Historisch Archief 1877-1940
Na, 1185
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
van Phannël en later dat van Salome geren
d «ar fraaie staaltjes van.
Wanneer nu MassenetV kunst lyrisch wordt,
dan komt er een hol pathos en een
zoetelijkhekl in de melodische vinding voor den dag,
die misschien op den argeloozen toehoorder
indruk maken doch, naar ik hoop, niet by'
nmcbte zullen zyn den ernst van ons
«Musikempfinden" voor langen ty'i te storen.
IQ de straks genoemde scène tnssch'en
Harodias en Fbanuël schijnt het my' toe, dat de
componist zich iets boven zjjn gewoon peil
verheft. Misschien heeft hem de zuiverder
toestand geïnspireerd tot iets beters.
Het is mij met den besten wil niet mogelyk,
in de kunst van Massenet iets anders te zien
dan sehy'nvertoon en raffinement; door het
klatergoud heen ziet men den waren kern en
deee kan met een paar woorden weergegeven
worden als zwak, ziekely'k, hier en daar tri
viaal in zyne vinding en o"beteekenend in
z$n bewerking. Massenet's Herodias is niet
geschikt om enn fijn besnaard muzikaal gemoed
t« stichten. Het schijnt echter by het groote
publiek te pakken ! Voor hoe lang ? Dat is
moeil\jk t* zeggen. Schnmann liet zich indertijd
alles behalve vleiend uit over Meyarbeer en
toch hoe lang heeft deze fransche Daitscher
en duitsche Franschman de »Bühne" niet
beheerscht ?
De opvoering stond in omgekeerde verhou
ding tot de beteekenis van- het werk. Zelden
heb ik r.amely'k eene opvoering van de N«derl.
opera bygewoo/id, waarbjj alle hoofdrollen zoo
goed bezet zyn. In het bijzonder slaagden
hét doo tussv.hen Horodes en Paannël, het
finale van het tweede bedrjjf
Hosanna ! Eer aan den Heer l
Den consul heil! den Romein, den soldaat heil!
h«t duo tusBchen Herodiag en Püanuël
en de scène tusschen Jobanneg en Salome in
bet begin van het vierde bedrjjf.
De krachtige, fiere stemmen van Orelio
(Herodes) en van Duinen (Phanuel) pasten
voortrtff«lyk by' elkaar. Zonder dat, zon
eerstgenoemd duo zeker niet zooveel indruk
gemaakt hebben. De beide vrouwenfiguren
Salome en Herodias kan men zich
tenauwarnood beter bezet voorstellen. De eerste door
mevr. Fiseher, die in haar gestalte en wezen
volkomen goed het rampzalige meisje wedergaf
en de tweede door mej. Lozin die met haar
machtig orgaan un trotse h gebaar den j ui s ten
toon wist te tn ffan van de boovaardige vorstin.
De scène tusschen haar en Phanuel was wel
het dramatisch boogtepm.t en werd door beiden
met zooveel gloed en enrrain gezongen en
gespeeld, dat zulk eene wedergave ieder
tooneel tot eer zou gestrekt hebben. De heer
Jo«. Tyssen bracht de partij van Johannes
volkomen tot haar recht. De kleinere partyen
werden med« niet onverdienstelijk vertolkt
d»or mej Urlusen de heeren Poons en Sny'ders.
De mannenkoren klonken goed ; het vrouwen
koor in het begin van het tweede bod rij f een
weinig te laag, het orehest was verdienstelijk
ook in de verschillende solopartyen.
Alles en alle» dus een groot succes voor de
Nederlandsche opera, waarbij het alleen te
betreuren is dat er volstrekt geen artistiek
belang mede gepaard gaat.
Nog heb ik te berichten over eene uitvoering
waarby' de kunst beoefend werd in zyne edelste
en meest subtiele uiting het strykqnartet, en
op eene wyze die den hoogsten maatstaf van
beoordeeling toelaat. Ik meen den kamermuziek
avond van Toonkunst, waarop het conserva
torium-qiiartet der heeren Eldering, Spoor,
Hofmeester en Mossel aan het woord was.
Met een onvergelijkelijk schoone en stijlvolle
uitvoering van Moeart's qnartet in C werd de
avond geopend. In het bjjzonder trof my' de
kleur in de inleiding en het zwierige in de
behandeling van het Allegro-thema. Gaarne
constateer ik, dat thans ook in de forte's de
schoonheid van klank by' dit qnartet byna
niets meer te wenschen overlaat Hier en daar
slechts, o. a. toen du alt met de triolenpassag3
M limit»IM MI 11
Het speelgoed voor kleine Dott
DOOR
S. BARIN7G?GOULD.
Jpphunnek was een zonderling.
Hy had nooit tot de habitués van de kroeg
behoord, gaf niets om pretjes en was in zijne
manieren stil, koel eu teruggetrokken, tlij
woonde hoog tusschen de rotsen, vlak bij de
uitgestrek e heide op eenige my'len afstaiids
van de kleine stad in een huisje, waarvan de
vensters in brand schenen te staan, als de zon
ondergkg. 't Waren kleine ramen, maar de
gloed, dien ze dan weerkaatsen was bijna even
helder als die van den zinkenden vuurbol zelf.
Er werd verteld, dat Jephunnek's oogen even
helder konden opvlammen. En evenals in de
kleine vensters de weerkaatste schijn van den
stervenden dag niet hevig en dreigend, maar
stil en goudglanzend was, zoo kon ook van
Jephunnek's oogen een licht uitstralen, zoo
zacht en teer, oat het niemand pijn deed.
Zulk fen licht had in de ongeil geschenen
toen hy kwam om Mabel Rowe's hand, en zulk
een licht vlamde nu in hem op als er gesproken
werd over kleine Dott, zy'n lieveling, zijn
eenige, Mabel's erfenis.
Jephuunek was bergwerker. Er waren ruime
gewelven onder de granieten rots, die een soort
schiereiland op de heide geleek, en de blokken
werden uitgehouwen en vervoerd voor bruggen
en straatsteenen.
Onder het werken zweeg hij meestal; hij was
een goed arbeider, wien de opzichter nooit
iets te zeggen had, maar hij was niet populair
onder zyne kameraden; daarvoor was hij te
teruggetrokken. Sommigen zeiden, dat bij te
trotsch was, en dan vroegen anderen waarop?"
Toen Mabel nog leefde, werd geantwoord:
Wel, omdat hy zich verbeeldt de mooiste,
beste vrouw van de wereld getrouwd te hebben,
dat heeft hem wat in de war gemaakt." Maar
toen Mabel gestorven was, zeide men: Hij
denkt, dat er geen tweede bestaat als zijn
kleine Dott, en dat maakt hem zoo trotsfh.
Net, alsof wij geen kinderen hadden of ze
ten minste konden hebben en even mooi ook!"
Den schafttijd bracht Jephunnek steeds
alleen door. Niet aliijd echter was het zoo
geweest. Eerst was hij met zijn mandje vleesch
en zijn flesch koude thee bij de anderen komen
zitten, en hoewel hij zich niet in het gesprek
mengde, had hij geluisterd naar wat zij zeiden,
naar hunne politieke gevoelens, naar hun
lokale nieuwtjes en hun kletspraatjes. Toen
had een der mannen zich eens tot Jephunnek
in het forte voor den dag kwam, had de toon
zy'n gansehen ad*l niet behouden; ik maak
deze opmerking juist, omdat ik vermoed dat
zulks aan het instrument ligt en wellicht op
de een of andere wy'ze kan verholpen worden ;
dat zou al weder een stap dichter by het
volmaakte wezen. Het Andante in F bood een
onverstoord genot in ieder opzicht. Het Menuet
had ik my in een ietwat rustiger tijdmaat ge
dacht. Het Finale werd in een duizeling
wekkend snel tempo gespeeld ; zóó stelt het
hooge eischen aan de virtuositeit der spelers,
die echter in deze ons niets schuldig hieven.
Beethoven's qnartet in G is misschien wel
het quartet dat meer dan elk ander van dien
heros gespeeld wordt in dilettanten clubs.
Echter zó<5 vertolkt ah 1. l Zaterdagavond
openbaart het eerst al zy'n schoonheden aan
den toehoorder. Men kan zich tenauwernood
meer j-rntie denken in het weergeven van het
eerste Allegro; meer warmte in het zingen
van het Adagio, afgebroken door het
schalksche Allegro met zy'n schuchteren inzet van
de eerste viool. Doch waar blijf ik laat
my volstaan met te verklaren dut ook Beet
hoven een boren allen lof verheven uitvaaring
ten deel viel. Tusschen deze beide qaartetten
in werd het opus 10 gespeeld van Ottokar
Novaèak. een talentvol jong componist,
geboortig uit Temesvar, die helaas den 3^n
Febnnri van dit jaar t8 Naw-York gestorven
is. Novaö^k was leerling van Brodsky, in den
tijd dat deze begaafde violist leeraar was aan
het Laipzigerr conservatorium. Reeds als leer
ling legde Novdóuk zulke ?o«de eigenschappen
aan den dag, dat Brodsky hem als altist ver
bond aan zy'n quartet. Liter ging hy de wij Ie
wereld in en neb ik hem uit het oog verlo
ren ; totdat het bericht van z\jn dood mij zeer
trof. Hat deed mjj genoegen dat het
coi.pervatoriumqnartet dit nummer gespeeld heeft,
te meer omdat er zooveel goeds van kan ge
zegd worden. Vooral in zijn beide
middendeelen is het een superieur werk. Hit Alagio
getuigt van een warm gemoed en de breede
ziel- en zangvolle melodieën, die beurtelings
door alle vier de instrumenten worden aange
heven, maken een diepen indruk. Het Presto
is uiterst pikant en geestig; het eerste deel
staat, dunkt me, niet op dezelfde hoogte. Ia
heiterer Stimmung, zegt het programma; het
komt mij voor dat de vroolijkh^id den com
ponist met minder zorg vervuld heeft voor de
belanery'kheid in de vinding zijner thema's.
Het Finale dat my evenmin zoo schoon voor
komt als de beide middendeelfin eischt eens
virtuose uitvoering om het «lustige" en «lebhafte"
tot uitwerking te doenkomen. O noodig te ver
melden, dat hieraan volkomen werd voldain.
Het q-iartet van Novafl^k is een belangrijke
noviteit, waarvoor wij onzen kunstenaars dank
baar zy'n.
Het is gewis voor Amsterdam in hooge mate
eervol en streelend een viertal kunstenaars in
zy'n midden te bezitten, die iets dergelijks
prestoeren. Maar vooral moet zulks nog te
hooger worden aangeslagen, indien men beseft
dat ieder der vier kunstenaars met andere
bezigheden overstelpt is, zoodat zij niet al hun
ty'd aan de quartetstudie kunnen besteden,
maar deze letterlyk uit de gewone beslomme
ringen moet uitgerukt worden. Ea dan zoo
iets voortreffelyks te bereiken, dat verdient
een warm «bravo" !
ASÏ. AvERKAMP.
liimimiiimitiiiiiiiiiiiiiitHimiiiiiiiitiimmmiiiimHiimmmitiiiiimii
Eea nienwe Profflete-trapilie.
IWAN GILKIN. Prométhée, poème
dramatique. Paris, Fiachbacher. 1899.
II.
Om het slot van deje tragedie te kunnen
begrijpen, vooral om het te kunnen waardeercn
itt zijn eenvoud eu grootschheid van «lading,
is het noodig den schrijver aandachtig te
volIIIIIHtlltmillllHtllMIfMIMHIIIMIM
gewend, om hem te vragen naar kleine Dott
en eensklaps werd het gelaat van den vader
verhelderd, zijne bruine oogea begonnen te
schitteren en hij anders zoo stil had ver
teld, totdat hij na eenigen tijd zich verbeeldde,
dat men hem voor d -n gek hield, dat het maar
een spelletje van zijne makkers was geweest.
En omdat de gevoeligste snaar van zijn hart
was geraakt, had hij zich teruggetrokken en
was heengegaan, om alleen zijn boterham te
eten in een zonnig hoekje met heide en brem
onder een groot granieten rotsblok, begroeid
met fluweelig mos.
Toen hij bemerkt had, dat men hem voor
den gek hield, werd hij niet boos. Hij stond
op en verdween, zijn rechterhand even door de
donkere krullen strijkend. De achterblijvenden
zagen elkaar aan en gevoelden iets van berouw.
't Was genoeg bekend, dat Jephunnek driftig
kon worden, zoodat allen, op wien hij zijn
wrok wilde koelen, sidderden, maar dit ge
schiedde slechts zelden; nooit als het hem zelf
betrof, alleen maar, wanneer 't een onrecht
gold, eene vrouw, een kind of een stom dier
aangedaan
Er werd verteld dat hij eens een ruwen
kerel bijna dood had geslagen, die met een
hond een kreupel lam over scherpe steenen joeg.
't Diertje was met kromme voorpooten geboren,
zoodat het slechts op zijn knieën voort kon.
De man had er plezier in, den hond aan te
hitsen, om tegen het beest te blaffen en er naar
te bijten, zoodat 't in doodsangst over de uit
stekende rotspunten kroop.
Dott was nu vijf; een levendig kind, even
blond als hare moeder maar met de donkere
oogen van haar vader. Toen de kleine drie
jaar was, stierf Mabel aan een longontsteking
na influenza. Jephunnek had zijne zuster
laten komen, om het huishouden bij hem te
doen en op het kind te passen. Marianne was
ouder dan haar broer, eene vrouw met harde
trekken, kouden blik, dunne lippen en een
scherp profiel. Zij koesterde wrok jegens
Jephunnek, die van haar vergde ver van het
gewoel der wereld, midden in de wildernis te
leven. Zij had den leeftijd bereikt, waarop de
jeugd tot het verleden gaat behooren en be
greep dat haar laatste kans op een huwelijk
vervloog. Zij drong er op aan, dat Jephunnek
zou hertrouwen en snauwde hem af, omdat hij
aan haar raad geen gehoor gaf. Kleine Dott
kreeg de schuld van hare afzondering, want 't
was immers maar ter wille van 't kind, dat
de vader voor etn tweede huwelijk terugdeinsde.
Marianne durfde haar wrok niet op Dott
koelen, als Jephunnek tegenwoordig was, maar
haar geheele houding tegenover het kind ver
ried niet de minste teerheid, niet de minste
hartelijkheid. Zij was niet wreed, zij sloeg
het niet, maar ze was zoo koud als ijs.
Hierdoor hechte Dott zich met nog warmere
liefde aan haar vader. En even groot als de
aanbidding van den man voor zijn kleine
geu in zijn bedoeling met de voornaamste
der dramatis personae.
In de eerste plaats Prom°theus.
Allereerst opaubaart hij in dezen scheppings
drift. Prometheus voelt zich n et iets in zich
zelf voltooid^, hij beschouwt zich als eeu over.
gang. Tegenover de alledaagsche wijsheid van
zijn bedachUaiuen broeder piinetheus stelt hij
zijn zucht de wereld te verbet-ren. Iu hrm
zelf is nog te veel aanweug van de ruwere
natuur. Hij wil aan betere we«eus het leven
g;ven.' Ea het maakt hem bitter tegen Ztus,
dat de/.e blijkbaar zich hiertegen verlet.
Maar zijn w;jzer-ik, Miuer«a, keurt het
bedilleu van Zeus af, dien hij miskent m-t de
bewering dat hij iu ziju hoogeu wit al het
gsclinpfu..; gevaugen houdt binnen een eugeu
bestaaos-cirkel. Het ligt aan 1'rouicUifus zrlf,
zoo ziju scheppiugiu, schuou van vorm a's
gol-nkiudeivn, ni,-,r, l-,veu Hij nio,-t ze zóó
li f hebben dat hij ze daardoor ba/ü-lt.
Ten twi-eden ma'e zal il e Wijf h Hhemhflp'n
a's het leven alleen Keu te ouvuldoend gevolg
bUjkf. van zijn li^fd ?. Maar nu doH iij liet
ni.t zoi.ddr eeu guwichtigtj Qtdenkuig :
... apprends d'ahoH la rude !<>i.
L'orclre du mo irie est fixépar les (iinux.
Nul n'y peut rien chaog-r sans s'oft'rirau supplïee.
Tont pr«grès veut un sacrific^ ;
L? chemi i dus duuleurs eoudui: seul vers
Ie mieux.
Ea als Prometheus, t.rotsch en vol l
rotseerlust, daarop antwoordt:
Qn'il alvienne d* moi tout es qu'il plaft, aux
dieuxl
Pour sauwr mes er fa^;t,s j'accepte Ie supplice.
Mais je saurai lutt r avant qu'il s'aco'imp isse.
Et ma défaite branlera les citux.
d<n wijst zij hen ernstig t?recht:
N'espère pvnf. troub'er l'ét-rnelle justic?,
Equilibre s>.créde la créar.ion,
Si dans l'uu dt's p'atciux de la sainte ba'ance
Tu jet!ts ton eéue et ti i;ohle action,
Dies l'autre Némés's p mssc-ra si v^ugeaacc;
L s dtstins out p. se d'avarce
La co:,quête sublime et IVxpiation.
In verband met de Nemesis als goiin van
ln-t evenwicht is //veujfaiic^" hier natuurlijk
ri^t grofweg als wraak" op ta vfttt.eu. Hier
is bedosld het noodzakelijk tegen-wioht.
Promstheus wor.lt er niet dtor afgeschrikt:
de weldaad die het, ruenschdoin verh. ffeii zal
boven den ruwsn natuurstaat, is nooit te duur
betaald. Eu als de wijsheid hem DU geleerd
haeft zelf het vuur te S3üeppen, dau klinkt
zijn lofgang:
Ecout*-, 6 f.-u sacré! Tu seras dans mes mains
LK sulut dts tiumains.
lis ont froids: dans l'hiver tu les réchaufferas.
lis out psur: de k uuit tu les délivreras.
lis sout faibles : sar leur sommeil tu veilleras.
Errauts: autour de toi tu les arrêteras.
Et voici qae je vois s.urg r toas tes prodiges :
en na de opsommi! g van de vele zegeningen,
door het vuur te brengen, eiudigt hij :
u brüles sur l'autel de la Hivinité.
Au pied du tempie saiLt tu groupfs la cité:
Mortels, vo!ci la ville immense!
Voici les arts divms qui chaiitent la Beaut
Et voioi les cliüstes sciei,ces
Qui dé^oilent la Vérité.
Doch Prometlieus' schepselen hebben zijn
revolutioniia ren aar! gtërfd : zij ziju eigenzinnig
in hooge mate, willen op hun beurt, ojk niet
luisteren naar een hoven hen ge-t l ie macht.
Prometh :us deelt het lot van m migan revolutie
wekker, zij groeit, hem boven het, hoofd. Daa
neemt, hij hst te baat. Al die verschillende
willen moet hij onder n wil leeren te buignn.
Hij vindt den godsilienst uit. En hij heeft
&poed;g een schaar priesters om hem 1e helpen,
terwijl d-; goden nu hun wraak nemen en door
mniiiiinfitMiiiiiiiiiiiiiiiiinrutiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiigniiRiiii»
meisje was, even groot was Dott's vereering
voor hem.
Van h^t oogenblik dat Jephunnek 's avonds
zijn werktuig neerlegde en zyne schreden
huiswaarts richtte, liep zijn hart hem vooruit
naar zijn woning, waarvoor het kleinu figuurtje
op den uitkijk stond naar vader, en de weer
kaatste gloed der ondergaande zou in de vensters
van zijne hut was niet schitterender dan 't
licht, dat scheen in do oogen van den werkman,
wanneer hij uit de verte het dansende vlekje
aan zijn deur bemerkte.
Zat ik je eens wat zeggen ?" riep Martinne
nijdig, als ze naar het kind keek, dat omvangen
d»ior de sterke armen op vaders knie zat,
terwijl zijn donker hoofd zich liefdevol over
het blonde kopje boog, zal ik je eens zeg
gen, wat mijn ondervinding ine geleerd
heeft Je bederft dat kind, en je zult
niets dan verdriet van haar beleven. Daar heb
je Tom Lippintrot's Janie goeie. tijd, wat
werd daar een drukte over gemaakt, toen ze
klein was, net van den leeftijd van Dott;
niets was goed genoeg voor haar, niemand was
zoo mooi en zoo liet en zoo werd ze verwend
en bedorven. E.I dat was het eind f Ze ging
heelemaal den verkeerden weg op."
Als zij zoo sprak, voelde Jephunnek een
steek in zijn hart; hij maakte zich zachtjes
uit de omarming van het kind los, zette het
op den grond, en zeide het, naar tabte te gaan.
Dan zat hij peinzend in het vuur te staren,
terwijl twee d epe rimpels zich in zijn voor
hoofd groefden. Had die yjouw d 'n ge''jk?
Als dat zoo was, dan moest hij meer
zelfbeheersching toonen, strenger zijn tegen ott en
haar niet in alles haar zin laten doen. Ea
omdat hij een nederig mensen was, gat hij toe,
dat er waarheid kon zijn in Marianne's woor
den. Zonder gegronde reden zou ze toch niet
zoo spreken, en geriurende een paar weken
liet hij zijne teederheid niet im:er den vrijen
loop.
Maar zijn hart was te vol liffde. om die
lang in zich op te sluiten. Ze geleek een wilden
bergstroom, die voor een korten tijd in zijn
vaart kan worden gestuit, maar zich dan weer
baan breekt met alles omverwerpend geweld,
om later voort te stroomen met 't zachte ge
murmel van een klaar beekje.
Marianne hai zich niets te verwijten, wat
hare huishoudelijke plichten betrof. Zij bakte
brood voor haar broer en waschte, kleedde en
kamde het kind, zooals men van haar eischte.
Zij zorgde dagelijks voor Jephunnek's koude
thee met melk en suiker naar verkiezen,
zooals te verwachten was. Zij gaf het kleine
meisje te eten, want dat was haar plicht. Zij
schrobde den vloer, maakte de bedden op, en
stofte de meubels, zooals een huisvrouw dat
doen moet. Zij vermaande en bestrafte Dott
als de gelegenheid zich voordeed.. . Wat kon ze
meer ? Wat kjnden God en haar broeder
orakels en mysteriën de menschen weten te
knechten naar hun wil. Zoodra hij dit bemerkt,
wil hij ze weer opiweepen tot verlet. Maar
toen hebben de priesters zich ters'ond tegen
hem gekeerd, hem den Booze genoemd, den
Verzoeker, den Vijand ! En door de priesters
geleid, bestrijden de menschen hun schepper
en w Uo-ner.
Ik vraag belangs'elling voor dit gedeelte,
omdat het vaa'elf naderen van de
Prometheustof de Satans- f5.ru u r hier di<; ten vo'le verdient.
Pr,>metheus of Lucifer als co-partner of man,
gelijk Müton hem no mt in Paradise regaineJ,
staande toen trgei.o?er het officieel van
hoogerhaud als goed en Ivilig erkende, derhalve mis
kend en als d n BOOM beschouwd, 't is de
verp rsoonlijkuig van het revolutiomiaire, het
verlet, dat, leven en bezieling brandende houdt
in He mrnscheid.
Het is wel een wonderlijke Booze die uitroept:
Les siècles passeront, je Intterai toojours
A vee la liberté, la science et l'amour.
Maar dan volgt de verbittering:
J' lairerai les coeurs que les té; bres rongent.
Jecoufondrailes dieuxau fond de leurs mensonges.
Je mo ifrerai comm 'nt ils se mnquent, la-haut
Des hommes accablës de peiues et des maux...
In tegenwoordigheid ven vier hem nog trouw
gebleven ZOU«D, spreekt hij in een hefr.ige taal
tfgea de goden, die hij verafschuwt,, openbaart
hij zijn zwartgallis pessimisme.
Hoogst, eigenaardig treedt hem nu de evolutie
in den weg, in de gerannte van een zijner zonen.
Dcse heeft deu m lieren, zachteren aard, door
Promet.hfus zelf gewenscüt in hi-t geslacht dat een
verfijning moest, worden van het geslacht der
Titanen. De jonge man spreekt hein toe:
O Prométhée, aoute un enfant qui lesaime!
Tout Ie mal vient de nous et de nos passions.
Comme uu champ oül'orageadéruit la moisson,
Ton coeur est ravage par des dé^ira extiêines.
Fouiquoi bair les dieux? S'ils out créla vie,
Et si la vie a fait la souffrauce et la mort,
Vois! la vie est heureuaa au coeur plein
d'harmonie
Q li veut ce que doit tre et qui béjit Ie sort.
J' admire ton ^énie, Titan, et je l'aime:
II est force, teüdresse, ardeur et, mouvement;
Muis j'adore les ditux, q'üsent l'ordre supiêaie
Et la sereine paix du dcvoir triomphant.
Naast, het, licht van dit getoovig optimisme
stelt Prometheu.* zich nu als de onvermijdelijke
schaduw, iu dit merkwaardig antwoord:
O bienheureux enfant, c'est toi, charmante rose,
Qui parfumes de ton bon'ieur toutes les choses
Et qui prêtes aux dieux ta giace et ta bonté.
Mais pour qu'ils puissent croure aux baisers
du soieil
II fant que mes pareus
Trai.ient s-aas fin leurs iourdes peines
Dans l'augoisse et, l'hurreur des douleurs sans
sommeil.
Erkent Prometheus in dit. opzicht de nood
zakelijkheid van het samet gaiu van licht en
schaduw, de noodzakelijkheid van het evenwicht,
hij k»n niet geraken tot de volle eikenteiiis.
Eu de kern der tragedie blijft een reusachtig
misverstand van ziju zij'ie.
De dichter heeft ons dit duidelijk willen maken
door tusschen de tooneelen waarin Aeschylus'
tragedie vrijwel op den voet, guvolgd wordt, er
eeu te voegen waar Zeus zelf zicli uitspreekt.
Het is een van de schoouste gedeelten van dit
gedicht, waarin het pautheisme van den dichter
zich openbaart.
Tu crois, Titan que tu me braves
El tu n est qu'un peu ds moi-même.
Daar ligt de oplossing. Prometheus is te
kortzicMig om in zich een klem deel te zien van
het oneindige Ziju. Zeus is Alles. Hoor:
llinMIIIIIIIIIHHNinHIMHIMIHHUINMMWIIIIWfl
redelijkerwijze verder van haar verwachten ?
Maar ze wist niet, dat ze het kind juist dat
gene onthield, waaraan het 't meest behoefte
had, en zonder welke het evenmin leven kon
ais een bloem zonder zonneschijn liefde;
en gelukkig voor kleine Dott vond ze die in
overvloedige mate bij h»ren vader.
In het kleine stadje, waaronder Jephunnek's
hut op de heide hoorde, viel de groote kermis
op den dag voor St M;chiel. Dan krioelde
het er van pruLeinannen en marskramers, de
straten wemelden van at bleten en hardloupers,
en er werd meer geroosterde gans gegeten,
meer punch gedroi.ken en meer gevry'd, dan
in de overige 3(51 dagen van het jaar Hamen.
Inderdaad werd dan het lot beslist van de
meeste huwbare j.mgedochters en besluitelooze
jongelingen, die zwak genoeg waren, trouw
plannen te koesteren. Want dien dag a:en ze
allen gans, en welk jongmenscb kan, na een
halven vogel verorberd en de andere helft aan
het meisje gegeven te hebben, na met een glas
punch ecu toast op haar te hebben ingesteld
in een warme, rookerige kamer, waar de
atmospheer zwaar is van uien en saliegeur, welk
jongmenach kan dan nalaten zich aan hare voeten
te werpen en haar hart en hand aan te bieden.
't Zou -werkelijk een te monsterachtige wreed
heid geweest ziju om kermis te houden zonder
Marianne, en zoodoande zou haar tevens de
laatste kans ontsnappen om verbetering te
brengen in haar lot.
Zij dacht er lang over na en besloot te gaan,
het kostte wat 't wilde. Zij zinspeelde er op
tegen haar broer, in de hoop, dat hij een dag
vrijaf zou vragen en Dott en haar mee naar
de stad nemen, maar hij weigerde. Er was te
veel werk in de steengroeven; Dott zou te moe
worden, als men haar meenam, en was nog te
klein om van de kermis te genieten: het weer
was ook zoo verraderlijk en zou haar kwaad
kunnen doen.
Marianne kneep hare lippen vast opeen en
zeide niets meer. Maar haar besluit stond
vast. Gaan wilde zij en geen Dott mocht haar
genoegen en hare huwelijksplannen in den
weg staan.
Op den ochtend van den grooten dag liet zij,
na hare huishoudelijke bezigheden verricht te
hebben, het vuur uitgaan, sloot de messen weg,
zette een boterham en een glas melk op tafel,
gebood het kind zoet te gaan spelen, totdat
zij terugkwam en verliet bet huis en sloot de
deur en stak den sleutel in haar zak. De weg
naar de stad was volle acht mijlen, voor het
meerendeel bergaf. Zij had hare Zondagsche
kleeren aan en haar beurs bij zich. Zij was
van plan van de kermis terug te zijn, vóór
haar broeder van zijn werk thuis kwam en zij
rekende er op dat de kleine niet vertellen zou,
dat ze voor het grootste gedeelte van den dag
uit was geweest. Een kind van vijf jaar kan
nog niet op de klok zien en heeft zoodoende
Je snis Ie ciel; je suis l'immen^e azur penpl
D'astrfs msoupc mLés, d'étoiles inconnues
Et de soleils plus grands que l'espace 'oil
Ou, par les vastes nuits, se perd ta faible vüe.
Je suis les animaux, les plantes et la mer
Et la terre ...
L'ombre mystérieuse et la lumière blonde,
Je suis Ie monde ...
En verder komen de tegenstellingen:
Je suis la vie ardente et Pirnmobile mort...
La niachoire qui broie et la fuyaute proie...
Je suis l'ordre et la lévolte...
Je suis l'amour et la haine; en moi je, sème
Et je détruis; en moi tout vient et tout, s'en »a.
... tu n'aj
Titan, que l'un de mes plus iuümes aspects.
Le feu que tu volas, c'est moi. Ta sombre bouche
Qui ui'uisulte, c'est moi. L'air oü(a voix lésonne,
C'edt moi. Les hommes et te a mains qui les
fayouueut
C'est eLcor moi.
Deze monistische wereldbeschouwing is als
saamgevat in:
Je suis U>ut ee qui est, qui fut et qui sera,
tegenover welk absoluut Ziju in Prometheus
het, relatieve belichaamd wordt, dat schijnbaar
slechts hiermee kan contrasteeren. We hebben
hier den sleutel der tragedie. Prometheus' dua
lisme is te bekrompen om de idee der Al Een
heid te doorgronden, om te beseffen dat ook
hij in de hand van Zeus een werktuig is. Zijns
ondanks dieut hij de Al-macht, waaivaa zijn
macht een klein deel is; eu hij kan met Goethe's
Mephisto zeggen: Ich oin eiu Theii von jener
Kraft, die stets das Böse wiüund stets das
Gute schafft."
Bovenstaande verzeu tooueii een treffende ver
wantschap met die van S*inburne in Hertha.
Dezelfde wy/geerige gedachten is beider
quiutessens:
Beside or above me
Nought is there to go;
Love or unlove me,
Ubkuow rue or kuow,
I am that which unloves me and loves;
JL am streken and I am tüe blow.
I the mark that, is missed
And the arrows that miss,
I the mouth tbat is kissed
And the breath in the kiss,
The osarch and the sought and the seeker,
the soul and the body that is.
Het tragische coLÜiet tusschen Zeus en
Prcmetheus wordt, door dit misverstand beheerscht.
Prometheus' groote kracht, waarin al zijn deug
den samenkomen, is de moed, de fierheid, tot
titanischen overmoed aangroeiend en zijn wijs
heid en verwantscbapsgevoel met bet Al over
vleugelend. Die kracht moet ondergaan: zijn
lijden i& daarmee gemotiveerd.
Het motief dat hij A^schylas van zooveel
gewicht is, de vrees van Zeus voor een geheim
dat Prouietheus weet, een motief dat den opper
god tot, een anthropouiorfe schepping verlaagt,
vervalt hier. De tragedie wordt in
hoog-wiJEgeerige sfeer afgespeeld.
Ik behoef nu niet meer in bizonderheden bij
het overige stil te staan. Het tragische voltrekt
zich: voor Prometheus wordt alles smart. Maar
zijn heldhaftigheid blijft, hij volhardt tot het
uiterste. Door dit uiterste moet hij heen ter
loutering.
Dan ziet bij de Sfinx.
Maar hier d^n ik nog vooral te wij «en op
de b-;teekenis van Hermes in dit treurspel.
Hermes is de boodschapper vau Zeus. Maar in
een bi/.onderen zin. De schrijver noemt hem:
la volontétoujours en mouvement de Zeus".
Hermes is de groote verbindende kracht, die de
door eeuwige wisseling telkens gewijzigde of
verstoorde betrekkingen voortdurend herstelt;
hij voelt zich als deelhebbend aan elke nieuwe
MuintHniitiiiiiiMiiiiitiiiiiiuiHiiiiiiiiiiiiiiiiitiitiiiiimiiniimiiii
geen begrip van tijd.
Vóór den avond keerde Marianne huiswaarts.
Zij bchrikte toen zij de deuren opende, daar
zy' een zacht kreunen meende te hooren. Zy'
riep Dott en za^ haar op den groni liggen
een s'eenen vlo^r. Zij gaboo.1 haar op te staan,
maar het kind verroerde zich niet. Toen ont
dekte zij, dat Dott de trap op en af was ge
kropen, zoo gevallen was en zich bezeerd bad.
Wat het eigenlijk was, kon het kleine meisje
niet zeggen, maar zij klaagde over pijn ia haar
rug en haar zy'd-a.
Zeg er maar niefs van aan vader, anders
maakt hij zich maar ongerust," zeide Marianne.
Dott wil vader immers niec bedroefd maken
en morgen zal zij wel weer beter zijn." Geen
half uur later kwam Jephunnek terug. Het
vuur vlamde weer helder op in den haard en
er voor zat zyne zuster met 't kind op haar
schoot.
Goede hemel, wat is er gebeurd?"
De bergwerker had dadelijk ge«ien, dat er
iets aan haperde, 't Betraande gezichtje, de
groote koortsachtige oogen met donkeie kringen
en vooral Marianne's ongewoon gedrag deden
zijn hart stilstaan.
O niets," antwoordde Marianne snel; een
beetje maagpyn. Dat komt er van als ze te
veel eet."
Maar hoe kwam je er toe haar te veel te
laten eten?"
Mijn tijd, Jephunnek, ie hebt 't kind zoo
bedorven, dat zij zich zelf weet te helpen,
zoodra ik haar mijn rug gekeerd heb. Er is'
geen zeggen aan."
Kom eens hier, lieveling," zeide Jephunnek.
't Kind maakte eene beweging en de man
sloeg zijn armen om haar heen en tilde haar
op zijn knie. De verandering van houding
maakte ha«r aan 't huilen.
Heb je ergens pijn," vroeg hij.
In mijn rug, vader."
Dat is rhumatiek," zeide de tante. Dat
heb ik zoo dikwijls, als ik heb staan wasschen.
't Zit in de familie. Vader leed er erg aan;
dat weet je nog wel. Dan ging hij languit op
de keukentafel liggen en moeder legde een
warme pap op zijn rug en daarover een bruin
papier en begon hem dan te strijken, zoo heet
als hij 't maar velen kon. 't Is de verandering
van 't weer."
Hier heb ik óók pijn," zeide het kind, met
de hand over haar borst strijkend.
Dat is een indigestie." merkte de tante op.
Daarvoor helpt niets zoo goed als een
houtluis. Ik zal er morgen een voor haar gaan
zoeken."
(Dit is een volksmiddel een van die opge
rolde, schubbige balletjes is een geliefkoosde
pil van de boeren van't Westen van Engeland).
(Slot volgt.}