Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1186
Boerenrepublieken. De aap is uit de
mouw gekomen. Het hoofdder Engelaehe
regeering heeft de zaak der ergste
JingoEchreeuwers en «Ier meest jewetenlooze
oorlogp-8Mculaaten tot de zijne gemaakt
en aan MMOO leugms ea lasteringen eene
officieele sanctie gegeven. Men zal hem
voortaan de twijfelachtige eer moeten
bewijzen, hem met Chamberlain en Rhodes
ep' ne lijn te moeten stellen. Eigenlijk
nog iets lager, want nis men de berichten
uit de Kaap geioewn mag, moet Rhodes,
die van Zuid-Afrik<iansche zaken meer
weet dan het geheele ministerie en
negentienden van zijne landgenooten, uitdruk
kelijk hebben verklaard, dat de annexatie
der Republieken een ernstige fout zou zijn.
En zooala men weet ia voor een goed
diplomaat eene fout erger dan een misdaad.
»Iiwd Salisbury verdedigt in zijn ant
woord eene slechte zaak met de
slechtstnaogelijke middelen," schreef deze week
de Frankfurter Zeitung. «Hij beweert,
dat de Boerea zich reeds sedert zeven
jaren ten oorlog hebben toegerust. Die
zeven jaren heeft hij klaarblijkelijk alleen
maar verceaaen, om iets te kunnen over
slaan, wat in het verloop van die jaren
is gebeurd. Geen enkel woord wordt ge
zegd over den inval van Jameson, en
toch i» dit de hoofdtaak, omdat hierin
hel uitgangspunt ligt van den oorlog.
Jameson's rooftocht heeft den Boeren
duidelijk getoond, wat zij van Engeland
te wachten hadden, en de wijze, waarop
die rosftocht in da ofl'icieele kringen van
Eagehuid is vergoelijkt en in zijne
gev«igen in den doofpot ia gestopt, was
zeker net gesohikt om den diepen indruk,
dim bij op d« Boeren maakte, uit te
wisaelacn. Feitelijk begonnen de Boeren
met hunne toerustingen eerst na dit tijd
stip, en het is kenschetsend voor de
gnheele tegenwoordige politiek van Engeland,
dat dit feit in een 200 gewichtig historisch
deewwnt al» bet antwoord van Lord
Salisbury k verawegen en dat in plaats
daarvan dingen worden beweerd die te
eanenmale onjuist zijn."
Tot die «onjuistheden" behoort zeker
de bewering, dat de republieken plotse
ling, »a de a&ending van een »beleedigend"
ultimatum, den oorlog hebben verklaard,
met hare legers in Britsch gebied zijn
gevallen en dit als een door ben gean
nexeerd gobied hebben behandeld. >Lord
Salisbury weet zeer goed," schrijft de
Tempt >dat er schijnbaar offensieve be
wegingen zijn, die feitelijk van zuiver
defensieven aard zijn; dat de grootste
kunst der diplomatie daarin bestaat, dat
men dea tegenstander noodzaakt, de schijn
bare verantwoordelijkheid te aanvaarden
voor een vredabreuk, die men zelf onvermij
delijk heeft gemaakt, en dat het van de
presidenten Kroger en Steijn eene mis
dadige naïeveteit zou zijn geweest, werke
loos af te wachten, tot Engeland met zijne
toebereidaelen ver genoeg zou zijn gevor
derd om met zekerheid van goeden uitslag
de vijandelijkheden te kunnen beginnen.'
* *
*
Het beroep van de Republieken op eene
welwillende tusachenkornst van de mogend
heden schijnt, helaas, de stem des roependen
in de woestijn te zullen blijven.
De regeeringen zijn vol goeden wil,
natuurlijk, maar slechts »als hare
tusschenkomst door beide partijen wordt
ingeroepen." En daarop is, zooals zij
zeiven zeer goed weten, voorloopig niet de
minste kans. Bismarck heeft indertijd
gezegd, dat buitenlandsche politiek nooit
een gevoelsquaestie mocht worden. En
aan die uitspraak klampen zich thans al
diegenen vast, die bang zijn, zich de vin
gers aan koud water te branden. In alle
landen openbaart zich de sympathie voor
de Boeren steeds duidelijker en krachtiger
naar mate men meer overtuigd wordt, dat
zij een heldhaftigen strijd voeren voor
eene rechtvaardige zaak. Maar het voor
recht, zich door overwegingen van recht
en billijkheid te laten leiden, moeten de
verantwoordelijke regeeringen, naar het
schijnt, overlaten aan de onverantwoor
delijke massa. De nobele gevoelens, op
de Haagsche vredesconferentie door de
geaccrediteerde diplomaten geuit, blijken
zinledige woorden geweest te zijn. De
resolutiëo. van deze aanzienlijke vergade
ring toonen zich, bij de eerste ernstige proef,
het papier niet waard waarop zij ge
schreven zijn.
Dat de openbare meening in Engeland
zich op een dwaalspoor laat leiden en dat
de overgroote meerderheid der liberalen
daar te lande de conservatieve regeering
steunt, is in de gegeven omstandigheden
verklaarbaar. De hartstochten zijn geprik
keld door de ernstige verliezen en de lange
reeks van nederlagen; in zulke gevallen
hebben de voorstanders eener wijze ge
matigdheid weinig kans, voor hunne waar
schuwende stem gehoor te vinden, aller
minst wanneer geen staatsman van grooten
invloed en gezag optreedt als pleitbezorger
voor eene bij de groote massa niet popu
laire zaak. Maar het is eene ontmoedi
gende gedachte, eene bittere teleurstelling,
dat de openbare meening in andere landen
geen kracht genoeg blijkt te bezitten, om
de regeeringen te nopen tot eene
tusschenkomst, die hoe bescheiden en welwillend
ook zeker hare uitwerking niet zou
missen, wanneer zij van verschillende zijde
werd aangeboden en gesteund.
Doch laat ons den moed niet opgeven.
Alle» wijst er op, dat de Boeren zullen
volharden in hun strijd, dat die strijd
weldra op een voor hen gunstig terrein
zal worden verplaatst, en dat de
moeielijkheden voor Engeland eerst dan recht
sullen beginnen. Zou het zoo geheel on
denkbaar zijn, dat de algemeene en leven
dige sympathie voor de Boerenrepublieken
dan óók de regeerenden tot meerdere
activiteit prikkelde, en dat Engeland onder
die pressie eene vriendschappelijke inter
ventie niet meer onwelkom zou vinden?
«IIIIUIIIIIIIIWIIIIIIUUIIIIMIIIIIIIIIIIIimillllMJIIIIIIUIHIIHIIIIIUIIIIIIIIII
odalt, aana&lza&nfitbzn.
riiiimiimiHiiiHiiiiiiiimiiiiiiiMiimimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiHMiHiitii
Onteigening in net belang Her
n.
Konden wij ons in hoofdzaak, dat wil hier
zeggen in beginsel, vereenigen met den regel
volgens welke het wetsontwerp de schadeloos
stelling by' onteigening van bebouwde perceelen
vaststellen wil, de minder ingrijpende rege
ling" die ten aanzien van ongebouwde eigen
dommen is getroffen, scbynt ons ook minder
doeltreffend. Te hunnen aanzien" z--gt de me
morie van toelichting, kan behoudens enkele
restricties de verkoopwaarde als maatstaf ter
bepaling der schadevergoeding blijven gelden".
En daarmee uit. Naar motiveering dezer
krasse uitspraak wordt zelfs niet getracht.
Eigenlijk maakt de wet ons omtrent de bedoe
lingen van den minister nog wijzer dan de
toelichting. Ia de wet wordt tenminste gezegd
wat wy, onder die restricties" hebben te ver
staan. Artikel 94 luidt: .Van ongebouwde
eigendommen wordt vergoed de som, die zij
in het tijdperk, beginnende achttien en eindi
gende zes maanden -oor den dag, waarop het
voorstel tot het reisbesluit betreffende de
onteigening werd ingediend, by volledigen
verkoop hadden kannen opbrengen". M. a. w.
niet de vtrkoopwaarde die de grond op het
oogenblik der onteigening bezit, zal worden
vergoed, maar de waarde die zij bezat, vóór
er van onteigening sprake was In do toe
lichting wordt niet betoogd om welke reden
de verkoopwaarde niet zonder meer als maatstaf
ter bepaling der schadevergoeding kan blijven
gelden, en evenmin, om welke reden aan geen
andere afwijking daarvan, aan geen ingrijpender
regeling" beboette is. Men laat ons raden
waarom de voorgestelde restrictie" noodig
is, en evenzeer, waarom zy' de ^ige noodige
is. Misschien zonder opzet, stelt de minister
het voor alsof omtrent deze zaak met hem
van meeting te verschillen, van iemand die
zy'n verstand heeft niet te verwachten is. Alsof
dat een uitgemaakte zaak is Alsof bedenkingen
tegen die artikel indien er ooit heböen
bestaan geen overweging meer verdienen.
Bestaan hebben er, en er bestaan er nog,
zelfs in soorten. Er bestaan er nerzyds en
er bestaan er anderzijds. Er bestaan er bij
wie, in het belang van bun beurzen, de schade
loosstelling booger zouden willen hebben, dan
de restricties zorgen dat ze uitvallen kan, en
er bestaan er by' wie, in het belang der volks
huisvesting, de schadeloosstelling lager zouden
willen hebben, dan de gebezigde maatstaf mee
brengt dat ze bedragen zal.
Met de ooren van den verslaggever der
Nieuwe Rotterdam che Courant hebban wy
het vorig maai reed» geluisterd naar zekere
Mr. Mart. Tels, redenaar voor de Vereeniging
van Grondeigenaren. Op den bewusten avond
bestreedt hy het ontwerp, omdat het in atry'd
was met niet minder dan drie wetten, te weten
de grondwet, da gemeentewet en het burgerlyk
wetboek ; de goede man noemde er de artikels
by ; Toorts omdat h«t niet van philaatropischcn
aard was, de huiseigenaren hun bezit ont
neemt en alaoo armoede schept inplaats van
haar te voorkomen"; en ten slotte, men geve
acht, omdat voor onbebouwden eigendum slechts
de waarde zal worden uitgekeerd berekend
naar die, welke het geheele complex bij ver
koop zou opbrengen."
Mr. Tels, en de heeren door wie hy
herhaaldelyk werd toegejuicht, dezelfden, die het
rekest aan de regeering, dat hun advokaat
bezig is op te stellen, onderteekenen zullen,
kort en goed, de grondeigenaren, zy'n niet
bijster ingenomen, bly'kt dus, met de door den
minister gemaakte restricties."
Daar hebben zy hun goede redenen voor.
Zoodra het bekend wordt, dat Staat of Gemeente
voornemens is eenig pand te onteigenen, sty'gt
zulk een perceel in waarde. By monde van
den heer Krnseman vernamen wij, dat geen
voordeeliger transactie met onroerende goederea
te ondernemen is, dan ze te laten onteigenen.
Welnu, aoo oamogelyk als het in het algemeen
is om opzettelyk mst zijn grond deze transactie
te ondernemen, zoo aangenaam moet het voor
een rechtgeaard grondbezitter wezen, als Staat
of Gimeente te kennen geeft juist zijn grond
te willen hebben. Want grond, die eenkansje
loopt om onteigend te worden, is mér waard
dan anderen grond. De restricties van den
minister willen er tegen waken, dat dit voortaan
bij onteigening in het belang der volkshuisvesting
het geval is Zy willen beletten, zegt Mr.
Kruseman, dat de aankondiging van een voorgenomen
onteigening den prijs van het terrein doet
stygen." Zoo wordt dus aan iedere kansrekening
der grosdeigenaren een einde gemaakt l Grond
mét een kansje zal in het vervolg niet meer
waard «yn dan grond zónder een kansje. En
omdat alle grond zonder een kansje toch altijd
nog een kansje heeft ooit nog eens grond mét
een kansje te worden, achten de grondeigenafen
zich benadeeld. Mr. Tels bestrijdt e wet,
omdat de schadeloosstelling van de perceelen
die onteigend worden, niet de marktwaarde
van naburige perce«len zal overtreffen. Hy' wil
de premie op onteigening behouden. Hy klaagt
dat men zy'n cliënten te kort doet, door al hun
op te ontaigenen grond gebouwde luchtkasteelen
in puin te doen storten.
Het spreekt vanzelf, dat deze argumenten
by menschen die geen grondeigenaren zy'n, niet
heel zwaar wegen. Dat er krachtige oppositie
zal worden gevoerd tegen de restricties," is
niét waarschijnlijk. Het motief er van loopt te
zeer in het oog en is daardoor krenkend voor
het billykheidsgevoel, zelts van behoudende
menschen.
Meer om het lijf hebben de bedenkingen die
anderzijds, en, laten wy' het maar direct er
bijvoegen, onzerzijds, tegen de in het ontwerp
voorgeslagen regeling bestaan. Niets belem
mert," zegt Mr. Kruseman in zy'n meer aan
gehaald artikel, de rationeele uitbreiding van
steden meer dan de onmogelykheid om terrein
te verkrijgen, anders dan door het tegen
onredelijke hooge pryzen te koopen van parti
culiere eigenaren, op het oogecblik dat het hun
behaagt met hun grond aan de markt te komen."
Zonder een bepaling die daarin verandering
brengt, ware een woningwet een halve maat
regel." Hier is bovenal behoefte aan ingrypen
des wetgevers." Met die woorden stemmen wij
van ganscher harte in; daarom stelt het ons
teleur in Mr. Kruseman niet iemand te vinden
die zich mét ons kant tegen de door den
minister voorgeslagen, naar diens ei^en
verkiariug minder ingrijpende regeling/' en vóór
de veel haters en vooral veel ingrijpender
regeling, die door het Congres voor Upeubare
Gezondheidsregeling is voorgesteld. ')
Door een commissie bestaande uit de heeren
prof. van O^erbeek de Meyer, dr. Wintgens,
Conrad, Tellegen en Drucker, werd op de
derde jaarvergadering voorgesteld te verlangen
dat aan de voorschriften ter bepaling der
schadevergoeding van de bestaande onteige
ningswet, zou worden toegevoegd: voor on
bebouwde eigendommen worde tot maatstaf
genomen de pachtwaarde (wy cursiveeren) in
hun bestaanden toestand". De heer van Zuylen
opponeerde daartegen. M*>n kan wel beweren,
zei hy, dat de speculanten, die rondom de
zich uitbreidende geineenien gronden opkoopen
om ze later op prijs te houden, evengoed
vampyrs zijn als de huisjesmelkers, maar ik kan
dit niet toegeven. De huisjesmelker ziet
dagelyks de ellende van zijn slachtoffers en leeft
om zoo te zeggen door die ellende, terwyl de
bouwgrond-speculant de gansche gemeenschap
benad -eli en daarin gelijk staat met vele anderen,
die uit een monopolie, of uit handelsspeculatie,
halen wat erin zit1'. Is het niet onjuist, dat
van de speculanten in bouwterrein allén zy'
getroffen worden, op wier grond de keus voor
den bouw van. goedkoope woningen valt, en is
dit practisch niet gevaarlyk, omdat er onder
die speculanten in de gemeente invloedryke
mannen kunnen zy'n, die, als de beste grond
voor goedkoope woningen juist de hunne was,
misschien het gevaar van winstderving of verlies
van zich zouden weten af te wenden, zoodat
er op minder gunstig gelegen grond werd
gebouwd?"
O s komt deze argumentatie eenigzins ver
ward en zwak voor. Maar de commissie beloofde
met zyn bezwaren rekening te zullen houden
en vo deed haar schuld door achter het woord
genomen" in te voegen of de belastbare
opbrengst volgens de grondbelasting, of....".
De onteigende party wilde zij de keus dus
laten tusschen een schadevergoeding met als
maatstaf de pachtwaarde en eene, met als
maatstaf de belastbare opbrengst volgens de
grondbelasting.
Onwillens of wetens heeft, geloof ik, de com
missie welker dib geredigeerd voorstel aange
nomen werd, den heer Van Zuylen met een
kluitje in het riet gestuurd. Mij althans ik
sta, geloof ik, alleen, want de heer Veldman,
de eenige die voor zoover my bekend is, dit
punt heeft aangeroerd, toont groote ingenomen
heid met de beslissing is het niet recht
dnidelyk welke verandering in den geest van
den heer Van Zuylen, door invoeging van dat
achttal woorden, is bewerkt. Bedrieg ik my
niet. dan geldt voor de grondbelasting als be
lastbare opbrengst van ongebouwde eigendom
men, de yaarlvjksche zuivere pacht of huurwaarde,
dat is de gemiddelde prys na vyt jaar onder
gewone omstandigheden bedongen; voor een
open plaats en voor erf, tuin, park, waarop
gebouwde eigendommen staan of waarbij ge
bouwen behooren in de bebouwde kom. eener
gemeente gelegen, wordt de hoogste pacht of
huurwaarde aangenomen, welke in die gemaente
voor andere eigendommen is bepaald. Met een
gering onderscheid ten voordeele van sommige
bezitters van onvruchtbaar bouwterrein, is dus
de maatstaf in beide gevallen dezelfde. De
keus die de onteigende partij gelaten wordt
tusschen schadeloosstelling naar de belastbare
opbrengst volgens de grondbelasting of naar de
pachtwaarde ia voor een recht geaard grond
bezitter de keus tusschen galg en rad; of,
zooals man dat ook wel eens uitdrukt, de keus
tusschen ja en ja. Tien tegen een dat hij ja
zal zeggen. Want als de belastbare opbrengst
geschat wordt voor de grondbelasting, vak ze
dikwijls in het voordeel van den
belastingplich ige wat laag uit, zelden of nooit te
hoog. Hij betaalt van de geschatte som eenige
procenten als belasting; de fout wordt belang
rijk verkleind, de eigenaar betaalt een beetje
te weinig. Maar wordt volgens deze zeilde
schatting nu de schadeloosstelling vastgesteld,
dan wordt de fout in plaats van verkleind,
dertig a veertig maal vergroot. Nu betaalt de
gemeente een boel te weinig en allicht schreeuwt
de eigenaar rechtgeaard als hij is moord
en brand. Ongetwyfeld zal hy er beter by varen
indien, zoodra het besluit tot onteigening ge
nomen is, een onpartijdig persoon nauwkeurig
de pachtwaarde komt schatten; nauwkeurig,
omdat hij weet dat van zy'n fout geen pro
centen worden betaald, maar dat ze moet
worden gekapitaliseerd.
Gaarne zou ik, hetzij van een der commissie
leden, hetzij van den heer Veldman, vernemen
waar vandaan zy de meening halen door het
invoegen der bewuste woorden aan het bezwaar
van den heer Van Zuylen tegemoet te zy'n
gekomen. Mij blijft dat een raadsel. Zooveel
is zeker, dat wy het in beginsel allen eens zijn,
en met onze meening staan tegenover die van
den minister. De opbrengst van het land moet
worden gekapitaliseerd, desnoods berekend naar
een zeer lage rentestandaard; de marktwaarde
die de grond daarboven heeft, behoort niet den
eigenaar toe, maar der gemeenschap, want door
haar is zij ontstaan. Om niemand persoonly'k
te benadeelen, zou men de bepaling kunnen
maken, dat de onteigenicgssom niet beneden
de laatst-betaalde koopsom mag liggen, indien
het tenminste mogelijk blykt deze regel zoo te
formuleeren, dat fraude wordt voorkomen.
De minister daarentegen is het met den heer
Van Zuylen eens. De huisjesmelker, zeggen
zij, ziet dagelijks de ellende van zijn slacht
offers en leeft om zoo te zeggen- door die
ellende, terwyl de bouwgrondspeculant de gan
sche gemeenschap benadeelt ....
Zy vergissen zich. Een hooge onteigenings
som levert voor de gemeente een onoverkomelijk
bezwaar op om gronden te onteigenen. De prakty k
leert het immers. De gemeenschap wordt niet
benadeeld, maar tot werkeloosheid gedoemd.
En wil zij toch wat doen; bouwt ze woningen
op duur verkregen grond; dan is ze verplicht
hóóge huren te vragen; dan huisvest ze de
kleine burgers, maar de paupers niet
Een ander slot moeten wy maken aan den
zin van den heer van Zuylen, om er den toe
stand naar waarheid mede te beschrijven.
Het zij ons vergund meteen de klemtoon te
verleggen. De huisjesmelker ziet dagelijks de
ellende van zijn slachtoffers en leeft om zoo
te zeggen door die ellende, terwijl de bouw
grondspeculant de ellende van zijn slachtoffers
niet ziet omdat hij door die ellende ver van
hen vandaan, in Scheveningen of in Zwitser
land, kan leven.
Kwam het uit den hemel gevallen, wij zouden
den bouwspeculant zijn zoet en gemakkelijk
winstje niet misgunnen. Maar wij willen het
hem ontnemen om lat hy het geniet ten koste
van onnoemelijk veel leed en bittere ellende,
ten koste van de gezondheid en het geluk
van duizenden medemenschen; omdat het
noodzakelijk is in het belang der volkshuisvesting.
*,*
Eenige andere afwekende bepalingen van de
gewone onteigenit gswet bij onteigening ten
behoeve der volkshuisvesting, zooals de ver
deeling der proceskosten, enz, zullen stell'g
er zeer veel toe bydragen om de goede wer
king van de ontworpen wet te verzekeren.
Het zon ons te ver voeren daarbij stil te staan.
S. p. p.
? lllllimilMMMIIIIIIIIlMIIIIMIIimmimmiUIIIIMIlimlMIIIIIIUtHIHIIHIII
1) Zie Tijdschrift voor Sociale Hygiëne,
no. 3 en no. 5.
Mnzieïin fle Hoofdstad.
Ook ditmaal geef ik er de voorkeur aan
niet het concert, maar de dopateursrepetitio
van de Maatschappij «Caecilia" te bespreken,
daar de repetitie zeker niet in belangrykheid
achter staat bij het concert en ik dan reeds
in dit nummer kan gewagen van de schoone
uitvoering van Brahms' eerste symphonie en
van de schitterende vertolking welke »Ein
Heldenleben" van Richard Strauss mocht ten
deele vallen. Vooral het laatste werk was
het «evenement", hetwelk met spanning werd
tegemoet gezien en dat ieders aandacht ten
toppunt voerde. Het was de derde maal, dat
het hier in Amsterdam werd uitgevoerd. Toen
het werk 26 October van het vorige jaar zijne
première beleefde heb ik er uitvoerig over
geschreven. Ik zou my daarom ontheven kun
nen achten van de taak het weik thans in
den breede te bespreken; doch de indruk,
dien ik er opnieuw van ontving is zoo sterk,
dat ik den lust niet weerstaan kan aan het
toenmaals geschrevene het een en ander toe
te voegen.
In zes deelen heeft Strauss zyn geweldig
toongedicht geconcipieerd; n.l. der Held,
des Helden Widersacher, die Gefahrtin des
Helden, des Helden Walstatt, die
Friedenswerke en die Weltflucht und Vollendung.
Strauss heeft »ein Heldenleben" volgens zy'n
eigen verklaring (zie de Erliiuterungsschrift
von Fr. Rösch) geschreven met het doel een
completeerend pendant te scheppen tegen
over »don Quixote". Is deze de
tragischkomische ridder van de droevige figuur, in
het Heldenleben heeft Strauss willen ureëeren
eene phantasie van echt mannelyke, krachtige
gestalte; geen bepaald dichterly'k beeld uit de
historie, maar een vrije, algemeene helden
figuur, waarop de spreuk van toepassing kan
zijn: Durch Kampfzur inneren, von
schmerzlichem Verzicht
getragenen Erhebung. Dat nu in zy'n werk
veel voorkomt, hetwelk de vrucht is van het
zelf doorleefde, kan geen verwondering wekken.
Welk groot kunstenaar zou in staat zijn, dat
gene wat hy zelf gevoelt, en wat by' op den
bodem zy'ner eigen ziel ziet leven, te ver
loochenen en zyn genie slechts dienstbaar te
maken aan iets, dat van buiten af slechts door
zy'n geest geadopteerd is? Strauss, met zyn
ongemeen sterk geprononceerde persoonlijkheid
zeker niet. Nu ligt het voor de hand, dat de
zes phasen, waarin hy zijn held muzikaal ons
voor de ooren toovert, ons niet allen even
sterk zullen aantrekken. My persoonly'k zyn
de eerste, derde, vijfde en zesde tafereelen
het meest sympathiek maar dan ook zóó,
dat het voor mij alles overtreft in ry'kdom
van vinding, kracht van conceptie en
meesterly'kheid van bewerking, wat de jonge meester
vroeger heeft geschreven.
Het eerste thema, het Heldenthema, kan
niet anders bestempeld worden dan met het
woord urwüchsig. Het heeft alle eigenschappen
om aan zyn roeping te beantwoorden; n.l.
oorspronkelijkheid, energie en een sterk
sprekende physionomie, waardoor het steeds
gemakkelyk herkenbaar h, waar het zich ook
vertoont. Ook het thema «des Helden Ge
fahrtin" in Ges is zoo vleiend schoon en
streelend, en toch altijd van zoo voornaam
gehalte, dat men zich ook hier wel niet ge
makkelyk zal kunnen vergissen in de beteekenis
dier zoete melodie.
Aan die verschillende cadensen der solo
viool b .hoeft men niet al te veel te hechten;
zy hebben iets capricieus over zich en moeten
de Ges-dur episode zoo langzamerhand voor
bereiden, doch vormen niet het essentieele
van het derde beeld.
In »Des Helden Friedenswerke" vindt men
een menigte thema's uit vroegere werken van
Strauss broederlyk veraenigd en steeds ver
bonden met de belangrykste motieven uit dit
werk zelf. Hier is het speciaal de
contrapunttiker Strauss, die aan het woord is en ware
het niet, dat alles zoo schitterend schoon
geinstrumenteerd is, dan zou men meer kunnen
spreken van behendigheid in de behandeling
der muzikale techniek dan van conceptie;
echter dit moet gezegd worden alles klinkt
zoo ongedwongen, zoo gewoon alsof het zoo
behoort.
Het slot van het stuk is voor my' de kroon
van het geheele werk en tevens van het ge
heele streven des genialen toondichters tot
op den huldigen dag Hoe mild en vreed
zaam klinkt die heerly'ke melodie in Es! Eene
»erhabene Ruhe" straalt den toehoorder er uit
tegemoet het is de E r h e b u n g, die uit
den K a m p f geboren is. Deze laatste episode
is inderdaad aangrijpend schoon l
Zoo rest mij nog te spreken over «des Helden
Widersacher" en »des Helden Walstatt". Wat
nu het eerstgenoemde tafereel aangaat nie
mand, en Strauss zelf het allerminst kan
verwachten, dat men door die muzikale schil
dering medegesleept zal worden. Echter ik
moet eerly'k bekennen, dat my alles volkomen
klaar en duidelijk voorgekomen is; let wel
beschouwd in het kader van het stuk; en dat
de componist op wel is waar ultra-realistische
wy'ze zijne gedachten heeft geuit, maar er dan
ook in geslaagd is niet den minsten twyfel
over te laten aangaande de strekking zijner
bedoelingen. In «des Helden Walstatt" zou
men misschien eene acustische wanverhouding
kunnen constateeren in het gebruik 'van het
slagwerk, het neemt m. i. wel wat te lang en
te veelvuldig deel aan de instrumentatie. Wel
worden de thema's niet onderdrukt; wel wordt
er niets opgeofferd aan de duidelijkheid, doch
het voortdurend gedreun van pauken en
groote en kleine trom is meer op zyn plaats
in de buitenlucht dan in de concertzaal. Het
kan echter zyn dat my'n plaats minder gunstig
is geweest.
Deze opmerking is natuurlyk niet in staat
den indruk van het geheel belangrijk te ver
storen of de appreciatie van het werk te ver
minderen. Zooals ik zeide, acht ik dit opus 40
van Strauss het belangrykste wat hy tot dus
verre heeft voortgebracht. Ik kan my wel
voorstellen dat niet iedereen deze meening
deelt en dat velen misschien het hoofd zullen
schudden en vragen: waarheen ? Hun zou ik
willen toevoegen : Bekreun u toch niet hierom;
daarvoor zal Strauss wel zorgen. Hoe gemak
kelyk ware het voor hem te componeeren in
den ouden trant. Zy'ne eerste werken, toen bij
nog moest leeren van anderen en van
zichzelven, sloten zich aan by illustre voorbeelden.
Ondanks den tegenstand dien hij ondervindt,
gaat hy echter moedig voort. Hy ziet niet
links noch rechts; vooruit is zy'n doel. Deed
hy zulks niet, dan zou hy niet zyn KICHAKD
STBAUSS en die groote mate van zelfstandig- '
beid heeft hy gemeen met alle groote man
nen vóór hem. Want vergeet niet dat
alle degenen die in zelfgenoegzaamheid het
publiek van hun eigen tyd hebben trachten
te behagen en streefden naar vergankely'kea
roem, thans reeds beginnen te verbleeken
of nog slechts uit de geschiedenis bekend
zyn. Dat echter de grooten van vroeger Bach,
Mozart, Beethoven, Wagner, evenmin door
een gedeelte hunner ty'dgenooten zyn be
grepen en sterk aangevochten zyn geworden.
Strauss is een persoon. Ik heb mijne meening
over hem gezegd. Aan de geschiedenis zij
het overgelaten over hem te rechten.
En thans over de uitvoering. Deza was zoo
mogelyk nog klaarder en duidelyker dan de
vorige keer. Niet alleen dat de thema's allen
doorzichtig en goed verstaanbaar waren, doch
ook de kleur van het orchest was zoo
betooverend mooi, zoo wegslepend en glansryk,
de motieven werden allen met zoo veel karak
teristiek weergegeven, dat men duidelyk ken
bespeuren, dat alle leden doordrongen waren
in de beteekenis der thema's. Dat is de grootst»
hulde die men den voortreffelyken leider
Mengelberg en zyn intelligent orchest kan brengen.
De Heer Zimmermann droeg ook thans weder
de viool-solo voor met al de charme in de
cantilene en alle virtuositeit in de technische
passages, waarmede hy destyds my'n hart ge
stolen heeft. Hem dus nog een by zonder woord
van dank !
De eerste symphonie van Brahms was qua
uitvoering evenzeer een meesterstuk van den
eersten rang. Het eerste gedeelte, met al zijn
energie en toch diep tragische melancholie,
het tweede deel met zyn verkwikkend warme
melodie, het derde deel met zy'n onschuldig
naïef klarinet-thema en het finale met zy'n
jubelend C-dur, wel wat al te zeer aan
Beethoven's Negende-Finale herinnerend, dat alle»
kwam onder Mengelberg's tooverstaf wonderwel ?
tot gelding. Het concert werd geopend met
Weber's Obéron-ouverture, die zeer
klankschoon gespeeld werd doch in rbythmisck
opzicht nog meer markant had kunnen wezen.
Nog wil ik het een en ander mededeelen
over tene zangeres, mejuffrouw Therese Behr,
uit Berly'n, die in het Concertgebouw optrad
en misschien geroepen is een hooge plaats in
te nemen in de zangwereld, indien zy er in
kan slagen zich zelve die artistieke volkomen
heid te verschaffen, die in den regel de virtuose
van de kunstenares onderscheidt. In het eerste
deel zong zij het bekende «Largo" van Handel
en eene aria van Buononcini. De indruk, dien
zij daarmede bereikte, was zeer groot. Uiterst
sober, zonder het minste effectbejag, men zou
haast zeggen zonder de italiaansche trucs, die
er meestal by schynen te behooren, was z\j
de eenvoud zelve en nam zy aller harten
dadelyk voor zich in. Een overheerlyk piano,
dit hoorde men reeds dadelyk, had zij tot haar
wil en beheerschte zy volkomen. Dit piano
echter werd haar in het tweede deel
»verhüngnissvoll." Niet alleen dat Schubert's
«Kreuzzug" en Brahms' «Sapphische Ode"
veel te langzaam werden gezongen echter
hierby werd dit wonderschoone piano te pas
en te onpas aangebracht «men meikte die
Absicht und ward verstimmt." Strauss' lied
«Traum durch die Dammerung" gelukte haar
beter; maar hierin hinderde de vocaliseering
van de a en de , welke voor onze Hollandscher
ooren te scherp was. Relatief was d'Albert's
«Drossel und Fink" het best getroffen.
SchumaDn's Waldesgesprach" was evenzeer
te veel geaffecteerd.
Mejuffrouw Behr scheen deze liederen te
beschouwen als expresselyk voor bare
qualiteiten geschreven. Zij interpreteerde ze ten
minste zoo. Onnoodig te zeggen, hoe ver
keerd dit standpunt is. Elk uitvoerend kun
stenaar moet in de allereerste plaats eerbied
aan den dag leggen voor het kunstwerk. De
meening van componist en (by vocale muziek)
niet minder van den tekstdichter moet het
zwaarste wegen. Daarnaar moet ieder
executant zy'n e talenten en gaven weten te
plooien. Zóó wordt de kunst op waardige
wy'ze uitgeoefend. Wanneer mejuffrouw Behr
hare affectatie weet af te leggen, wanneer zjj
zich meer gaat verdiepen in het kunstwerk
en dit wel beschouwen niet van haar eigen
standpunt uit, maar van dat der auteurs dan
kan zy een der allerbeste zangeressen worden
van den tegenwoordigen tyd want haar is veel
gegeven, een afgewerkte techniek, een prachtvel
orgaan en warmte in de uitdrukking. Moge
dat spoedig zoo komen!
De orchestwerken van dien avond waren
Brahms' vierde symhonie, waarby' vooral de
eerste twee deelen veel indruk maakten. Het
voorspel uit Saint-Saëns «Déluge,' met de
wonderschoon gespeelde vioolsolo door den
Heer AndréSpoor en het geestig, pittig,
geinstrumenteerde Carnaval in Paris van
Svendsen. Den Heer Mengelberg een woord van
hulde voor de leiding dezer orchestwerken
en niet minder voor zijn heerlijk en delicaat
accompagnement bij de liederen!
Am. AVEHKAMP.
Gehort die 3. Leonoren-Onvertire an den
AB
fang einer FWelio-Anllirnng ofler nicht?
In den meisten Besprechungen ber die von
Herrn Viotta geleitete Auffiihrung des «Fidelio"
im Haag, wurde es lobend hervorgehoben, dass
der Dirigent an Stelle der ursprünglichen Ou
verture (in E) die sogenannte 3.
Leonorenouverlüre zu Beginn der Oper spielen liess.
In keinem der Referate fand sich ein Hinweis
darauf, dass der Dirigent, welcher so verfahrt,
sich damit eines groben Vergchens gegen den
musikalisch-dramatischen Stil schuldig macht,
sich in direkten Widerspruch mit denjeriigen
Prinzipien setzt, welche ichard Wagner durch
Wort und That verfochten bat. Herrn Viotta's
Stellung zu Wagner, sein hingebungsvolles