Historisch Archief 1877-1940
N'. 1186
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover b.«t Grand Café, te Parijs.
Zondag 18 Maart.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Aunonces uit Dtütschland, Oostenrijk en Zwitserland worden nitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O D D.
VAN VEERE EN VAN NABIJ- Leerplicht en
nrmoede. Kegentenatókjes, door Secans. Lord
Balisbnry's .antwoord. SOCIALE AANGELE
GENHEDEN : Onteigening in het belang der
volksihaisvesting. door S. .p. ,p. |II.) KUNST EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Gehort die 3. Leonoren-Ouvertüre
an den Anfang einer Fidelio-Aufführung oder
nicht? door Peter !B»abe. Joost v. d. Vondel en
A. Th. Hartkamp, door J. H. :R Erstes
Jahrbooh der :Kölner Blumenspi«le 1899. - Van Eeden's
Ellen, door .F. E. Reiigtease toespraken, door
Jaooba F. D. Moasel. beoordeeld door W. Zaal
berg. Boek. en tijdschrift, door G. van Hulzen.
.Aan (den WelEd. iheer Ed. Verbnrgh, door J. K.
Bensbnrg. FEUILLETON : Het speelgoed voor
«Kleine Dott, door S. Baring - Goald. (Slot.)
RECLAMES. VOOB DAMif.S: De moeder
loonarbeidster ? door Bertha-van 't Stieht.
Minimumloonlyderessen, door Vera Aan mevr. Van
Heusden en freule Yan Doorn en beider volgelin
gen, door Vrouwke. Allerlei, door Caprice.
SCHAAKSPEL :Namen in de Oost, door N
1NANC1EELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Btigter. SCHETSJE: Trouw Naar het
Dnitech van A. Hansohner. PEN- EN
POTLOODKBAB8EN. ADVEBTENTIEN.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIHMIMHWmmilllll
Leerplicht ea armoede.
Toen wij in oma artikel over Leerplicht
en Armoede de hoop uitspraken, dat de
geavanoeerd4iberalen, >nu het hoofdbestuur
hunner »Unie' zelfs oj>
:Grondwets-herziening om algemeen kiesrecht te kunnen
verkrijgen «ebeen«an te houden, een krach
tig blijk zouden geven van hun vurigen
democratischen ein bij de behandeling der
Leerplichtwet, konden wij niet vermoeden,
dat de vurigheid zóó weinig in vlam zou
uitslaan.
Inderdaad, men heeft dan toch begre
pen, dat men Catsoenshalve, niet
heeleraaal kon h] ij ven zwijgen, nu zelfs de
conservatieven met nadruk hebben gewezen
«p het onbillijke en harde «enerinvoering
v<an Leerplicht, zonder den kinderen der
armen, zooveel voedsel en kleeding te schen
ken, als noodig is om hen in Blaat te
etellen met vrucht van bet onderwijs ge
bruik te maken; en waar de socialisten
een amendement hadden ingediend, strek
kende om de gemeentebesturen tot zulk
een hulp te verplichten, met bijstand van
bet Rijk.
Fatsoenshalve, zeggen we, heeft nven
van liberale zijde zich nu ook over deze
zoo belangrijke quaestie uitgelaten. De
heeren de Boer, Fokker, Hordijk, Van
Jiaalite en Rink ontwierpen, het volgende
amendement:
»Ter bevordering van het schoolbezoek
ja de gemeenteraad bevoegd voeding en
kleeding te verstrekken aan schoolgaande
kinderen voor wie daaraan be
hoefte bestaat, of met dat doel sub
sidie te verleenen, een en ander volgens
regelen bij algemeeaen maatregel van
bet tuur te etellen."
De heeren erkennen dus, wat trouwens
niemand loochenen kan, dat er behoefte
bestaat aan voeding en kleeding voor arme
schoolkinderen.
Dat voorts deze behoefte zeker in negen
tig procent van de gemeenten is aan te
wijzen, het zal wel door niemand in twijfel
getrokken worden.
Maar ieder weet ook welk een mate
van ontbering in den regel een
NederJandsch gemeentebeetuur,een Nederlandsche
diaconie, en een Nederlandsch
Liefdadigheids-genootschap durven laten voortbe
staan bij gebrek aan geld om in den nood
te voordien.
En nu is het volgens de voorstellers
van dit amendement goed, dat de gemeen te
helpt.
Heusch, het is goed.
Plicht van de gemeenten is het niet.
Neen. Zij mogen dit doen. Zij mogen het
ook nalaten, maar ale zij 't willen doen,
zijn zij er toe bevoegd.
Wel, wat een mooi vooruitzicht voor de
arme kinderen l
En op zulk een wijs moeten nu de
zoogenaamd radicaal liberalen, het amende
ment der socialisten van de baan trachten
te schuiven, de Minister en zichzelf uit
de verlegenheid redden.
De eerst zoo beslist verworpen stelling:
ge hebt het recht niet een leerplichtwet
in te voeren die juist hen, voor wie zij
het meest noodig is, in nog slechter con
ditie brengt, heeft toch langzamerhand
eenigen indruk op de gemoederen gemaakt;
er moet althans iets gebeuren om het ge
weten, het gewone en het politieke ge
weten, en dit laatste niet het minst, gerust
te stellen. Wij liberalen, zal het nu heeten,
of wij ook aan u, arme schoolkinderen,
hebben gedacht! liet is heelemaal fout het
zoo voor te stellen, als hadden wij bij den
leerplicht u vergeten. Door ons ontvingen
de gemeentebesturen bevoegdheid om u te
helpen; blijven ze nalatig, ge gevoelt het,
dat is niet ome schuld.
Nu zou die bevoegdheid, officieel erkend,
nog iets beteekenen, ook voor gemeenten
met wieJ-eocialistische gemeenteraden, in
dien er werkelijk eenige aandrang of eenige
verlokking, om van die bevoegdheid gebruik
te maken, aan verbonden wierd. Wanneer
b.v., onder behoorlijke waarborgen tegen
misbruik, het Rijk «en .groot deel der
kosten dezer armenzorg op zich nam. Maar
hiervan geen woord. De gemeenten wor
den eenvoudig bevoegd verklaard zelf zich
met de daartoe vereisebte uitgaven te be
lasten. Dat wil zeggen: de gemeenten, die
de meeste armen ouder haar burgers tellen;
de gemeenten die toeh al niet weten hoe
zij met hun financiën het moeten stellen,
mogen ook voor dit doel gelden uitgeven.
Men begrijpt welk een vaart deze
philanthropie nemen zal!
Het is duidelijk, deze zaak ie niet door
een amendement, welk ook, voldoende toe
haar recht te brengen. Men heeft hierbij
vast te stellen, voorwaarden tot het
verleeuen van Rijkssubsidie en de wijze te
bepalen, waarop gemeentebestuur, diaco
nieën en particuliere vereenigingen deze
armenzorg zullen kunnen oefenen of blij
ven leiden. De eenige uitweg is dus: na
aanneming van het Leerplicht-ontwerp,
de hulp aan arme kinderen bij afzonderlijk
wetsontwerp te regelen, en beide wetten
te zamen te doen invoeren. Volgt men een
anderen weg, de armen worden al weder het
kind van de rekening, en de democraten
treft het verwijt, dat zij, om de beurzen
der bezittenden te sparen wel leerplicht voor
het kind hebben durven decreteeren, maar
den zedelijkcn eisch, de allereerste onzer
verplichtingen: het dadelijk helpen van
den hongerige en verkleumde, beneden het
bevorderen van eenige verstandelijke ont
wikkeling in de toekomst hebben gesteld.
Getrouw aan hun oude, noodlottige leus:
De school boven het leven.
Regentenstukjes.
In de vergadering van den
Arnsterdamechen Gemeenteraad van den 27sten
October jl. werd door de raadsleden R.
Kuiper en A. C. Bleijs, bouwkundige
specialiteiten, naar aanleiding van het
instorten van een perceel in de Pieter
Nieuwlandstraat, hoek Dapperstraat, de
meening uitgesproken, dat de goedkeuring
op hetingediende bouwplan niet had moeten
verleend worden, «omdat reeds uit de
teekening zou zijn op te maken, dat het
zóó te bouwen perceel onmogelijk kon
blijven staan".
De voorzitter antwoordde namens het
Dagelijksch Bestuur dat B. en W. onmo
gelijk kunnen oordeelen over de stabiliteit
van eenig bouwplan, doch daarbij moeten
afgaan op het advies van den Inspecteur
van het Bouwtoezicht. Onderzocht zou
worden of hetgeen door de heeren Kuipers
en Bleijs gezegd was, werkelijk juist zou
zijn, en of het Bouwtoezicht kon opgedragen
blijven aan den tegenwoordigen titularis.
De dagbladen wisten weldra te vertellen
dat B. en W. de heeren D. E. C. Knuttel
en C. H. Peters, RLjksbouwmeesters te
's-Gravenhage, benevens den heer F. J.
Nieuwenhuis, den bekenden architect,
tweeden directeur der Publieke Werken te
Utrecht, hadden uitgenoodigd om een
onderzoek in te stellen.
Van dat onderzoek werd niets meer
gehoord totdat De Ingenieur mededeelde,
dat genoemde Commissie reeds den 29sten
November jl. haar rapport bij B. en W.
had ingediend, dat zij daarin minder
gunstige verklaringen aflegde omtrent het
Bouwtoezicht en zich beklaagde over tegen
werking van de zijde van den wethouder
van Publieke Werken.
Toen nu de ramp in de St.
Willebrordusstraat, waarbij een werkman het leven
liet en verschillende andere gekwetst
werden, was voorgevallen, hield de heer
Bleijs in de raadszitting van 7 Februari jl.
een interpellatie, waarbij hij ook aandrong
op overlegging van het rapport van de
deskundigen inzake de ingestorte huizen
in de Pieter Nieuwlandstraat.
De wethouder van P. W. deelde mede
dat het rapport der deskundigen nog in
die week ter visie zou worden gelegd voor
de raadsleden, maar toen de heer Van
Nierop in overweging gaf het ook te doen
opnemen in het Gemeenteblad, had de
voorzitter daartegen bedenking, omdat het
onderzoek geheel ter verantwoording van
B. en W. was geschied. Dit had plaats
gehad geheel en al buiten den raad om.
Toch wilden B. en W. van het rapport
geen geheim maken en daarom werd het
voor de raadsleden ter visie gelegd onder
tnededeeling »dat daaruit blijkt, dat de
Inspecteur van het Bouwtoezicht zich, naar
hunne meening voldoende heeft verant
woord".
Over deze weigering zijn toen nog al
eenige hooge woorden gevallen de voor
zitter sprak zelfs van »de dreigende woorden
van den heer Fabius" maar den S.-tten
Februari d. a. v. verscheen in het Gemeente
blad een missive van B. en W. ter be
geleiding van het rapport van den
Inspecteur van het Bouwtoezicht, naar
aanleiding van het rapport der Commissie
van deskundigen uitgebracht, dat evenmin
publiek domein werd.
»Wij zijn van oordeel", aldus eindigde
de missive, «dat de Inspecteur van het
Bouwtoezicht in zijn genoemd rapport zich
voldoende omtrent de beuusle leskeningen
heeft gerechtvaardigd." De door ons ge
cursiveerde woorden kwaaien in de ver
klaring, dóór den voorzitter in de raads
zitting van 7 Februari jl. afgelegd,
niet voor.
De heer Fabius richtte toen een verzoek
tot den Burgemeester ter publiceering der
rapporten, maar in de zitting van Woensdag
21 Februari jl., toen bovengenoemde missive
op de agenda stond, deelde de voorzitter
mede dat dit stuk werd aangehouden,
omdat B, en W., nog vóór de heer Fabius
zijn verzoek tot publiceering tot den
Burgemeester had gericht, met het oog op
de »onjuiste berichten" omtrent den inhoud,
der Commissie hadden gevraagd, of deze er
ook bezwaar tegen had dat haar rapport
zou worden gepubliceerd. Dat antwoord
was nog niet ingekomen, maar zou ver
moedelijk wel gunstig zijn.
De raadsleden haalden ruimer ad?ra,
want een conflict met den burgemeester en
wel met dezen burgemeester is een zaakje
dat voor raadsleden niet te onderschatten is.
De commissie antwoordde den 2üiten
Februari daaropvolgenden, dat zij geen
bezwaar had tegen de publiceering van
het door haar uitgebracht rapport en
onder dagteekening van den G''en Maart
jl. verscheen dan ook in hel Gemeente
blad: lo. het rapport der commissie, 2o.
het rapport van den Inspecteur, 3o. bo
vengenoemd antwoord der commissie van
2G Februari, 4o. een repliek van den In
specteur, gerent aan den Wethouder van
Publieke Werken.
Toen wij deze stukken onder onze oogen
kregen, bleek het dat de berichten, die
over het rapport der commissie in de
vakbiaden, o. a. m De Ingenieur, hadden ge
circuleerd, zoo onjuist niet waren, als de
voorzitter in de zitting van Woensdag 21
Februari jl. wel had willen beweren.
* *
*
We hebben hier in de eerste plaats te
doen met de beschuldiging, door den heer
Bleijs geuit, dat de goedkeuring op het
ingediende bouwplan nitt had moeten ver
leend worden, omdat reeds uit de teekening
zou zijn op te maken, dat het zóó te
bouwen perceel onmogelijk kon blijven
staan. Tot deze conclusie kwam de com
missie niet, maar daar de teekeniug geen
ingeschreven maten, geen beschrijving der
materialen, geen aangifte der verankering,
enz. bevatte, meende zij, wijl de op de
teekening voorgestelde bouw slechts de
noodige waarborg voor veiligheid zou
kunnen geven bij uitstekende uitvoering
en toepassing van de daartoe geëigende
materialen, dat geen vakman daaraan zijn
goedkeuring zou kunnen hechten en alzoo
verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen
zonder volkomen zekerheid omtrent de wijze
van samenstelling en uitvoering *)
»Wij wijzen er meer uitdrukkelijk op,
lezen wij, »dat bij eene globale berekening
volgens de gewone vastheid-coëf ficiënten,
ons gebleken is, dat de penanten, samen
gesteld op de aangegeven zwaarte van
30 X 40 cM., zelts indien zij behoorlijk
waren uitgevoerd in deugdehjken bak
steen, zwaarder werden belast dan inet
het oog op de veiligheid mocht worden toe
gelaten".
Nu kunnen wij toch waarlijk niet zeggen,
dat deze verklaringen gunstig zouden zijn
voor den ambtenaar of ambtenaren met het
bouwtoezicht belast.
B. W. hebben daarop den Inspecteur
van het bouwtoezicht m de gelegenheid
gesteld om zich te rechtvaardigen.
In de eerste plaats deelt hij mede dat
de commissie de afmetingen der penanten
kleiner heeft ondersteld, dan deze in wer
kelijkheid waren en ook uit de teekening
was af te leiden. In praats van 30 X 40
cM. moet gelezen worden 33 X 44 cM.
overeenstemende met IVs en 2 steen van
den Waalvorm.
Wij weten niet, wie in deze gelijk heeft; i
in haar antwoord zegt de commissie, dat ^
zij haar gegevens en inlichtingen heeft !
*) Wij cursieveeren.
van »de betreffende ambtenaren''. Wij
wijzen er echter op, dat ook de heer Bleijs
in de zitting van 27 October heeft ver
klaard, dat de hoekdam was slap 40 cM.
breed en 30 cM. dik, terwijl op de teekening
dammen voorkwamen van nog geen 30
cM. dikte.
De Inspecteur gaat dan echter verder
en berekent dat het draagvermogen der
bezweken penanten was 103,277 K.G. en
dat het meest zwaar belaste penant slechts
met hoogstens 41,853 K. G. belast wrrd.
Zij waren dus volgens hem, wel degelijk
in staat de daarvoor bestemde last te
torsen.
De Inspecteur had medegedeeld dat
zijn berekeningen gemaakt waren op
breukbelasting, maar in bovengenoemd ant
woord der commissie van 26 Februari 11.,
waarbij zij toestemming gaf tot publicee
ring van haar rapport, lezen we:
«De liij het rapport van genoemden
Iispecteur ze^oegde berekening had, wat, de conclusie
beUeft, zeker niet aldus door zoodanig amb
etaar mogen worden opgemaakt.
»Men miakt geen berekeningen op breukbe
lasting, waar men het breken voorkomen wil,
maar wel op vastheids-coëffiriênlen,"
En dan gaat de commissie aan het
rekenen; overnemende de 33X44 cM. van
den Inspecteur, toont zij aan, dat nog ruim
2'/2 maal meer op dien pijler werd geladen,
dan veiligheidshalve zou mogen worden
toegelaten.
Het jongste nummer van het bouw
kundig weekblad De Opmerker trekt in
deze n lijn met de commissie en zegt
dat haar berekenin -en juist zijn.
Voor den Voorzitter van den
Amsterdamschen Gemeenteraad is het gelukkig,
dat hij op den 7ueii Februari j L, dus vóór
het antwoord der commissie, heeft ver
klaard, dat de Inspecteur van het Bouw
toezicht zich voldoende heeft verantwoord.
Het is waar, deze houdt in zijn brief van
5 Manrt jl. aan den Wethouder van P. W.
de door hem gedane berekening nog altijd
voor deugdelijk, hij meent volkomen ge
rechtigd te zijn tot het toepassen van de
aangehaalde formules, maar het komt ons
nu toch voor, dat waar B. en W. hun
vertrouwen schonken aan drie Neder
landsche specialiteiten in het bouwvak,
die een welgevestigde reputatie hebben te
handhaven, zij toch onmogelijk onvoor
waardelijk kunnen aannemen, wat de In
specteur in deze beweert de waarheid te zijn.
Doen zij dat, dan is het onderzoek
der commissie volkomen overbodig ge
weest, de kosten daarvan hadden kunnen
worden bespaard, en B. en W. zouden
dan niet in de voor hen droevige noodzake
lijkheid zijn om der commissie, die door
haar uit vele houderden bekwame man
nen is uitverkoren, een klap in het aan
gezicht te geven.
In ieder geval blijkt uit een en ander,
dat de heeren Kuipers en Bleijs het zoo
erg mis niet hadden, toen zij als bouw
kundigen beweerden, dat met zulk een
teekening de goedkeuring op het inge
diend bouwplan niet had verleend moeten
worden.
* *
*
Thans komen wij terug op de
mededeeling in De Ingenieur, dat de commissie
van den wethouder van P. W. niet die
hulp zou hebben verkregen, waarop zij te
recht meende aanspraak te kunnen maken.
»Bij onze installatie op 14 November
j.l.;', aldus deelt de commissie in haar
rapport mede, «stelde de wethouder van
Publieke Werken in onze handen de
teekening, waarop de bouwvergunning
was verleend en verschillende rapporten,
teekeningen en photographiëii, ten einde
ons in staat te stellen ons behoorlijk reken
schap te geven van den gang van zaken
en de omstandigheden, welke op de ramp
van invloed kunnen geweest zijn. Ten
overvloede verklaarde de wethouder dat
hij de commissie bij haar onderzoek in
geen enkel opzicht wenschte te limiteeren."
Volkomen vrijheid dus!
In bijzonderheden toont daarna de com
missie aan van hoe groot een belang het
voor haar was een volkomen inzicht te
verkrijgen in den geheelen gang van
zaken bij bouwvergunningen en bij de
uitvoering zooals deze zich in Amsterdam,
wel wetende dat de gewoonte in dergelijke
zaken veelal een onvolledige verordening
aanvult, heeft ontwikkeld.
En dan lezen we:
,De taak van het bouwtoezicht moesten wij in
de eerste plaats kennen en daartoe verzochten wij
den wethouder van Fublieken Werken ons inzage
te verleenen van de betrffende instructiën. Teven»
gaven wij den wensch te kennen de ambtenaren
van het bouwtoezicht te hooren. Ook verzochten
wij zijne bemiddeling om ons in s'aat te stellen
te spreken met den uitvoerder van het werk in de
Pietsr Nieuwlandstraat, want wel schijnt onze
taak niet te zijn u ons oordeel mede te deelen
over de oorzaak van de ramp, maar wel achtten
wij het noodig voor ons zelf daaromtrent eene
meening te verkrijgen. Als antwoord op ons
desbetreffend verzoek ontvingen wij het schrijven
waarvan een afschrift hierbij is gevoegd; een
schrijven waarvan de beteekenis ons nog duide
lijker werd, toen de door ons geboorde ambte
naren van het bouwtoezicht telkens zicb verplicht
achtten op onze vragen het antwoord te weigeren,
op grond van eene aanschrijving welke zij van
den Wethouder verklaarden ontvangen te hebben.
«Het bleek ons dus, dat ons onderzoek, in
plaats van niet gelimiteerd, tot in het uiterste be
perkt was, en tot ons leedwezen zijn wij daar
door verhinderd u zoo volledig en degelijk voor
te lichten als wij reeds uit de samenstelling
onzer commissie mochten opmaken de wensch
te zijn van uw collegie."
* *
Daar hebben wij nu het zonderlinge
geval, dat B. en W. voor hun eigen ver
antwoording een commissie benoemen om
hen over een zeer epineuse zaak voor te
lichten; de drie mannen gaan vol goeden
wil aan den arbeid, bij hun installatie
schijnt de wethouder van P. W. zelfs een
speech te hebben gehouden, die als altijd
mooi klonk, en als de commissie nu rap
port moet uitbrengen zegt zij : wij hadden
u, B. en W., veel vollediger en degelijker
kunnen voorlichten, als wij in ons onder
zoek maar niet door een lid van uw
college tot in het uiterste beperkt waren.
Zoo ook bleken de door den voorzitter
van den raad genoemde «onjuiste berichten"
toch ook weer in dit geval volkomen juist
te zijn, ja verre de geruchten te over
treffen, die daaromtrent in omloop waren.
Wanneer nu de raad toegeeft dat ge
noemd rapport aan B. en W. op hun
verzoek, voor hun eigen verantwoording
en gebruik is uitgebracht en dat de
leden daarin slechts bij hooge vergunning
een kijkje hebben mogen nemen, dan zeker
is de beschuliging, door de commissie tegen
den wethouder van P. W. ingebracht,
linge sale dat het Dagelijksche Bestuur
maar en familie moet wasschen; ziet de
raad echter in de opneming in het Ge
meenteblad een bewijs dat B. en W. ook
eindelijk erkenden dat de
belastingbetalende burgerij, die toch mede de kosten
van het onderzoek draagt, recht had bij
zoo brandend een quaestie op publiciteit,
dan ligt het natuurlijk op zijn weg om
ten eerste aan B. erf W. te vragen of zij
nog volhouden, dat de inspecteur van het
bouwtoezicht zich naar hunne meening
voldoende heeft verantwoord; ten tweede
of het waar is dat de wethouder van
Publieke Werken zijn ambtenaren heeft
gelast, aan de commissie de inlichtingen
te weigeren, welke zij noodig oordeelde te
vragen.
Waarom is het schrijven van den wet
houder van P. W, aan de commissie,
waarvan in bovenstaand citaat sprake is,
niet mede in het Gemeenteblad opgenomen?
Wij hebben ergens gelezen, dat het ge
meentebestuur van Amsterdam het meest
vooruitstrevende en het meest democrati
sche was van geheel ons land. Te looche
nen is het niet, dat de raad w l eens
vooruitstrevende en democratische besluiten
neemt, of heeft genomen, maar wanneer
we in aanmerking nemen op welk een
zonderlinge wijze en met welk een zonder
linge opvatting o.a. de bepalingen betref
fende minimum-loon en
maximum-arbeidsduur in de gemeentebestekken bij het
bouwen van het nieuwe Entrepotdok zijn
toegepast, en wij nu weer vernemen wat
er in deze quaestie is geschied, dan
gelooven wij niet dat wij overdreven, toen
wij boven dit artikel schreven:
«regentenstukjes."
Amsterdam, 12 Maart.
SECANS.
Lord Salisbury's antwoord.
Lord Salisbury's antwoord op het ern
stige en waardige telegram van de presi
denten der beide Zuid-Afrikaansche repu
blieken wordt buiten Engeland algemeen
zeer ongunstig beoordeeld.
En geen wonder. In de eerste periode
van den strijd moeten ook zij, die den
oorlog hoogst onrechtvaardig noemden
en de schuld daarvan geheel wierpen op
de Engelsche regeering, toch erkennen,
dat er iets kloeks en fiers, en dus iets
sympathieks was in de wijze, waarop
Engeland het hoofd omhoog hield onder
eene even onverwachte als ongehoorde
reeks van nederlagen, den machtigen staat
door een zooveel zwakkeren vijand toe
gebracht. Die houding versterkte de flauwe
hoop, dat Engeland, zoodra het keeren
van de oorlogskans een eervollen uitweg
opende, het oor zou leenen aan de stem
der edelmoedigheid, die tevens de stem
van de eerlijkheid in het gezond verstand
was.
Lord Salisbury's antwoord heeft deze
optimisten uit hun droom wakker geschud.
Wij weten thans, dat de Engelsche regee
ring, in flagranten strijd met haar vroegere,
aan duidelijkheid weinig te wenschen over
latende verzekeringen, niets anders wil,
dan de algeheele vernietiging der beide