevolen verbeteringen aan te brengen, en is
daaraan geen gevolg gegeven, dan wordt ver
goed de waarde die het gebouw zoude hebben,
in geval die verbeteringen wél waren aange
bracht, na aftrek van de kosten van verbe
tering.
Maar behalve in den bestaanden toestand
onbewoonbare huizen, kunnen onteigend worden
perceelen, die door hunne ligging beletten dat
nabijgelegen woningen in bewoonbaren staat
kunnen worden gebracht, of waarvan onteige
ning noodig is ten einde uitvoering te kunnen
geven aan een in het belang der volkshuis
vesting vastgesteld bouwp'an. In deze gevallen
kan het dus voorkomen dat in bewoonbaren
staat verkeereride huizen worden onteigend,
ten einde een gausche wijk, of groep van wo
ningen, te verbeteren. Dan wordt slechts de
werkelyjke waarde der goederen vergoed, en
niet, zooals volgens de oude regeling gebeuren.
kon en werkelijk bijna altijd gebeurde, ver
goeding toegekeud voor veruuiskosten,
renteverlies, enz., een regeling die in de praktijk
neerkwam op een enorm voordeel voor de ont
eigende partij, en waaraan b. v. mr. J.
Kruseman zeide: als regel kan men veilig stellen,
dat de praktijk dir schattingen en rechterlyke
uitspraken medebrengt, dat men geen
voordeeligtr finantieele transactie met zyn onroerende
goederen kan ondernemen, dan ze te laten
onteigenen". 2) Het feit dat tijdens het bestaan
der wet, slechts twee steden (Rotterdam en
Arnhem) overgingen tot onteigening in het
belang der volkshuisvesting, spreekt trouwens
voor zich.
In beginsel stemmen bijna allen die tot op
heden over het wetsontwerp hun oordeelhebben
uitgesproken, met de nieuwe regeling in. Enkelen,
o. a. de heer Veldman 3) meencn dat niet dui
delijk genoeg omschreven is wat onder wer
kelijke waarde" wordt begrepen. Hij vreest dat
vanwege de negatieve bepaling" vau dit begrip
nog ruimte overblijft voor het hebben van
verschillende meeningen", eu dat daarvan
gebruik zal worden gemaakt om de onteige
ningssom op te drijven.'' Inderdaad zou het aan
beveling verdienen de door het congres voor open
bare gezondheidsregeling vastgestelde wijze van
vergoeding in de wet te belichamen, behoudens
een kleine wijziging die noodig zou wezen om
de voorschriften betreffende de berekening vast
te kunnen knoopen aan de toepassing der
maatregelen, die volgens het ontwerp tegen
slechte woningen moeten worden genomen.
Want reeds nu is gebleken dat er belangheb
benden" zijn die onder werkelijke waarde"
iets anders verstaan dan gewone menschen.
Hoewel ik meen door den heer Kruseman
zeer terecht is opgemerkt dat onder de
werke ijke waarde van perceelen natuurlijk be
grepen is de bijzondere waarde die zij kunnen
hebben door stand en nering, zag mr. Mart.
Tels in een vergadering van de Vereeniging
van Grondeigenaren" kans de bepaling te be
strijden volgens welke bij onteigening slechts
de werkelijke waarde zal worden vergoed,
zonder vergoeding voor stand en nering bij
bebouwden eigendom." 4) Zulk een bepaling is
er niet. Met eenig recht mag men, dunkt mij,
aan mr. Tels vragen, of zijn bedoeling met dit
spijkers op laag water zoeken misschien was
eenige kracht by te zetten aan de opwekking
waarmee hij zijn rede besloot: Laat dan iedere
grondbezitter in zijn kring werkzaam zijn, in
zijn eigen belang en in dat van e<*n eerlijke
wetgeving, om te agiteeren tegen dit wetsont
werp."
Meer aandacht dan deze agitatorische han
digheid van een voor de belangen der grond
eigenaren ijverend man, verdienen de bezwaren
door mr. A. van Gijn in de Ekonondst te berde
gebracht. 5) Hij wijst er op dat B. en W.,
resp. de Raad, een bevelschrift tot verbetering,
resp. ontruiming van woningen uit kuüiien
vaardigen, hetzij wegens niet-inachtneming van
de voorschriften, bedoeld bij art. 2 (voorschrif
ten van aan woningen te stellen eischen) hetzij
uit anderen hoofde'" (ik cursiveer). Maakt r:u
de wet," vraagt mr. van Gijn, die B. on W.
en de Raad zoo volkomen vrijheid laat, het
voor een gemeentebestuur niet verleidelijk om,
wanneer zij een groot onteigeningsplan in den
zin hebben, door talrijke bevelen tot verbete
ring en onbewoonbaar verklaring in de buurt
de kosten van hun plan zeer te verminderen ?"
Zijn conclusie ten aanzien van dit punt, dat
hem van groot belang" schijnt, is, dat het
wensehelijk is het bevelen van verbeteringfin
eu het onbewoonblaar verklaren wél ua;i (ie
voorschriften der verorderingen vast te knoopen".
Stellig is dit punt van veel belang. liet
maakt groot onderscheid of het gemeentebestuur
slechts bevel tot verbetering en ontruiming kan
geven krachtens niet voldoen aan geschreven
verordenii gen, of dat zulks ook geschieden kan
.uit anderen hoofde". Voor ons bestaat dit
onderscheid hierin, dat een zeer bruikbare
bepaling in het tweede geval, vervangen wordt
door een zeer onpraktische iii het eerste. Het
is wenschelijk dat de gemeenteraad alle slechte
woningen geheel of voorwaardelijk af kan keu
ren. En het is zo) goed als onmogelijk om
verordeningen te maken waarmede alle slechte
woningen in strijd zyn. Dat is het doel van
verordeningen ook niet. Wat men er mee
bereiken wil en mee bereiken kan, is, aan te
geven hoe een woning er ongeveer uit ruoet
zien om aan de eischen der bygiène te voldoen.
Door zeer scherpe verordeningen te maken
streeft men dit doel voorby, want men ontneemt
de huiseigenaren een maautaf om de kans naar
te berekenen, die hun eigendommen loop»n om
waardeloos te worden verklaard. E»n gevaar
dat schier allen dteigt, voelt niemand meer.
En op alle punten veeleischende verordeningen
zouden ook verhuurders van betrekkelijk goede
woningen aan het gevaar van tusschenkomst
door den gemeenteraad blootstellen.
Daarom behoude het gemeentebestuur zyn
recht om uit anderen hoofde" verbetering of
ontruiming te eischen. Ik geloof niet dat nar.
van Gijn's vrees voor gemeentelijke hebzucht
gerechtvaardigd is. En mocht het een enkele
maal voorkomen, dat woningen onbewoonbaar
worden verklaard met het doel ze
watgoedkooper te kunnen naasten, dan nog is het de
vraag of iemand onrecht wordt aangedaan. De
huur, van een onmenschwaardige woning ge
trokken, wordt genoten in fraudem ligis. Moet
de huisjesmelker, verhuurder van nog
jui&tmenschwaardige woningen, dan direct aan
spraak kunnen maken op volle bescherming voor
zijn bedrijf door de wet ?
Wij spreken den wensch uit dat de in het
ontwerp voorgestelde regeling der schadeloos
stelling bij onteigening van bebouwde eigen
dommen in hoofdzaak ongewijzigd worde aan
genomen, en dat nok andere wetsartikelen,
hierop betrekking hebbende, nietnoe'nenswaard
worden veranderd. Minder sympathie gevoelen
wy' voor de wijze waarop het ontwerp de scha
deloosstelling by onteigening van ongebouwde
eigendommen regelen wil. Daarover een vol
gend maal.
S. p. p.
1) Neue Vorschlage zur Reform der Volks.
wohnungen in England. Neue Zeit., 27 Jan. 1900.
2) Het Ontwerp-woningwet, Vragen des Tijds,
Februari 19(0
3) Het Ontwerp-woningwet, Delft, J.
Waltman Jr.
4) Zie verslag Nieuwe Rotterdamsche Courant
17 Febr. 1900. Tweede Blad B.
5) De ontworpen woningwet, Ekonomist,
Febr. 1900.
HiMHiMiiimmiiitiiiiiiiiiiHiiimmiiiiimiiimniiitmniiiiim
Muziek in Je Hoofdstad.
Dinsdag 1.1. vond ik gelegenheid de vijfde
opvoering van Massenet's Herodias bij te wonen.
Het valt niet te ontkennen dat het tekstboek,
ondanks zijne vele zwakheden, enkele handig
ontworpen, pakkende momenten telt, die wel
is waar veel onwaarschijnlijkheden opleveren,
maar toch niet nalaten indruk te maken op
het groote publiek. Van logische ontwikkeling
in dramatisch opzicht is echter geen spoor te
ontdekken; de taal is bombastisch en de
karakterteekening is bij de meeste personen
zoo uiterst zwak en onsympathiek, dat min eer
meent met poppen uit een marionettentheater
te doen te hebben, dan met mensehen. Zelfs
Johannes, zoon van Zacharias, moet waarachtig
als een echt verfijnde Fransche salonheid
aan het slot van het werk, nog in een
liefdesepisode gewikkeld worden met Saloméen dan
uitroepen :
»Door de liefde vereend is het schoon saam te
sterven !
»Als wij hier ons geluk, ons leven moeten derven,
»Dan herwint onze ziel, gelouterd door strijd,
»Ginds 't geheim van de liefd' en van
d'onsterflykheid!
«Ontvlam ons gemoed
«Heilige liefdegloed!"
Goed in het stuk is de scène tusschen
Herodias en Phanuël, als de eerste haar kind
verloochent en Phanuël haar zulks met don
derende stem verwijt.
Men moet echter erkennen dat er gelegenheid^
is om op het tooneel een grooten kleuren
rijkdom in decors en costumes aan den dag
te leggen en dat de regisseur Coini daarvan
op oogverblindende wijze party' getrokken heeft.
Wat nu de muziek aangaat, zelden is mij
een werk meer tegengevallen dan Massenet's
Herodias. Men kon vermoeden dat er geerue
zelfstandige persoonlijkheid uit zou spreken.
Men kon te voren wel gissen dat er een des
cendent van Meijerbeer voor den dag zou
komen ; het bleek echter, zonder diens begaafd
heid en hoofdzakelijk behebt met zijn minder
navolgenswaardige qualiteiten. Men kon wel
denken dat het genre Ambroise Thomas
('Hamlet), Reyer (Sigurd) in Massenet zou
worden voortgezet; dat er echter zooveel zor
geloosheid in de bewerking zou voorkomen,
had ik niet gedacht. Reeds het eerste koor,
na de onbeteekenecde inleiding, is zoo zwak
van vinding en zoo nuchter in zijn uitwer
king, dat al dadelijk de stemming weg
blijft. En zoo gaat het steeds met de koren ;
behalve het mannenkoor: »Vorst, uw dapperheid
zal ons leiden", hetwelk in de vinding eenige
karakteristiek vertoont, is er geen koor eu
geen ensemble, dat in de bewerking ons leert,
hoe de groote meesters in de dramatische
kunst: Mozart (don Giovanni), Beethoven
(Fidelio), Berlioz (Troyens) en natuurlijk
Wagner hunne ensembles wisten op te bouwen
tot een grootsch geheel, aan welks indruk zich
geen mensch kan onttrekken. Zelfs Me-yerbeer,
ondanks de stijlloosheid, die men hem zoo
vaak verwy't, toont hierin toch veel van da
groote meesters geleerd te hebben.
Niet minder verbaasd heb ik gestaan over
de declamatie der muzikale phrasen op
tallooze plaatsen, vooral in den dialoog. In stede
van zooveel mogelijk de daling en verheffing
van den spreektoon te imiteeren, laat Massenut
zijn personen op n toon »ga!rnen". Dan wordt
inderdaad een opera een onding, gelijk bet zoo
dikwijls wordt voorgesteld. Het eerste optreden