Historisch Archief 1877-1940
DE AM STERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
Na. 1185
verschijningsvorm en heeft aldoor het verlangen
cich te verliezen in het al. Hij personifbert de
zacht van het wisselend relatieve naar oplossing
in het Absolute.
Na zijn af at huwelijk lijden ziet Prometheus
de Sfinx, de wondere gedaante met het lichaam
van den stier, de arendsvleugelen,
leeuwenklauwen en het menscbengelaat; zwaar liggend op
aarde. En zij zingt hem toe van het eeuwige
geheimnis dat zij bewaakt heeft om het nu te
ontsluieren. Van de evolutie die langzaam al
het geschapene vervolmaakt.
In zijn droon ziet Prometheus haar aangezicht
al schooner en edeler worden. Haar vleugels
bewegen zicb. Het stieren]ichaam met de
leeuwenklauwen blijft plomp-zwaar liggen, maar een
goddelijke gevleugelde gestalte rijst er uit op:
Hermes. Eti nu komt Prometheus tot erkenning.
Nu valt de dwaling van hem weg. D'satanische
hardheid en overmoed wijkt. Verbandsgevoel
met alles maakt hem vatbaar voor de liefde.
Hermes brengt ook hem tot Zeus. Hij kan nu
eterven:
C'est Ie baiser de Dieu qu' on appelle la mort...
Zeus! ton flls ex'lés'abime dans ton sein.
Ik hoop dat het mij gelukt is belangstelling
te wekken voor dit werk. Het getuigt van een
grootscb willen. De verleiding om enkele brok
stukken te vergelijken met parallelplaatsen uit
Aescbylus, Goetbe en Shelley, moet ik hier
weerstaan. Ik vroeg al veel plaats.
Maar de Belgische dichter I wan Gilkin mocht
bij ons geen onbekende blijven. Als wij de
namen noemen van Mteterünck, Eodenbach en
Verhaeren, moet de zijne vooral niet vergeten
worden.
W. G. VAN NOUHUYS.
John Ruskin.
Een nabetrachting.
(Slot).
Het is bekend hoe Carlyle, in zijn
onvergeetlijke voordrachten over Helden en hunne
waardtering, de religie van den menscb bet
belanglijkste in betrekking tot dezen achtte. En zijn
beteekenis van het godsdienstig gevoel, stond
hooger dan de door de kerk daaraan gegevene.
En bet wil mij vooi komen, dat het dezelfde
beteekenis is, die in bet geestelijk leven van
onze dagen weder opgroeit: dat al het handelen
der menscheu de voltrekking is van bun denken,
dat het geziene buiten den mensch de vrucht,
de trouwe rtflt-xtie is van bet ongeziene in
den menscb.
Carlyle nu heeft op Ruskin een grooten invloed
uitgeeefend. En Collingwood deelt in zijn ,Life
and Work of John Ruskin" mede hoe, onder
dien invloed, datgene wat vóór zijn veertigste
jaar Ruskin het belangrijkste voorkwam, na zijn
veertigste jaar hem het minst belangrijkste toe
scheen, een ommekeer, die ook Tolstoy zoo
treffend van zich zelf mededeelt.
In boveugenoemden zin, was bij Ruskin het
godsdienstig voelen boog ontwikkeld. Niets kan
in zijne oogen genade vinden, als het niet door
stond de ernstige kritiek van zijn esthetisch
voelen. Met het inwendig L cht in hem bezag
hij alles buiten hem. Zij a maatstaf voor het
goede was niet nuttigheid maar rechtvaardigheid;
voor het scbooue uit t het kunstig-treffjnde, maar
het natuurlijk-aandoenlijke; voor het ware, niet
het met het koude verstand oppervlakkig over
wogene, maar het met een warm gevoel diep
overdachte. Mijn taal is te arm om dit laatste
zoo weer te geven als hij in zijn *Ethics of the
Dust" dat zelf doet. »Het komt mij voor," zoo
zegt hij, »dat de gevoelens vnn de zuiverste
en meest krachtig hartstocbtelijkste menschelijke
zielen, wellicht de meest ware zijn. Niet, echter
wanneer zij niet verlangen de waarheid te kennen
of zich verblinden door zich.in hunnen harts
tocht te verheugen; want dan zijn ze niet langer
zuiver: maar wanneer, onophoudelijk zoekende
en aanvaardende de waarheid in zooverre die te
kennen is, zij in hun Schepper vertrouwen voor
de volkomenheid van het instinct waarmede bij
de z:elen begiftigde, en rusten in bet.bewustzijn
van een hoogere waarheid, welke zij niet kuunen
demonstreeren. Ik denk, dat zij aldus het meest
in het recht zijn."
Volgens meermalen genoemden Amerikaan,
moet Ruskin eens een les aangevangen hebbsn
met de verklaring: ,Ik geloof dat ik hier in
Oxford de eenige persoon ben, die beweert
dat hij iets volkomen absolnuts onderwijst." Al
moge dit hem den schijn geven van een dog
maticus, en den schijn dat hij de deugd der
wijzea bescheidenheid niet had, het tegen
deel is waar. Evena's zijn meester Carlyle, kon
ook Ruskin zicb in de verste verte niet ver
eenigen met de dogmatici, die beweren dat de
wijsheid natuurlijk voor beu gevonden
is, en dat er niets meer te zoeken overblijft;
noch met hen, die denken, dat de
WereldGeest slechts aan een deel der menscbheid zou
uitverkoren hebben om waarheid te kennen,
terwijl het andere, en bet grootste deel, zich
alleen vergenoegt met des duivels evangelie
der dwaling. Hij vond geen reden tot gelooven,
dat n godsdienst de eenig ware en alleen
zaligmakende is, beeft veeleer reden gevonden
om te gelooven, dat elke godsdienst op hare
wijze een zaligmakende is en is dan ook met
klem en kracht opgekomen tegen de meening,
dat de poëzie der waarheid alleen aan Genesis
zou ten grondslag liggen en de Mythologie van
oudere en oudere volkeren slechts heidenscbe
afgoderij en beklagenswaardige geestesafdwalerij
is waarvan men de slachtoffers moet bevrijden.
En mij komt het een groote verdienste in Ruskin
voor, dat hij zijne bijdrage heeft geleverd tot
het groote werk des Geestes, waaruit, mogelijk,
eens een Wereldgodsdienst zal worden opge
trokken. Althans heeft hij vele nevelen voor
onze oogen verwijderd, waardoor wij helderder
voorzien kunnen den tijd, waarin dat hatelijke
ouderscheiden der volkeren in ^heidenen" en
verlosten", en het verketteren van andere
wijzen van vroom god-dienen met den romp
slomp van naijver en bekeeringszucht en ver
waande zelfingenomenheid, tot het verleden zal
behooren.
En ter illustreering, boe waarachtig vroom
toch ook de vrije geest van Ruskin was,
laat ik hier nog volgen eenige merkwaardige
uitlatingen van hem, ook door denzelfden schrij
ver van ,Ruskin als Leeraar" ons medegedeeld.
Zoo zeide Ruskin eens met diepen ernst:
De macht van groote mannen ligt in onder
danigheid." En ter verklaring: ,Sir Joshua
Reynolds wijdde zijn kracht om den wil van
God te ontdekken, waartegen hij niet zijn eigen
wil plaatste." Verder: »Religie is een beken
tenis, niet een ingeving; een gehoorzaamheid,
niet een werkzaamheid van de ziel.', Wij heb
ben de gewoonte onze eigene meeningen als
wet te beschouwen, in plaats van te erkennen
een wet in den wil van onzen Schepper. Wij
beoordeelen de waarheid van God naar onze
eigene meeningen in plaats van vice ver sa." Over
eenkomstig de nieuwere theologie, is het
onnoodig God te gehoorzamen, maar geheel vol
doende op hem te vertrouwen." «Het doel van
alle groote kunstenaars is, u te doen ver
geten hunne kunst en hen zelven, en te
gelooven in en lief te hebbeu bun onderwerp."
Alle mijne theorieën," zoo verklaarde hij eens,
liggen besloten in de woorden van
Wordsworth: Wij leven door bewondering, hoop en
liefde". Niet bewondering van ons zelf, noch
hoop voor ons zelf. Liefde kan alleen voor
anderen zijn; zelf-liefde is een contradiction
of terms"".
Al mogen die woorden niet de letterlijke uit
drukking zijn van wat er leeft in onze zielen,
toch, hoeveel waarachtige vroomheid spreekt
er uit.
Met Carlyle, beeft ook Ruskin machtigen
invloed uitgeoefend om den adeldom van den
eenvoudigen, ruwen, handenarbeid te herstellen.
Hoe zwaar oordeelde de eerste over het
Douothingism". Alle werk, zelfs katoenspinnen, is
eervol; werk alleen is eervol", zoo oordeelde
deze en met hem Ruskin, Niemand kan u
iets leeren wat het leeren waard is", zeide hij,
dan door handenarbeid; het echte brood des
levens kan alleen verkregen worden uit het kaf
door het koorn in uwe handen te wrijven."
Bekend zijn zijne wandelingen met zijn leerlingen
tot verbeteren of reiniging van wegen; zelfs
heeft hij met hen een weg buiten aangelegd.
Hoe luide heeft men om hem gelachen, doch, Rus
kin mocht wel het laatst lachen. Het mag weder
wat overdreven schijnen, dat, zooals Edward
Carpenter ergens schrijft, bet met steeds scboone
handen niet eervol leven is, veel waarheid schuilt
daar in toch. En het schijnt dat zulke krasse
voorbeelden of uitlatingen weder noodig zij n, nu
weder de wip geheel is doorgeslagen naar de zijde
waar alleen het geestelijk werken hoog in aan
zien staat en geëerd wordt, terwijl op den ruwen
of gewonen handenarbeid laag neergezien wordt,
om ons de oogen te openen voor het uitzien
L aar het evenwicht. Maar zouden wij nu eens
niet kunnen voorkomen, dat wij weder naar
den tegenovergestelden kant doorslaan? De
mensch kan zonder arbeid der ba iden niet leven;
anderen alleen voor dat werk goed genoeg te
achten, is oneervol. Maar de mensch ontving
uu eenmaal de redelijke vermogens en het is
natuurlijk dat bij ze gebruikt, dat hij deukt en
de vruchten daarvan wenscht te openbaren. En
zou met toepassing van beide vermogen , de
harmonie des levens niet beter gediend kunnen
worden? In ieder geval, het hoofd heeft niet
met trotsche verhoovaardiging op de hand
neder te zien. Dat wenschte ook Ruskin, dat
wil in den grond ook Ed*. Carpenter. Dat
tracht ook F. v. Eeden praktisctt zijn
medemenschen in Holland te onderwijzen.
Laten wij dus niet zoeken naar wat ons in
de openbaringen van mannen als Ruskin niet
bevallen kan; sterken wij onzen Geest met het
vele goede dat zij in s'aat waren te geven, en
verheugen wij ons in het feit, dat in ernstige,
droeve, beproevingsvolle tijden, de nimmer
rustende Wereld-Geest altijd weder doet ge
boren worden groote krachten en genieën, die
ons wijzen op wat er slecht en verdorven is
in ons leven en ons bezielend op goeden weg
brengen om ons geslac'it a' rechtvaardiger, ai
grooter in deugden, a! gelukkiger te maken!
England, Esscx, Purleigh 2<)/2 1900.
J. K. VAN DER VEER.
Op Rozenhof. Een verhaal voor jonge
meisjes, door BERTHA CLEMEKT. Uit
het Duitsch door M. J.
Laat ons maar hopen dat alle meisjes, die
op haar 14ien of 15 den verjaardag Op Rozen
hof' cadeau krijgen, na het gelezen te hebben,
teleurgesteld zullen zijn. Het zou voor baar
pleiten. Want dit is weer een der vele boeken,
zonder pit, waarmede de jonge meisjes zoo
vaak bedeeld worden. Ziehier den inhoud:
De kleine Fslicia woont alleen met haar
vader op een eenzame hoeve midden in de
Savannen van Zuid-Amerika. Zij is wat be
dorven en ondeugend; haar papa brengt haar
naar Holland en hier wordt zij in het gezin
eener brave doktersweduwe gevormd tot een
heel geschikt jong meisje, godsdienstig, gewilliig
en vlijtig. Zij weet baar vader tot God te
bekeeren, slaagt er in, een lastige tante tot een
engel om te tooveren en eindelijk kiest zij 't
zich tot levensdoel, een kerk te stichten voor
de kolonisten in het land waar zij geboren is.
De jeugdige leziressen vinden- in deze ge
schiedenis voorbeelden van deugden en ondeug
den. Zij hebben maar te kiezen. De kinderen
der doktersweduwe wedijveren in gehoorzaam
heid, werklust en godsdienstzin, op je na.
Eén meisje is jaloersch en ijdel, wil maar geen
examens doen, gaat b:j eene elegante tante
wonen en wordt ,een vrouw van de wereld"!
En ondanks deze leerzame voorbeelden ont
breekt er aan dit boek alles, wat er opvoed
kundige beteekenis aan zou kunnen geven.
Er is geen talent in de schrijfwijze, geen
geest in de gesprekken, geen waarheid iu de
teekening van karakters of toestanden. Welke
onbemiddelde doktersweduwe, die met vijf kin
deren en ae dienstbode van het verkoopen
der rozen uit haar tuintje moet leven, kan zich
de weelde veroorloven om tijd te vinden haar
kinderen zelve te onderwijzen en nog een 6ie
kind ter opvoeding in huis te nemen tegen een
zeer geringe vergoeding? Welke vriendinnen
zullen bij het afscheid nemen een gesprek voeren
van den volgenden inhoud:
O kinderen," riep Frida weemoedig, denk
er eens aan, hoe het zal zijn, als Fee terug
komt. Dan zijn wij sombere, oude vrijsters,
dat wil zeggen, als wij niet trouwen."
Ik word eene oude vrijster, dat weet ik
zeker," zeide Jo (die maar n arm had) vroolijk,
;k zal echter wel oppassen, dat ik niet tot de
sombere ga behooren. Moeder zegt, dat zij daar
een goed middel voor weet."
Wat dan?" vroeg Frida nieuwsflieriff (!) En
zij wil ook nog weten of men het in alle ge
vallen kan toepassen.'1'
*Zeker" is het wijze antwoord van Jo. Het
is arbeid, tevredenheid, naastenliefde en geloof"
Het is een middel tegen kuren en verbittering.
Uit deze opgeschroefde brave praatjes gluurt
reeds de heimelijke angst voor het niet trou
wen" waarvan deze kinderen al vroeg vervuld
schijnen te zijn. Maar het is niet noodig om
zulke gedachten op te wekken bij onze meisjes
van 14 en 15 jaar. De zio leelijke uitdrukking:
oude vrijster, moest in ,/j»nge meisjesboeken" met
opvoedende strekkingen in het geheel niet gebe
zigd worden, en de gedachte, dat er voor eene
vrouw iets vernedereuds in zou kunnen zijn om
geen hawelijk te sluiten, moest hierten minste niet
aangeduid worden. Heeft men in meisjesboeken
eenige speciale deugd aan te kweeken, dan kan
het alleen die der zelfstandigheid zijn. In dat
opzicht kunnen de oude boekjes van Agatha
echter nog zeer goed gebruikt worden. En
verder hebben we geen afzonderlijke meisjes
boeken noodig; volkomen overbodig is h< t ^ooral
ze in Duitscbland of Eugeland op te zoeken
en zich dan nog de moeite te geven die te
vertalen! Een jong meisje is toch ook maar een
jong mensch". In onze eigen letterkunde, vooral
in die van een vorig tijdperk kan men werkelijk
heel veel vinden, als men zich de moeite wil
geven om te zoeken, wat voor de langzamer
hand rijpende jeugd passend is, en geschikt om
smaak en kunstzin bij haar aan te kweekei',
fenoeg werken, waarvan opvoedende kracht uit
an gaan tot vorming van de jonge menschen."
Voor onze jongens en meisjes is ten eers'e
v. Lennep oog altijd de onovertroffen geestige
verteller. Daar is Ferdinand Huyck, door Busken
Huet zoo juist betiteld als het //minzaam boek,
zoo frisch als een heldere voorjaarsmorgen, zoo
genoegelijk al< het onverwacht bezoek van een
hartelijk vriend," volwassenen laat bet wellicht
onbevredigd, maar voor 14-jarigen biedt het een
overging tot degelijker lec'uur dan die der
kinderboeken, en het is een b >ek dat hen ge
heel meesleept.
Dan is er veel van Oltmans Koe s'eld,
Conscience, Cremer, wat geschikt is voor dezen
leeftijd en wat later, naar erelang van ontwik
keling en bevattingsvermogen, kon ien o. a. de
grootsche' romans van Busooum-T mssaint, de
Camera Obscura, de Max Havelaar, Vosmaer's
Nanno, Potgieter's Proza en zooveel meer nog,
een goeden invloed uitoefenen. Laten we onze
groote schriivers eebruiken tot steun bij de
opvoeding. Zj zullen de jeugd leeren genieten
van het waarlijk schoono en daarmede haar
tevens af keerig maken van hetgeen onbeduidend
is en onbelangrijk. En de meisjes vooral hebben
dien steun zoo noodig. Het leven der jonge
meisjes is nog altijd zoozeer vervuld van
niaiseries en oppervlakkigheid, dat zij m haar lectuur
wel iets beters mogen vinden dan het genre:
Op Rozenhof" haar gteft.
M.
W.tó. v. B.
?lllllllllllllllMllllllltlHIIIIIIIIIItlllllllHlllill IMIIMIIHItlllllll
LTLNSCHAP
Vrijheid
van den menschepen wil?
Eene poging tot redelijke" voorlichting
door G. J. P. J. BOLLAND.
Al wie ten aanzien van de vraag naar vrij
heid of onvrijheid van den menschelijken wil
niet op eenen dwaalweg wil geraken, heeft zich
te hoeden voor eenzijdig doorgedreveiie weten
schap". Vol is de wereld tegenwoordig van
mannen, hoogst verdienstelijk allicht en zeker
onontbeerlijk op hu'i afzonderlijk gebied, doch
niettem n op hunne wijze niets dan
amnachtslieder, indien namelijk de ambachtsman geken
merkt wordt door het feit, dat hij methodisch
niets geleerd heeft dan zijn eigen vak. De
wetenschappflijke" man iu onze dagen is bijna
a't'jd onschuldig aau bemoeienis met de
a'gemeene spraakleer der wetenschap, met de logica
en me'ap' ysica, die met name ook in ons vader
land door hooggeleerden, zeergeleerden en aan
komende geleerden eendrachtig worden verwaar
loosd. Toch matigt men zich bij gelegenheid
dan aan, van uit zijne werkplaats, waarin men
allicht nuttig werkzaam is, algemeene beschou
wingen ten beste te geven, die buiten verband
met schematisch redelijke bezinning slechts
misgeboorten kunnen blijken, en al te gereedelijk
neemt het «.beschaaf Ie" publiek, met het oo^
op de degelijkheid der betrokkene speciale kunde,
de onwijsheid van den tot hetzelve rédenarenden
vakman onbeziens in zie 'i op.
In de allereerste plaats leert ons in dezen de
zelfkritiek onzer rede, dat vrijheid en nood
zakelijkheid geen van beiden iets anders zijn dan
kategorieën vau het menfchelijk bewustzijn zelf,
die elkander over en weer vtr-taanbaar moeten
maken. Gelijk alle andere kategoritëa" zijn het
zuivere1' begrippen, die als zoodauig nooit ofte
nimmer voorwerp kui.ueu worden van zakelijke
ondervinding, maar als wijzen, waaróp het
ondervondene gedacht wordt, a's sc'iematisch besten
dige verbijzonderingen van het a'gemeene men
schelijke zelfbewustzijn, mom-nten van het
laa'ste zijn, niet omgekeerd. Wie dit beseft,
begrijpt germkkflijk het eigenaardige feit, dat
bij voldo'nde doo-dé>king eener ka'e^one iets
anders aan haar opd >emt, dan aanvankelijk werd
bedoeld, met narnt: dat in dezen ojk de nood
zakelijkheid zich niet ha d ;nken zond, r vrijheid.
Het menschelijk denken en handelen zij eea
blootelijk teweeggehrac 't, gebonden
enafnankelijk geschieden. H erin ligt dar, dat in het
zelfoewustzijn het uit noodzaak denkende het
als noodzaak gedachte aan zic!i heeft. Dat wil
ec'rter zeggen, dat de noodzakelijkheid aau
polaire tegenstelling met z ch zehe ie zamen
ko;nt, O'.n zich in dat feit aau hare
gelijknarnigheid tot zuivere ue^at.vitei1; op te heffen. Die
zuivere negativitcit heet in dezen vrijhei), en
gelijk de ke. wijden eeüer po'ai'C tegenstelling
nooit eude nergens zonder hare eenheid zijn, is
ook de vrijheid, hoewel outelbare malen de
wereld uitgedicreteerd, in de eenheid van het
zelfbewustzijn a'toos tegenwoordig. Alle nood
zaak van gebeurtenissen is gepolarizeerde vrij
heid of spoutaneiteit; de Apperceptie, die haar
denkt, heeft haar weer opg-heven, en de waar
heid van de noodzakelijkheid aan de Substantie
is de vrijheid des Begrip?.
Te tasten e:i te zien nu is die vrijheid zeker
niet. Doch ook de noodzakelijkheid wordt in
| den gewonen zin des woords door nienan-i
ondervonden"; zij is slechts denktrant van den
Geest, en een metaphysicus glimlacht over de
a geloos physische'' gedachte, dat de geheele
menschelijken apperceptie door een harer eigene
verbijzonderingen zoude worden beheerscht.
Als zelfouderscheidingen des Begrips zijn deze
j verbijzonderingen niet eens van denkbeeldigen,
laat staan van zakelijken aard; zij zijn
uitj sluitend redelijk", en nu zoude de algemeene
! redelijkheid zonder overschot in een dier onzake
lijke bijzonderheden opgaan? Koude men nog
zuiver houdbaar opgaven, wat men met de
; bijzondere kategorie noodzakelijkheid bedoelt!
Zij laat zich echter alleen ontkennend
praeciSïeren, doordat men daartoe de andere, de
i verloochende, kategorie te baat neemt, terwijl
in een daarvan onaf hankelijken zin van de
noodzakelijkheid zicb slechts laat zeggen, dat
zij, gelijk ieder ander zuiver" begrip moment
van bet" Begrip is, moment van eene besten
dig veranderlijke en veranderlijk bestendige
eenheid van begrippelijke tegendeelen. Als
verbfj zonderingsmoment der Apperceptie, als
zelfonderscbeidiug dezer laatste kan de noodzakelijk
heid zoo in het afgetrokkeae niet de waarheid
zijn; zij bestaat niet op zich zelve, even weinig
als een magnetische pool, eene veelheid zonder
eenheid, eene buitenzijde zonder binnenzijde of
iets diergelijks.
In het algemeen is het zelfbewustzijn de
eenheid van het denkende en hel gedachte ik,
en wat in de objectiveerende natuurleer van
zoogenoemde polen geldt, dat geldt ook hier:
het eene zoowel als het andere tegendeel is
enkel in zooverrf, als het andere is n niet is.
Bij voldoende bezinning blijkt dan verder elke
verbijzondering van dat zelfbewustzijn, iedere
kategor e" met andere woorden, van denzelfden
aard te zijn, zoodat ook in de vraag naar vrij
heid en noodzakelij ktieid een dogmatisch of
leerstellig bedoeld alternatief niet tot wijsheid
blijkt te leiden. Voorzeker: metbodologisei heeft
in zaken van kuude" een eenzijdige nadruk op
het achterwaarts gedachte bejaad zijn der
gegevens zijn goeden zin, en geen onderzoeker,
die in zijn gezichtsveld ooit de vrijheid zal
hebben na te gaan. En dwaas, die aan het
verschijnsel, op het voorhangsel der onderling
afhankelijke bepaaldheden en eiudigheden, ooit
eene andere bepaaldheid mocht hebben willen
opsporen dan de bepaaldheid van verband! Docb
bepaaldheid van afzonderlijkheden en eiudigheden
is reeds in het mensehelijk bewustzijn zelf niet
de" Waarhei i, en in de nietige bepaaldheid
van het eindige Nu schijnt het Oneindige zonder
gestalte of voorstelbare bepaaldheid binnen als
het Ideaal, de Idee, die aldoor is, juist wijl zij
niet is". Als bewuste tweespalt tusschen eindige
werkelijkheid en het zijn, dat zijn moest, kennen
wij op zedelijk gebied haar als geweter, en
geene zedekunde, die de hierop doelende zedeiér
te niet zal kunnen doen! Het gedetermineerde
verleden is nooit hetzelfde als de
nogtedetermineeren toekomst,*) en als keerzijde aan
retrosp°ctief betoog van noodzakelijkheid zal in ons
menschen altoos be*ef van wenschelijkbeid en
prospectief vertoog aan het woord blijven. Om
Let op het eenvoudigst te zeggen: nooit zal
vermaning in verklaring opgaan.
Het geloof aan eene noodzakelijkheid zonder
vrijheid is, evenzeer als dat aan eene vrijheid
zonder noodzakelijkheid, eene onbezonnene en
ondoordachte eenzijdigheid, eene onware abstrac
tie. De waarheid is nitt onbepaaldheid en
onafhankelijkheid; even weinig echter is zij
eindeloos eenzijdige bepaaldheid door, en af
hankelijkheid van, iets anders; wanneer het op
redelijk" besef aankomt, heeft men te zeggen,
dat, iu ons en overal elders de Natuur zicb
bepaalt als grond en gevolg, als oorzaak en
uitwerksel, vaa zich zelve. De Natuur is niet
enkel genatuurde, zij is tevens na'u-ende Natuur;
zij verandert zich zelve, om aldoor dezelfde te
blijven, gelijk zij altoos en in ieder opzicht eene
eenheid is van tegendeelen. En geraakt zij in
ons tot zelfbepaling en zelf bewerking, die zich
onder het gezichtspunt der veelheid als een
verband van onderlinge en wederkeerige afhan
kelijkheid vertoont, in de onzinnelijke eenheid
van bet zelfbewustzijn vat zij in ieder onzer
bedoeld verband als opgeheven moment idealiter
tezamen. De waïi. beid aller u.t poteutiahteit
voortgekomene realiteit is idealiteit.
In de methodisch g'rechtvaardigde, ja onver
mijdelijke, doch ten onrechte verdogmatizeerde
turingen van objectiveerende specialis-ten heet
vrijheid als onderscheiden van noodzakrlijkheid
eene vcx nihüi, een klank zondrr zin, een geluid
zonder andere beteekenis dan de even weinig op
//werkelijkheid" slaande woordeu toevalligheid en
willekeur. Zin en rede steekt, zoo m?ent men, uit
sluitend hier in de woordeu onvrijheid en nood
zakelijkheid. Wie zoo iets zegt, spot met zich zelf
en weet het niet. In waarheid is de Vrij'ieid een
mysterie, djch niet dat al zegt hier de zuivere
Rede tot zich zelve, dat noodzakelijkheid en toe
valligheid in allen gevalle al vast begrippen
zijn, die elkander contradictoir vooronderstellen,
eveuals noodzakelijkheid en onmogelijkheid con
trair tegenover elkander staan. Noodzakelijkheid
van zijn is onmogelijkheid van nietzijn, en
onmogelijkheid vaa zijn is noodzakelijkheid van
nietzijn; tusschen beiden ligt de toevalligheil
als contradictoire ontkenning der positieve, en
de mogelijkheid als contradictoire verloochening
der negatieve, noodzakelijkheid met verschillend
accent in het midden; hoewel zij twee zijn, zijn
zij een, en wel is het toevallige in de wijze vaa
het zijn, het mogelijke in de wijze van het
uietzijn, het niet noodzakelijke. Voor het overige
kan men hier nog tot het wonderlijke besef
geraken, dat de contradictoire tegendeeleu, juist
omdat zij niets tussch 'U zich hebben, wel over
wogen ... hetzelfde zijn; zoo is het noodzakelijke
ook mogelijk, en het moge'ijke noodzakelijk.
Want bijaldien niet alle bestaansvoorwaarden
gesteld zijn, is het mogelijke .. . onmogelijk, en
zijn zij allen gegeven, dan is de nu eerst ware
mogelijkheid meteen noodzakelijkheid.
Is nu het ware" iets noodzakelijk» r Dat zal
toch weder moeten afhangen van den zin, dien
men in het woord noodzakelijkheid vermag te
leggen! Eene waarheid, echter, heet even goed
noodzakelijk, wanneer zij als het onafhankelijk
uit zich zelf duidelijke wordt gedacht, als men
het middellijk bijgebrachte en bewezene, door
eene gedachtenréks blootgekomene noodzakelijk
waar" pleegt te noemen. Als een //gegeven"
weliswaar is iets eerst noodzakelijk m eenen
samenhang; juist als het afhankelijke en middellijk
ingezieue, het zus of zoo teweeggebrachte, moet"
het zijn. En toch is bet als het verbijzonderde,
het gestelde, eindige en onzelfstandige iets
werkelijks", dat niet wezenlijk" is, iets, welks
begrip zich af laat scheiden van zijn aanzijn",
en daarom slechts de logische waarde eener
mogelijkheid heeft; zijn aanzijn is eene eeuwig
heid niet geweest en zal eene eeuwigheid niet
zijn. Het verbijzonderde en teweeggebrachte is
iets vluchtigs en vergankelijk»; eigenlijk heeft
das zijne noodzakelijkheid slechts betrekking op
een differentiaal, eene nul, een niets, en is zijn
aanzijn blootelijk iets toevalligs, dat nooit weer
zijn zal, nadat het nimmer is geweest. En tevens
heet ook het uiet in een verband gedachte aanzijn
weer toevallig, waarmede dan gezegd is, dat men
zich het toevallige denkt in onverschillige onaf
hankelijkheid en eenzaamheid, dat is dus in
zelfstandigheid; eigenlijk zoude daarom het
bestaan van het Heelal zelf het kolossale Toeval
zijn, en evenzeer de noodzakelijkheden van het
geschieden slechts vluchtige nieten hebben te
heeten in het eenig wezenlijke reusachtige Toeval
van het eindelooze tijdsverloop. Met dat al heet
juist weer het zelfstandige en onafhaakelijke,
het tegendeel van het door wat anders bestaande,
het waarlijk noodzakelijke Wezen, wat dan op
nieuw weer de eindigheden contradictoir tot
toevalligheden stempelt. Zoo is het noodzakelijke
het toevallige en omgekeerd; tusscbeu iets en
wat anders is geen derde, en de gtó >s tusschen
beiden is daarom... niets; de verstandig"
bedoelde vrijheid is noodzakelijkheid, en de
noodzakelijkheid komt tot begrip als vrijheid.
Er is eene dialektische Noodzakelijkheid,
waaraan de verstandig bedoelde vrijheid en
noodzakelijkheid slechts momenteu zijn. Zij is
echter eene wezenlijke", niet van buitenaf
aangedane maar zicb zelve teweegbrengende of
redelijke" noodzakelijkheid: zij is op hare beurt
tegelijk de Vrijheid. Een zuiver redelijk Denken,
uit de onvrijheid der zelfvervreemding tot zich
zelf gekomen, weet zich als vrije noodzakelijkheid
en noodzakelijke vrijheid; in den samenhang
van het verbijzonderde beseft het zich als het
afhankelijke en teweeggebrachte, om tevens ook
zich saam te vatten, en te denken, dat de
noodzakelijkheid van eindighelen zijne eigene
gedachte blijft. De Apperceptie heeft de nood
zakelijkheid en onvrijheid aan zich, doch gaat
daarin niet op, en de waarheid" is nwc'i vrijheid
noch gebondenheid van het menschelijke
oreesteslevcn, maar dit, dat het Bewustzijn eene vrije
en eeue onvrije zijde heeft.
Goudeket & Co., Rjkin 50, Amsterdam,
ex poseeren deze week: Jules Ed. Mendes,
»De Schoenlapper", aquarel. In de kunstzaal:
expositie van werken van Jules Ed. Mendes.
Grand Théatre Amstelstraat.
Het Fransche tooneelgezelschap Vast zal
ook hier voorstellingen komen geven van het
proote successtuk der Comédie Franchise te
Parys »La conscience de l'Eafant". Deze
voorstellingpn zijn bepaald op Maandag 19 en
Dinsdag 20 Maart a.s.
NIEUWE UITGAVEN.
Geïllustreerd Weekblad voor Fotografie. 7e
Jaarg. No. 9. Apeldoorn, Lamens en Hansoia.
Losse gedachten over Zuid-Afiüca door
OLIVE SCHREINER. Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink & Zn.
Koemelk voor moeders en huisrrouwen, be
handeld door A. A. TER HAAR. Groningen,
P. Noordboff.
Besmetting en erfelijkheid. Wat leert de
wetenschap omtrent het ontstaan van tuber
culose ? Voordracht door Dr. A. P. FOKKER.
Groningen, P. Noordhoff.
Lux geïllustreerd tijdschrift voor fotografie.
Afl. 5. Xle jaargang. Amsterdam, Boek-, Kunst
en Handelsdrukkerij voorh. Gebr. Binger.
Geschiedenis van het Dordsche Stapelrecht,
door B. VAN RIJSWIJK Den Haag, Martinus
Nijhoff.
Catalogus eener belangrijke verzameling
Boeken, benevens eene uitgebreide Katholieke
bibliotheek. Dan Haag, Martinus Nrjhoff
Noord en Zuid, tydschrift ten dienste van
onderwijzers bij de studie der Nnd. taal en
letterkunde, onder redactie van Taco H. de
Beer. XXtlle jaargang, No. 2. Culemborg,
Blom & Olivierse.
Tijdschrift de drie talen. Voor hen die zich
willen oefenen en verder bekwamen in de
Fransche, Duitsche en Eigelsche taal. 16e
jaargang, No. 2. Groningen, P. Noordhoff.
JESPEHSEN EN SARAUED. Kngelsch voor
eerstbeginnenden. 2e deel. Groningen, P. Njordhoff.
De arliiidskracht, door F. VAN DER GOES.
Rede uitgesproken als openbare les aan de
universi'eit te Amsterdam, C. L. G. Veldt.
D' bewoners der vre$mde were.lddeelen, door
Dr. H. BLINK, geïllustreerd, 26e att. Amsterdam,
Uitg Maatsch. «Elzevier".
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard, No. 10: Benjamin-af, door
Lita, I. F. Adama van Scheltema, door
Mr. S. Muller Fz., met portret. Van een
Engelschman die Lidysmith niet vinden kon.
Een historische herinnering, door Bintang
Djaoeh, I. Afbeeldingen van
Boeren-commando's uit den strijd in Zuid-Afrika.
Het sprookje van de robijnen, door C. A.
(Slot) De Narcis, door F., met afbeel
dingen. Verscheidenheid Feuilleton.
Wetenschappeli/jke Bladen, 3de afl.:
Parlementarisme in Japan; Het einde van het
Marxisme; Heinrir.h von Treitschke; Het
toilet in het oude Parys; Bevolkings-statistiek
in de klassieke oudheid (slot) ; De drie ver
schillende typen van sterspectra; Da derde
republiek; De vrees voor overdrijving van het
onderwijs.
Europa, afl. 3: Als toeschouwer, novelle
door Ed. Thorn Prikker. Eene wraaknemin?,
historische schets, naar het Fransch van O E.
Bjrtin. Yasminh, een Cordovaansch gedicht
naar Louis Gillet. E^rzaamheid, sonnet
van W. GOS'er. Ejn botkenpraatje, door
Cenatos.
40 cents per regel.
nmiiHiiiiuiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiniiHi
TRA D E
MARK.
MARTELUS COGNAC,
Dit beroemde merk is
yertrngbaar bij alle bekende
Wijnhandelaars en bjj de representanten
KOOPMANS & BRUINIER,
te Amsterdam.
iiZB van af ? 150 per FM.
*) Van een, God eenzijdig vermemchelijkend,
kerkelijk leerstuk der voorbeschikking wordt
hierbij afgezien.
J. H. DE WIT,
BOEK- EN KUNSTHANDEL.
Utrechtschestr. 54, Amsterdam.
Voorhanden:
Meesterwerken van ANT10N VAN DIJK.
50 Photogravures naar schilderijen. Tekst
van MAX ROOSES.
Compl. 5 au. ?7. Luxe editie ? 95 compleet.