Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No, 1187
maags:hapten met de kinderen des lands,
ziet de heer de Flaix den oorsprong van
het tegenwoordige stoere Boerenras. Zij
zijn het geweest, die door hun geringe be
hoeften en den patriarchalen eenvoud van
hunne levenswijze, niet het minst door de
goede eigenschappen, welke zij van de in
boorlingen overnamen, bestemd zijn gewor
den cm in Zuid-Afrika het overheerschende
ras te worden. De kruising van rassen
schijnt in dit geval, bij uitzondering, een
uitnemend resultaat te hebben gehad.
»Dit volk"?zoo schreef Levaillant in 1784,
zal nooit gemakkelijk te behandelen
zijn; men zal eene groote mate van plooi
baarheid aan den dag moeten leggen oin
het te behearschen, en ik acht het
volstrekniet onmogelijk, dat het eenmaal, het juk
geheel afschuddend, aan de hoofdstad der
kolonie de wet zal stellen. Men behoeft
hun slechts te herinneren, dat zij 10.000
man sterk zijn, allen jagers, vastberaden,
behendig, dat elk schot van hen den dood
brengt; dat zij, zonder moeite en gevaar
alle troepen, die de regeering tegenover
hen zou willen stellen, kunnen verslaan
en vernietigen. De regeering kent dan ook
zeer goed den aanleg en het karakter van
die krachtige mannen de meesten zijn
zes voet lang die bijna allen in de
bosschen zijn grootgebracht. Bij een ten
onrechte verspreid alarm zag men er bin
nen 24 uur 1000 of 1200 aan de Kaap
verschijnen, om eene landing van de En
gelschen te beletten. Al de anderen wilden
dit voorbeeld volgen; men haastte zich,
tegen bevel te geven."
Zoo was, voor 120 jaar, het ra? der
Boeren reeds gevormd; zijne elementen
waren uiteenloopend en machtig; het was
eene overheerschende kracht, bedreigend,
onafhankelijk, meester van den grond, dien
het bebouwde; het ontving eene mannelijke,
krijgshaftige opvoeding.
Men begrijpt nu den weerstand, dien het
sedert 1814 voortdurend heeft geboden
aan de Engelschen, welke hunne rechten
uitsluitend ontleenden aan het Weener
Congres; men begrijpt den tegenstand,
dien het thans biedt ten aanschouwe van
alle volkeren, die zijne pogingen met be
langstelling en sympathie volgen.
Wat het heden betreft, komt de heer
Fournier de Flaix tot het besluit, dat
Engelsch Zuid-Afrika voor de Eogelsehen
niet is eene bevolkingskolonie," maar
alleen eene exploitatiekolonie." De Boe
ren maken meer dan negen tienden uit
van de blanke bevolking in Engelsch
Zuid-Afrika, de Transvaal en den
OranjeVrijstaat te zamen. De cijfers, door de
Engelschen pour Ie besoin de la cause
van de Uitlanders gegeven, zijn vol
komen fantastisch. Alleen te
Johannesburg heeft het Uitlander element eenige
beteekenis verkregen, en daarbij moet men
niet vergeten, dat van die Uitlanders de
Franschen, Duitschers, Noren, Zweden en
Russen voor de Boeren en. tegen de
Eagelschen hebben partij gekozen.
Uit deze feiten valt duidelijk de toekomst
van Zuid-Afrika af te leiden. Het blanke
ras zal er het zwarte langzamerhand
assimileeren," dat wil zeggen, eene bepaalde,
onmisbare, maar ondergeschikte rjl aan
wijzen, zooals nu reeds met de Hottentotten
geschiedt. Het is het inheemsche Bjerenraa,
dat het blijvende element vormt en den
grond bebouwt. Wat beteekenen daarnaast
de Engelsche immigranten, die bijna uit
sluitend komen om in aandeelen te
speculeeren of om in banken of hotels betrek
kingen te vervullen, slechts bij uitzondering
oin handenarbeid in mijnen of andere
industrieele ondernemingen te verrichten ?
De exploitatie der mijnen zal langzamer
hand in belangrijkheid verliezen, de cultuur
van de reusachtige uitgestrektheden
beschikbaren grond daarentegen in belang
rijkheid toenemen.
»Zou het mogelijk zijn," vraagt de
Bchrijver »dat een Engelsch leger, van
zoo verre naar een geheel verschillend
klimaat overgebracht, aan die geheele be
volking van blanken en zwarten den
absoluten wil van Engeland opdrong, en
van Alexandriëtot de Kaap een reusachtig
zwart Kijk vestigde, alleen onder de be
scherming der Eagelsche vloot, daar de
Engelsche soldaat wegens het klimaat niet
Noordelijker dan de Zarnbes'. kan komen?
Ziedaar het vraagstuk, dat thans voor de
aandachtige volkeren wordt gesteld. Zelfs
indien na de pijnlijkste opofferingen
Bloemfontein, Johannesburg en Pretoria worden
bezet, zou daarmede het vraagstuk niet
opgelost zijn. Deze steden beheerschen de
goud- en diamantmijnen, waar het in dezen
oorlog voornamelijk om te doen is; maar
zij liggen aan den rand van het
Boerengebied; de Boeren kunnen ze verlaten, en
toch op hun terrein meester blijven. Zoodra
zij het verkiezen, kunnen zij hun exodus
hervatten, huune wagens aanspannen,hunne
kudden voortdrijven, en dwars over het
Veld het onmetelijk gebied van Rhodèsia
binnentrekken, dat thans met n
pennestreek aan de Chartered Company is toe
gewezen, maar waar het Engelsche leger,
nu reeds overweldigd door het klimaat
der hoogvlakten van het Kaapland, er
niet aan denken kan hen te vervolgen...
»De gebeurtenisssnin Zuid-Afrika nebben
het bestaan doen uitkomen van een g
mengd ras van hooge waarde, in het bij
zonder geschikt voor de kolonisatie van
een aanzienlijk deel van Afrika. Zoo
hebben zich, in den loop der beschaving,
andere rassen gevormd, die eene groote rol
hebben gespeeld, wanneer aan hunne vrije
ontwikkeling niets in'den weg stond. Indien
de Boeren er in slagen, den aanval der
Engelschen af te slaan, dan zijn zij zeker
bij uitstek geschikt om de kern te vormen
van een volk dat zich in even normale
omstandigheden zal ontwikkelen als da
Noord-Amerikanen.. . . Gezegend met eene
buitengewone vruchtbaarheid, voortreffelijke
landbouwers, opmerkelijk streng van zeden,
zijn zij veeleer dan speculanten of werk- i
lieden in goud- en diamantmijnen aange
wezen, om eene fusie tot stand te br ngen
met de zwarte stammen van Zuid-Af: ika."
Tot zoover de Fransche schrijver. Het
komt ons voor, dat zijne voorstelling van
het ontstaan van een gemengd ras, begaafd
met de goede qualiteiten der samen wer
kenden, meer nog van psychische dan van
physische zijde moet worden opgevat. Maar ?
wat hiervan zijn moge, zijne stelling, dat
de Boeren zich twee eeuwen lang, door j
aanpassing en overerving, hebben gevormd
tot het ras, dat bij uitnemendheid geschikt
is om Zuid-Afrika te bewonen, te bevolken
en tot bloei en welvaart te brengen, ver
dient zeker zeer de aandacht.
Óók die van de Eugelschen!
Sociale,
HiiuuiimiililimmmimiiiiimlmimiuiiummimiiuiiiiHtiiiiiluimiM
Amsteröamscüe naaisters.
i.
Er is voor eenigen tijd een hoogst belang
rijke publicatie geschied, waarvan hier zeker
ook eene algemeene bespreking zou hebben
plaats gehad, ware het niet, dat de dag
bladen uitvoerige uittreksels er uit hadden
gepubliceerd, waardoor op een bijzondere
gelegenheid moest worden gewacht om pr
ook hier een woordje aan te wijden. De
publicatie is het, PUpp )rt over de
kleedingindustrie te Amsterdam '), de bijzondere
gelegenheid: het in deze maand driejarig
bestaan van den Algemeenen
NeHerlandschen Naaisters bond Allen E-m."
Beide dingen hebben, voor de
Amsterdamsche naaisters vooral, een zeer bijzonder
belang. Het eerste, omdat erdoor hun en
allen die er belang in stellen duidelijk wordt
hoe ellendig de toestanden in het vak zijn,
het tweede, omdat het wijst in de richting
waar verbetering te verkrijgen ig.
En wie zou er niet belang in stellen, of
behooren te stellen ten minste, onder welke
omstandigheden datgene wat hem of' haar
het naast aan 't hart ligt, vervaardigd wordt?
Wij hebben hier te doen met het werk
van een officieele commissie, samenge
steld uit personen die van boven-af de
toestanden bezien, en die dat zondei twijfel
gedaan hebben op eene wijze die van hunne
onpartijdigheid goede bewijzen aflegt, daar
ze zonder omwegen mededeelen wat zij
hebben gevonden, zonder verzachting. Toch
blijft het officieel en van-boven af, zoodat
veilig de gevolgtrekking kan worden ge
maakt dat van-onder-op gezien, van het
standpunt der arbeidsters-zelve, de toestan
den nog vél ellendiger, nog wél zoo zwart
zullen zijn. De scheipe puntje^ zijn er hier
en daar wel eens wal afgevijld.
En toch is het al erg genoeg. Vóór wij
de zaak wat meer beschouwendervvijze be
zien, wat cijfers en feiten als materiaal.
Het rapport b°spreekt achtereenvolgens
deze drie categoiiëa van naaisters: De
costuumnaaister, de kimler
confecuewerkster en de Hnnenaaister. Kortelijk zullen wij
elk dier drie nagaan in hun algemeenen
toestand, hun loon en hun arbeidstijd.
De cosluumwerksters zijn te vtrdeelen in
twee soorten. Die op groote dames-mode
magazijnen, en die welke arbeiden bij de
't klein-bedrijf uitoefenende
costuumnaaister-patronessen. In beide gevallen wordt er
gewerkt op een atelier, niet meestal niet
tenminste door de werksters tehuis.
De in-klein-bedrijf-werkende
oostuumnaaister krijgt de te bewerken stof meestal
van haar klant, die ze elders koopt.
Hare verdiensten bestaan dus vooreerst in
het maakloon, verder in de winst die ze
maakt op de voorschotten aan garneering,
knoopen, voering enz. enz. en uit de per
centen die zij van de verkoopers der sloffen
krijgt. Haar winst moet zij dus vooral maken
uit den arbeid harer helpsters, de
costuumwerksters. Dit doet zij op twee wijzen, door
onbetaalde krachten te doen werken en
door de betaalden laag loon te geven. De
eerste zijn de leerlingen, die tegen de som van
?50 _tot ?150 gewoonlijk een leertijd van
drie jaren doormaken. »Zij wier ouders dat
tamelijk hooge leergeld niet kunnen betalen,
moeten gedurende de eerste anderhalf'jaar
diensten als loopmeisje verrichten" (p. 41).
Indien men nu denkt, dat die kinderen het
vak keren zal men teleurgesteld zijn. »Het
is er verre van af," zegt het rapport, (p. 42)
»dat de leermeisjes op de ateliers volledige
vaardigheid krijgen in de werkzaamheden
die te zamen het maken van costumes
vormen. DO kennis welke de meesten daar
opdoen gaat niet verder dan eenige bedre
venheid in naaien, het opleggen van gar
neering enz." Van direct onderwijs komt
in de meeste gevallen betrekkelijk weinig.
De patrones is door de concurrentie
gedwongende meisjes als goedkoope werk
krachten te beschouwen."
Na afloop van den leeftijd ontvangt het
meisje ? 0.50 of ? 1.?per week, stijgende
gewoonlijk elk jaar met 50 ets. per week,
totdat het gemiddelde loon der volleerde
naaister is bereikt, dat bedraagt ? 3 u
? 4. Een respectabele som, inderdaad,
vooral als wij straks zullen zien hoelang
daarvoor gewerkt moet worden !
De werksters op de groote modemaga
zijnen hebben het al weinig beter. De ge
middelde week-verdienste bedraagt hier
/ 4 tot / C '?), al komen er voor de buiten
gewoon bekwame werksters en coupeuses
wel eens hoogere loonen voor. Hier is de
arbeidsverdeeling zoover mogelijk uitge
breid, wat natuurlijk tengevolge heeft dat
van algemeene vakkennis geen sprake meer
kan zijn.
En nu de arbeidstijd. Oppervlakkig zou
men denken daaromtrent kort te kunnen
zijn, door eenvoudig te verwijzen naar de
bepalingen der Arbeidswet: De maximale
arbeidsdag voor vrouwen en meisjes bedraagt
11 uur, deze mag niet vroeger aanvangen
dan 7 uur 's morgens en moet om 7 uur
's avonds geëindigd zijn. Zijn de meisjes
ouder dan 14 jaar, dan mag de arbeid ein
digen om 8 uur, mits niet vroeger aange
vangen dan 8 uur 's morgens.
Zondagsarbeid is verboden. Tusschen 11 en ij uur
moet minstens a uur worden gerust, en
dat wel i u een ander locaal dan. waar
gewerkt wordt.
Edoch, zoo eenvoudig is de zaak
niet want men kan gerust zeggen dat ge
middeld geen dezer bepalingon wordt na
geleefd. De commissie drukt het wat
zachter uit: ,.Tegen al deze bepalingen
wordt herhaaldelijk gezondigd. Ia drukke
tijden gebeurt het zelfs op de voornaamste
en grootste ateliers dat door mei«jes van
13 en 14 jaar gearbeid wordt tot 11 en 12
uur 's nachts. Ook 's ZonHags wordt dik
wijls gearbeid." (p. 45). Tal van manie
ren zijn er om hen, die met het toezicht
in deze belast zijn, te bedriegen bij de
enkele gelegenheden, dat zij pogingen doen
tot ontiekking van overtredingen, wat bij
de gebrekkige regeling van Let toezicht niet
zoo hed vaak of'nauwkeurig gebeuren kan.
En bij ontdekking zijn gewoonlijk de opge
legde strafïan zoo laag, dat de winst uit
het overwerk verkregen, die volkomen, ver
goedt.
Vooral op de kleine ateliers is het toezien
moeilijk, maar ook op de groote beleeft
men zulke aingen. Zoo laten wij ia de
Naaistersbode 3), dat er bij Hirsch 'vrij ge
regeld wordt overgewerkt door eeu deel der
meisjes, echter zoo, dat naar men de redac
tie verzekerde, niemand zou kunnen ont
dekken of het gebeurt. Eén voorbeeld uit
de vele.
De kindfrconfectieiverksler is de vrouw
arbeidende op de groote werkplaatsen waar
de jongenskleeren onder toezicht van een
coupeur vervaardigd worden. Ook hier,
terwille der arbeidsverdeling geen huisarbeid.
Ook terwille van het toezicht door den
coupeur. Het grootste deel van het werk
wordt door de machinenaaisters gedaan,
die de gesneden broekjes en blousjes vaa
den coupeur krijgen en. per stuk worden
betaald met. 25 tot 55 et., naar dequaliteit
der kleeding. Van de minste soort worden
door een handige naaister vier per dag
gemaakt, van de fijnere nog geen twee, zoo
dat de uitkomsten ongeveer overeenkomen
bij gewoon of' fijner werk. De
machinenaaisters qntva1 gt>n naar gelang hartr
bekwaamheid ? ,'j tot ? 7 par week.
De minder talrijke handwerksters die
garneersel opleggen enz. verdienen ./' 2 50 a ? 3,
kiioongatennaaisters ? 5 a ? O, strijksters
?4 u ?5 (pag. 49). Ongeveer dezelfde
totstaiiden moeten bestaan in de ateliers
waar blouses, rokken, mantelcostumes en
meisjeskleeien worden geconf<-cüoneerd.
Met de linnennaaistcrs komen wij tot de
onderkleeding, in welker fabricage in de
laatste jaren ook een heele verandering
gekomen is doordat de oude gewoonte er
huisnaaisters op na te houden, hoe langer
hoe meer heeft plaats gemaakt voor het
koopen van goederen die door de groote
winkels zelve op een of andere wijze zijn
gereed gemaakt. Nu eens, en meestal, door
middel van huisindustrie, dan op eigen
groote ateliers of aparte fabrieken van
witte go deren.
In dvze tak is het stukloon, de betaling
voor elk, of elk stel, afgeleverde goederen,
het gewone, terwijl dit natuurlijk nogal
varieert voor hen die tehuis werken of voor
fabriekarbeidsters; de eerste zijn bij de
loonbepaling in veel ongunstiger conditie
bij het ontzettend groote aanbod van werk
krachten. Een loon lijstje door het rapport
gepubliceerd, is aan de fabrieken ongeveer
algemeen : (p. 58).4)
Pantalons . . . 91'ci ets.
Manshemden . . O'/a a 10 »
Rokken .... 5 ;i G1/-' »
Nachthemden. . 14' c a 15 »
. Dameshemden . 9:,<i a 20 »
In de Naaistersbode vonden wij het vol
gende lijstje ingevoerd tengevolge eener
werkstaking:
Blouses met 5 plooien 20 ets.
» » ruimte 15 »
Broekjes zonder lijfjes 71^ »
» met » 12'/a ?>
Kinderjurkjes m. galons m. strook L5 »
Kinderschort G'1/s »
Dameshemd met kant 5'/'-i »
» » feston . , . . (i:/.i »
» » ingez. mouwen. 9'/5 »
Bovenrokken (!':?.< »
Lakensche bloesjes 12' u »
Russische » O'/'ü»
Nachthemden 25 »
A-jour-boezelaars ~>''/n »
Keizerslinnen boezelaars. . . . 7"/»-->»
Kiiiderboezelaars plissémet bies S'/s »
Dit is het loon voor de machinenaaisters.
Het geheele weekbedrag is al even weinig
hoog: «Het gemiddelde loon dateen werkster
op.een fabriek kan maken," zegt het rap
port op pag-. 58, «bedraagt ? i] h ?5 per
week. Op de fijnere ateliers kunnen de
loonen stijgen tot ?0 u, ?7. Vele naaisters
die zulk een loon kunnen maken zijn er niet.''1
En zij die tehuis werken zijn er even
slecht, of nog veel slechter, aan toe:
«Met een arbeidsdag van 11 a 12 uur
kan de gewone thuisnaaister hoogstens
?4 a ?5 verdienen. En alleen wanneer
ook 's nachts gewerkt wordt, is haar
verdienste hooger." Men bedenke dat zoo
iets staat in een officieel rapport (p. 55),
boven alle verdenking van verergeren
van den toestand verheven, en dan zal
men voor de gevolgen dezer ellenden niet
meer zoo vreemd staan als nu vaak het
geval is.
Toch zijn wij nog niet aan het eind. Ook
hier vaak, behalve op de nieuwere ateliers
wellicht, overtreding der arbeidswet, wat
den werktijd betreft; wat de huisnaaisters
aangaat, daar is natuurlijk zelfs van eene
beperking van reeds zoo weinig beteekenis,
ais die tot 11 uren door de arbeidswet toch
eigenlijk maar is, eerst in het geheel geen
sprake."')
En daar tusschenin dringt zich dan ook
hier nog de sweater, de aannemer van
vrouwenexploitatie, die zijn, of' haar, con
tracten met de winkels heeft en door ontzet
tend lage loonen te geven uit anderer arbeid
een eigen loon perst. Eeu voorbeeld ervan
geeft de Bode ") n ml. dat er rok ken genaaid
worden van 5 baan wijd, gevoerd, de naden
geboord, stootkant ertegen, bezernpjeeraan,
de meeste met platte plooien en met knoopjes
en koordjes van achteren gesloten dit
alles voor.... 40 ets! En dat zonder
trapmachines, slechts met de handmachine.
Toch worden ze nog zóó gejaagd, dat de
vlugsten anderhalve rok per dag maken,
die dan gegarneerd wordt, moeilijk of
gemakkelijk, voor 15 centen !
Dan komt daarbij de noodzakelijkheid
van meisjes, die niet, tehuis zijn om ? .50
u ?.1.50 ko:-tgeld te betalen; '<!<.?
i:Melli:igder, ln.'ig niet steeds gtringe of zeiden op
gelegde, boeten; het op vele inrichtingen
beslaande gebruik, dat de machinenaaldtn
gekocht moeten worden van den patroon ,
[eu wel eens voor 4 cents, waar hijzelf er 3 j
voor geeft ']; de bepaling dat de bedorven j
goederen tegen den kostenden prijs door
haar, die ze bedorven heeft, moeten w>rden
gekocht. En tal van andere kleine fi
iantieele beslommeringen, die de verdiensten
van da naaister maken tot de geringste en
onzekerste in de arbeiderswereld.
Niet zonder reden. Vooreerst de buiten
gewoon sterke concurrentie waaraan vooral
de thuisnaaisters, maar ook de fabrieken
blootstaan, niet van het buitenland zooals
deze laatsten alleen, maar van de huisin
dustrie-zelve, van al die vrouwen die niet
anders kennen dan werken met den naald
en dit aangrijpen als het eenige, het laatste
middel om zich te bewaren voor den
maatfchappelijken ondergang. Zij moeten aan
nemen wat hun geboden wordt, tot eiken
prijs, want morgen staat de honger voor
hun deur, als zij niet werken nacht en dag
al is 't dan maar voor een paar centen.
Noj een tvvetde concureiitie is er, die
geducht gevoeld wordt, die van kloosters
en weeshuizen. Daar heeft men handen te
over, en de winkelier doet nog een godvruch
tig werk, nietwaar, wanneer hij werken laat
door zulke instellingen. E r het godvruch
tige ontvangt zijn bdooning, doordat hij
voor dat werk minder te betalen heeft
dan behoorlijk zou zijn 8). »De concur
rentie van dit gestichtswerk oefent dun
ook een zeer nadeeligen invloed uit op d;
loonen die door de winkeliers
aandehuiswerksters betaald worden", zegt het Rap
port (pag. 53),
Wat zijn van dit alles de oorzaken ?
Liggen ze in de mindere nuttigheid van
den arbeid der vrouwen en meiïjes, in de
mindere gebruikswaarde der door haar ge
produceerde waren ? Immers neen. Wij heb
ben hier met een ander, veel ingewikkelder
verschijnsel te doen. De iooncijf'ers zijn zoo
laag, omdat de arbeidsteis nog niet hebben
kunnen zorgen dat zij hooger werden omdat
de patroons kans zien ze zoo laag te houden.
Cornelie Huygens heeft hiervan de betee
kenis voor kortgefornmleerd in de uitspraak:
»er zijn werkgevers, die alleen de voorkeur
geven aan meisjes op de werkplaats, omdat
zij weten dat deze nojr een ander middel
van bestaan hebben. Vaak vestigen die
patroons op niet onduidelijke wijze de aan
dacht hunner werksters hierop." De slechte
loonen die leiden tot verkoop van het
andere dat eene vrouw nog heeft behalve
haar arbeidskracht: haar lichaam zelf, wor
den zelf' weder gedrukt en laag gehouden
door het feit van die prostitutie, die steeds
op de markt arbeidsters doet zijn, die daar
door voor minder kunnen arbeiden dan
anderen en dus de markt bederven waar
nog iets te verbeteren zou zijn.
Of de arbeidster is nog kind in huis, en
haar arbeidsloon verhoogt dan slechts dat
door het gezin behaald. liet kan dus laag
blijven zoolang elke stuiver daar welkom is,
en voor een stuiver in de hand, de guldens
in de lucht gaarne gegeven móéten worden.
Zulke geexploiteerden zijn de
Ainsterdarusche naaisters in eeu volgend artikel
zullen wij zien hoe in deze baaiert van
ellende wat regel, in de duisternis een enkel
straaltje licht begon te komen, juist als
gevolg van de grof heid waarmede die uit
zuiging te werk gaat.
(IVordt vervolgd.) H.
') De volledige titel is : De kleedingindustrie
te Amsterdam ; R-tpport uitgebracht door de
Commissie van Onderzoek, benoemd door den
Gemeenteraad in zijne vergadering van 30 Juni
181)7 ; bestaands uu de heeren : L. Serrurier,
mr. Pb. Falkenburg, C. V. Gerritsen, dr. C. W.
Janssen en W. van der Vliet. In commissie
bij Joh. Muller, Amsterdam 1900,135 pag. 75 ets.
-j »Men neme echter in aanmerking, dat de
slappe tyden in het vak zeer lang duren, en
dus deze verdiensten slechts gedurende een deel
van het jaar worden gemaakt." (Rapp. pag. 45)
3) De Naaittersbode, orgaan van den Alg.
Ned. Naaistersbond, vèrschynende maandelijks
na 15 Oct. '08. Dit flink geredigeerde vak
blaadje geeft in de rubriek: Vaktoestanden
heel wat materiaal voor de kennis der Amsterd.
toestanden. Over Hirsch in I, 2 en I, 8.
') De opgave geschiedt in het Rapport per
G stuks. Wij brengen het door deelicg tot n
stuk terug evenals in het volgende lijstje uit
de Naaistersbodell,4. De berekening geschiedt
daar per 12 stuks.
"') De A'aaititembode II, 7.
'') En de groote ateliers geven aan hunne
werksters ook nog wel werk mede naar buis ;
zij sluiten dan op tyd, maar is het overwerk
er niet even goed en met minder kosten
van vuur en licht ?
') De N'iaisternbode I, 10.
s> De Xaaistersbode vertelt dit van Phil.
Ketelaar, I, 3.
ftlllllmUmMIIIIHIHHIIHimilllllllllllllllllMIlmiltMIlHIIIIIMIIHrllllllH
L
STeqUlTTClLN
Mnzieïin fle Hoofdstad,
Een gelukkig gesternte zweefde over de
tweede uitvoering der zangvereeniging van
Toonkunst. De twee werken, waarmede de
avond gevuid was, konden rekenen op ieders
belangstelling, zoowel door hunne beteekenis
als om het feit dat zij tenauwernood hier
bekend waren en ook ditmaal waren er geen
ongelukken te betreuren als: afzeggen van
solisten, of noodzakelijkheid tot uitstel van
het concert enz.
Het REQUIEM van Mozart herinner ik mij
eens gehoord te hebben in de zangvereeniging
Excelsior desiijds onder leiding van den heer
Julius Röntgen. Zooals hekend is, mag men
gevoegelijk het Requiem Mozart's zwanenzang
noemen. De dood verraste hem zelfs alvorens
hij het werk voltooid had, zoodat het ontbre
kende door zijn leerling Süssmayr op verlangen
van Mozart's weduwe er aan werd toegevoegd.
Zeker is het, dat de eerste vier deelen, tot
en met het Damine Jesu Cliriste van Mozart's
hand zijn ; zoodat het aandeel dat Sussinayr
in de compositie zou hebben gehad, dan bestaat
uit het Kunctus, Benedictus en het eerste deel
van het Af/ims Dei het slot daarvan is gelijk
aan h»t ?.'</»'. Later echter is zulks weer i"
twijfel patrokken en heeft mer. cetneeiid dat
Mozart ook het Sancttiis en Jlcncilictua in
schets heeft ontworpen, zoodat Süssmayr het
slechts heeft uitgewerkt; hoe dit zij het
zal wel altijd een duister purt blyven; te meer
nog daar het handschrift van Süssmayr zooveel
gelykei is heeft met dat van zyn meester, dat
niemand er een i g verschil in kan ontdekken
en ook omdat de verklaringen van den learling
hieromtrent niet betrouwbaar z\jn gebleken.
De instrumentatie van de laatste dtelen is
naar de voorschriften van Mozart. gebed door
Süssnaayr gemaakt. Men kan in g e i geval
ontkennen dat deze zyn taak, behoudens een
enkele uitzondering, niet veel pieteit en niet
z.jnder talent heeft volbracht. Al moge het
waarachy nlyk zijn dat het genie van een Mozart
by' de verdere bewerking, indien hem zulke
vergund ware geweest, nog menig fijn trekje
van muzikalen geest en vernuft voor den das
getooverd zou hebben het strekt den discipel
tot niet geringe eer het werk van zyn meester
zóóJanig te hebben .kunren voltooien, dat het
beeld van het kunstwerk in zijn eenheid er
niet onder geleden heeft.
Wat nu de geest van het lliquiem betreft,
nog onlangs by de besprekir.g van Bach's
Jluhe Meste wees ik op het eigenlijke kernpunt
van kerkmuziek. Mozart vertegenwoordigt geen
type van kerkmuziek gely'k Bach ; maar toch
hebben zy'ne uitingen in dat genre van kunst
groote waarde, als die van een genialen geest
en een kinderlyk geloovig gemoed, dat zich
uitspreekt in z y n taal en wel meer met den
gloed en de warmte die zich in zy'ne drama
tische muziek openbaren, dan wel met de sere
niteit die men bij deze kunst liever zou
wensehen en die men niet aantreft bij hem of
zjne tydgenooten, maar bij de meesters van
twee eeuwen vroeger.
Als nummers die veel indruk maken, zou
ik willen releveeren de dubbel-fuga op de
woordan Krjriëeleison, de machtige aan hef vaa
het Dies irae, het verrukkelyk schoone
soloensembla cum vix justin en Mecordare, dan
het begin van het Sanctw en het Vened'tctus.
De uitvoering vermocht aan zeer hooge
eischen te beantwoorden. By uitzondering
wensch ik in de eerste plaats het solo quartet
te noemen, want dat was zóó schoon, dat
men zelden of nooit een dergelijk prachtvol
solo-ensemble in een oratorium-uitvoering
ontmoet zal hebhen. De dames
NoordewierReddingius, de Haan-Manifarges en de heeren
Jos. Tijssen en Messchaert hebben zich
zelven overtroffen in de quartetten. Zou men
in enkele soJotrekjes het geluid van den tenor
iets voller gewenscht hebben, daar waar deze
zich vereenigde met de andere stemmen was
waarlijk de volmaaktheid al zeer naby gekomen.
Maar ook het koor was goed van klank en
flink in zijne attaques. Er werd ook met veel
nuanceering gezongen en al had ik mij enkele
nuances en ook enkele tempi anders voorgesteld,
dan wil ik toch daar over zwy'gen, dankbaar voor
het genotene en voor den indruk die de uit
voering van het fraaie werk op mij vermocht
te maken. Het was echter niet goed gezien
die indruk te komen verstoren met een open
bare huidebetuiging aan den Directeur in den.
vorm van een krans en een toaspraak. Over
den inhoud dier concertrede zal ik niet verder
uitweiden; doch indien het Bestuur der Zang
vereeniging meende die hulde te moeten doen
plaats vinden, dan ware zulks passender ge
weest vóór het begin van het tweede deel;
dan zou de stemmige indruk van het Jiequiem
door het vreugdegejubel niet gedeeltelyk ver
stoord zijn geworden.
De cantate van Bach »Ein feste Burg ist
unser Gott" kan jnen beschouwen als een der
machtigste toonwerken van dien heros. Zij ia
trots hare beknoptheid eene complete Bach.
Woorden schieten te kort om den indruk te
schetsen van het eerste koor. Daar heet het
zwijgen en bewonderen. Een grootsche fnga
ontwikkelt zich op eene variante der eerste
beide verzen van do koraalmelodie. Nadat
die fuga zijn hoogtepunt bereikt heeft en door
het orchest het koraal-thema in zijn ware
gedaante herhaaldelijk is aangeheven, worden
de andere verzen van het koraal fugatisch en
in nabootsingen met allerlei veranderingen
bewerkt, totdat ten slotte de melodie der eerste
strophen weer terugkeert en het omvangryke,
imposante eerste nummer ten einde voert.
liet tweede nummer bestaat uit eene
coloratuur-aria voor bas, terwijl de sopraan solist
daartegen de koraalmelodie zingt, eveneens met
een paar varianten. Dan volgt een recitatief
voor bas met Arioso en daarna een sopraan
solo. Het daarop volgend orchestspel met
unison-koraal van alle vier de koorstémmen
komt my' voor niet op de hoogte van Bieb.
te staar.
De tekst geeft ook een merkwaardig staaltje
van naïveteit:
Und wenn die Welt voll Teufel wil'',
Und wullen uns verschlingen,
So fürchcen wir uns nicht so sehr,
Es soll uns doch gelingen.
Der 'ürst dieser Welt
Wie sauer er sich stellt
Tuut er uns doch nichts
Das macht, er ist gericht't.
Ein Wörtlein kann ihn fallen.
Vervolgens komt een recitatief voor tenor
en een duet voor alt en tenor, het slotkoraal
voorafgegaan hetwelk op Bach's meesterlijke
wijze gezet en met vol orchest en orgel geïn
strumenteerd, op imposante wijze het werk
afsluit. Ook hier waren solisten en koor ge
heel op de hoogte van hun taak. Werd
MesBchaert's coloratuur-aria misschien een weinig
te veel martellato gezongen, overheerlyk klonk
zijn recitatief en arioso, evenals de solo van
mevr. Noordewier. Het duet voor alt en teror
werd op zeer intelligente wijze gezongen, hoe
wel men tegenover het pastose, wonderbaar
schoone orgaan van mevr. De Haan misschien
een ietwat volleren tenor had gewenscht. Het
koor was bijzonder nauwgezet en zeker in de
attaques; terwijl het orchest, zoowel in het
Requiem als in Bach's cantate met zijn gewoon
meesterschap het instrumentaal gedeelte ver
tolkte. Wanneer ik nu nog vermeld, dat de
heer C. F. Hendriks de gewichtige maar weinig
dankbare orgelbegeleiding hoogst artistiek ver
vulde, dan rest mij nog ten slotte den heer
Mengelberg geluk te wenschen nut het schoone
welslagen van den interessanten avond.
Maandag 19 dezer gaf de heer Ulfert Schults
iu de kleine zaal van het Concertgebouw een
avond, geheel gewijd aan zy'ne eigen
compositiën. Tot rny'n leedwezen kon ik dien avond
niet tegenwoordig zijn ; maar toch wil ik er
niet het stilzwijgen over bewaren, in de eerste
plaats omdat het hier bij ons te lande niet
dikwerf voorkomt, dat een componist op
deigelijke zelfstandige wy'ze optreedt en ook omdat
de variatiën voor twee piano's mij zoo gunstig
bekend zijn uit de voordracht van den com
ponist en den heer Röntgen, op een der
kamer1 muziekavonden van Toonkunst, een paar jaar
: geleien. Van er.kele liederen en
piano: werkjes ontving ik mede oen zeor goeden
j indruk, zoodat ik het betreur dezen niet
be